Nicolaas Matsier
Het lichaam van de lezer
Ik herinner me nog goed hoe ik als misschien veertienjarige in een droom hiërogliefen las. Zeker, ik had destijds grote belangstelling voor archeologie. Maar deze sensatie - van een schrift te lezen en te begrijpen, moeiteloos, ik was geen Egyptoloog, ik was Egyptenaar - was er een zonder weerga. Daar valt verder niets aan uit te leggen. Uitleggen wat dat is, lezen, als je het doet in een taal die je wel begrijpt, is net zo min mogelijk. Dus wat doet het er feitelijk toe, wat ik als droomlezer van mijn hiërogliefen nou eigenlijk las.
De vraag wat een mens als kind las, is - ben ik bang - al even onbeantwoordbaar. Want hoe graag zou je niet (zo af en toe, bij wijze van heilzame regressie) weer het lezend kind zijn dat je was. Je weet hoe zeer je afwezig was, eenmaal verzonken in lectuur. Je nam geen tijd meer in beslag, je nam geen plaats meer in, je was ontstegen aan huiskamer en geboorteplaats, woonplaats, ouders en school, familie en godsdienst. Er zou een woord moeten zijn, bij wijze van pendant van zelfwegcijfering: maar dan niet met cijfers maar met letters. Zelfweglettering? Tja.
Net zoals het vermogen van een kind om in een bioscoop geheel op te gaan in wat er op het doek vertoond wordt en slechts aan zichzelf herinnerd te worden door de schok waarmee het overeind vliegt op het moment waarop de held iets ernstigs overkomt - pas dan krijgt het zijn lichaam weer terug, het lichaam namelijk dat het uitgeleend had aan de held -, kan ook het vermogen van een kind om te lezen, niet alleen in de diepte, om zo te zeggen, maar ook in de breedte, slechts gevoelens van de grootst mogelijke nostalgie teweeg brengen.
Dit vermogen tot afzondering en verdwijning, deze volkomen concentratie op het andere en de ander, was namelijk zonder enig onderscheid in kwaliteit te erkennen of misschien zelfs te zien, werkzaam over de volle breedte. Het deed er niet toe of je de avonturen van Alice las, of die van madame Curie, Erik de Noorman, Gulliver, de Vier Heemskinderen, Jaap Holm, Nansen, Florence Nightingale, Odysseus, de Rode Pimpernel, Reinaart de Vos, kapitein Rob of de Schaapherder, of die van de latere, onopvallender helden die zich al tussen hen begonnen te mengen, de zeer diverse hoofdpersonen van Bordewijk, Camus, Gide, Sartre, Vestdijk.
Wie kan zeggen dat hij zich herinnert wat hij toen las? Ja misschien wel zo'n beetje wat, maar toch op geen enkele manier: hoe je toen las.
Het is vreemd te bedenken dat het schoolvak ‘parafrase’ je ongeveer