Willem van Toorn
Bij twee foto's van Kertész
Esztergom, Hongarije, 1915
Ze zitten op een stenen rand voor een rommelig gepleisterd stuk muur, hun voeten op de ongeplaveide aarde met steentjes en onkruid. Drie jongetjes, acht of negen jaar, de middelste met het boek op zijn knieën. Je kijkt tegen de kop van de platliggende bladzijden aan, je kunt niet zien wat voor boek het is - platen, tekst? Naar hun totale concentratie te oordelen lezen ze. Het boek is het absolute middelpunt, alsof het hun concentratie opzuigt. Twee van hen zijn op blote voeten, de linker heeft hoge rijgschoenen aan en van die lange wollen kousen waarvan je het kriebelen nooit meer vergeet als je ze ooit hebt moeten dragen. De knie van het middelste jongetje waar het boek het meest op rust steekt door een gat in zijn broek. Hun kleren zijn sjofel, ze hebben alle drie een ander hoofddeksel - muts, vreemde hoge pet zonder klep, ronde pet met klep - alles precies zoals je het je voorstelt in een Hongaars proviniciestadje, in 1915. Het linker jongetje is het mooist, met het volkomen ontspannen handje op zijn knie, vlak onder de punt van het boek, zijn engelachtig gezichtje, volkomen ontspannen en volkomen geconcentreerd tegelijk. De foto dwingt je, je voor te stellen van welke buitenwereld zo veel concentratie afsluit. Een plein, geiten, paardenhandelaren, deftige dames en heren met parasols, laantjes met kastanjes erlangs, zoals ik ze in Hongaarse stadjes heb gezien? Tot je schrik realiseer je je dat het oorlog is daar, 1915, een jaar na het schot in Serajewo.