De belangrijkste tekeningen in deze categorie worden evenwel gemaakt om een herinnering uit te drijven die niet loslaat, om een beeld eens en voor al uit het hoofd en op papier te zetten. Het ondraaglijke beeld kan lieflijk zijn, triest, beangstigend, aantrekkelijk, wreed - elk met zijn eigen variant van ondraaglijkheid.
De kunstenaar bij wie deze wijze van tekenen het duidelijkst is, is Goya. Hij maakte de ene tekening na de andere in een geest van exorcisme. Soms was het onderwerp een gevangene die werd gemarteld door de inquisitie om zijn of haar zonden uit te drijven: een dubbel, vreselijk exorcisme.
Ik zie van Goya een gewassen tekening in rood en bloedrood van een vrouw in de gevangenis. Ze is met haar enkels aan de muur geketend. Er zitten gaten in haar schoenen. Ze ligt op haar zij. Haar hemd is opgetrokken boven haar knieën. Ze slaat haar gebogen arm voor haar gezicht en ogen om niet te hoeven zien waar ze is. Het getekende vel papier is als een vlek op de stenen vloer waarop ze ligt. Een onuitwisbare vlek.
Er is hier geen bijeenbrengen, geen opbouw van een compositie. Evenmin is er enige bevraging van het zichtbare. De tekening verklaart domweg: dit zag ik. Historisch imperfectum.
In elke van de drie categorieën krijgt een tekening die voldoende geïnspireerd is, die het wonderbaarlijke in zich heeft, er nog een temporele dimensie bij. Het wonder begint bij het fundamentele feit dat tekeningen, in tegenstelling tot schilderijen, meestal monochroom zijn. (En ook al zijn ze in kleur, dan toch maar voor een deel.)
Schilderijen, met hun kleuren, hun tonaliteit en daaroverheen hun clair-obscur, wedijveren met de natuur. Zij proberen het zichtbare te verleiden, ze dingen naar het afgebeelde. Dat kunnen tekeningen niet. De kracht van tekeningen zit hem in het feit dat ze schematisch zijn. Tekeningen zijn maar krasjes op papier. (De vellen die in de oorlog op rantsoen waren! Het papieren servetje, gevouwen tot bootje en te water gelaten in een rakiglas, waarin het zonk.) Het geheim zit hem in het papier.
Het papier wordt datgene wat we door de lijnen heen zien en blijft desondanks papier. Laat ik een voorbeeld geven. Een tekening uit 1553 van Pieter Brueghel (waarvan de kwaliteit jammerlijk verloren zou gaan in reproduktie; een beschrijving is beter). In de catalogi draagt zij de titel Berglandschap met een rivier, een dorp en een kasteel. Het is een tekening in bruine inkt op een ondergrond van waterverf. De bleke waterverf is heel licht geschakeerd. Het papier laat zich tussen de lijnen vormen tot boom, gesteente, gras, water, metselwerk, kalksteengebergte,