de plek van de diaspora’. En wat verderop: ‘Dat wat ik ben gaan zoeken op Ellis Island, is het beeld van dat punt waarop terugkeer onmogelijk is, het bewustzijn van die radicale breuk. Wat ik daar heb willen ondervragen, onderzoeken, op de proefstellen is mijn eigen eerworteling met die niet-plek, die afwezigheid, die barst waarop iedere zoektocht naar sporen, het woord en het andere gebaseerd is’.
Het hiaat is voor de van zijn wortels afgesneden Perec de enige toegangspoort naar het vertellen van zijn verhaal, dat onder andere het verhaal van onteigening en verdwijning is. Maar het is ook zijn enige houvast om een eigen stempel te drukken op het leven. Perec, de perfecte vervalsing, op dat ene, ook door hemzelf nauwelijks van enige concrete, beleefde inhoud te voorziene detail na: hij is joods, maar weet niet wat het is om het te zijn.
Dat hiaat is niet op te vatten als mankement of gebrek, maar als clinamen: het is de kleine zwenking die alle atomen tot lichamen smeedt. Klein kan die zwenking alleen zijn als hij zichzelf niet benoemt, maar als het Andere van het omringende systeem optreedt: als de x-vormige leemte, waar het w-vormige puzzelstukje voor over blijft. Oftewel, als de minuscule afwijking die het hele verhaal in reverso van betekenis voorziet.
Het mooie is natuurlijk dat dit wel en niet over de joodse identiteit gaat, maar over het leven van iedereen. Alleen, Perec was ervoor nodig om de gebruiksaanwijzing ervan te schrijven.
Perecs clinamen werkt zo: dat je door te kijken wetenschap verwerft over wat je niet kunt zien; door te luisteren ontdekt wat je niet kunt horen; door te schrijven ontdekt wat je onontkoombaar nooit zult zijn, al draag je het beeld ervan in je binnenste mee; dat al die blinde vlekken je vergezellen als schaduwen en geleidelijk reisgenoten en vrienden worden.
Perec vond een manier om ze te laten verschijnen zonder ze af te beelden, zonder ze te herleiden tot een versie van wat gezien, gehoord, geschreven kon worden of iets wat hij kon zijn. Dat is een soort toveren, en zoals dat gaat met magie, hoofdzakelijk goochelen.
Mijn bewondering voor Perec is niet in de eerste plaats gebaseerd op zijn verbluffende vindingrijkheid en virtuoze nauwkeurigheid maar eerder op het pad dat hij heeft afgelegd; en op de wijze waarop hij zijn spoken bestreden heeft, dat wil zeggen zijn zelfhaat, achterdocht en wraakgevoelens; en op hoe hij vervolgens in een aantal heel verschillende boeken listen verzon om ze al schrijvend buiten spel te zetten. Maar de meeste bewondering geldt zijn overwinning: dat hij die pijnlijke en onherstelbare leegte die de vorm van zijn leven bepaalde, wist om te bouwen tot een speelse tekstmachinerie. Een machinerie die feest voortbrengt, een melancholiek feest maar toch bovenal een viering van de vriendschap en de