De fontein werkt nooit, ofschoon er niets aan mankeert. Verspilling, vindt de gemeente. Een fontein aanleggen is één ding, de zaak laten spuiten is iets anders. Een waterpomp kost geld. Dat kan Bruin niet trekken. De vogels profiteren van deze kleinsteedse zuinigheid: ze weten niet beter of de uiteinden van de buizen zijn daar aangebracht om hen te gerieven. Ze zitten op de eerste rang en hebben een riant uitzicht op het zolderraam van de man die hen nu, min of meer op verzoek, in het oog houdt en met gevederde woorden bekleedt.
Achter de bocht van de grote vijver - ook wel Grote Gracht geheten, voorheen een onderdeel van de stadsverdedigingswerken aan het Spanjaardsveld - ligt een rietlandje. Lekker moerassig door het aangrenzende riviertje, en onweerstaanbaar voor de spreeuwen die er zomers met duizenden overnachten. Ze kakelen en kwetteren onophoudelijk, stijgen soms in wolken omhoog, zwiepen met z'n allen rakelings over of tussen de bomen, zwenken als bij toverslag allemaal tegelijk naar beneden en zitten even later weer te kakelen en te kwetteren in de riethalmen van het kleine stadsmoeras.
Rondom dit lustoord, dit oog van stilte en rust, houden de vissers zich op. Ze zitten er dag en nacht, lijkt het wel. Als ik 's morgens opsta zie ik hun petten en te kleine hoeden al achter de hagen schemeren. Als ik 's nachts naar bed ga lichten de kegels van sigaren en sigaretten nog altijd op aan de overkant van het water. Dagenlange regens vermogen ze niet te verdrijven. In gezelschap van eenden en reigers toeven ze onder capes en paraplu's tussen de rietsigaren en het druipende struikgewas. Eenmaal per jaar is er een wedstrijd. De plaatselijke overheid heeft vissen uitgezet. Hele families verdringen zich met ghettoblasters op de volgepakte oevers van de oase. De fontein laat het ook dan feestelijk afweten, maar wie de grootste karper vangt wordt beloond met een personen-auto die voor het dichtstbijzijnde café onder geschetter en geschreeuw (dat het gezang der spreeuwen overstemt) wordt overhandigd.
Terwijl ik dit schrijf dendert en scheurt het verkeer beneden op de klinkerweg voorbij, zoals het elke dag van de week doet. De schrijvende hand, de machine, alles wat zich op de tafel bevindt trilt en beeft mee, telkens wanneer zware trucks met containerbakken of aanhangers passeren. Motoren en brommers doen in geknal en geknetter niet voor elkaar onder. De weg is een racebaan, de coureurs hebben geen oog voor de schoonheid van de onzichtbare fontein aan de ene en de statige Art decohuizen aan de andere kant. In tegenstelling tot andere steden doet men