landschap in hun nek geknoopt. Iedereen draagt laarzen met de hieroglyfen-sporen van vorige velden. Het instrumentarium verder is sober. Zinken emmers en blikken bussen, waarop soms enkel nog een merknaam is te lezen, liebig, de rest van de tekst is door het gebruik in weer en wind gefragmenteerd als een papyrustekst van Sappho.
Vanaf het moment dat de mobylette van de koppelbaas uit de ochtendnevel breekt en ter hoogte komt van de tramremise, maakt zich een grote onrust meester van deze kluwen dagloners. Zonder af te remmen, het hoofd schuin achter de opgezette kraag van zijn leren jekker, geeft hij met een sjokkerig teken de richting van vandaag aan.
Aanvankelijk is het fietspad breed. Over de lengte van asvale macadamblokken denderen zink en blik een atonaliteit waarvan de trillingen zich in het groezelige water van boerensloten laten uitschrijven. De berm staat grijs van verpluisde kale jonkers. Een tram met werkvolk van de dokken schuift traag langszij.
Plots zwenkt de weg naar links. In de bocht staat een grot van Lourdes, opgetrokken uit sintels; in de nis achter helder glas een Mariabeeldje. Maria houdt haar armen gespreid naar beneden, handen ontbreken. Om de grot heen een verveloos ijzeren hek, waarvan de spijlen uitlopen in kruisjes, die vervat zijn in een ruitvorm.
Iemand vooraan spuugt.
De bolliggende kasseien van de polderweg verdwijnen nu onder aangereden modderstroken. Plukken gras tussen de stenen zorgen voor een lichte vering. Af en toe nog een hoeve, tegen de rooilijn staan groepjes melkbussen, met in menie het codenummer van de melkfabriek. Direkt achter de mobylette vrouwenkoppen, getaand door zorgen en zon, in hun ogen zwemt de weerspiegeling van de hoge telefoonkabels. Nu alleen nog aardappelvelden, manden en kisten wachten op de rooiers.
Men nadert het veld. Nog even en dan zullen zij hun fietsen tegen de populieren zetten, of op hun kop aan de onderkant van de dam als weermiddel tegen klapbanden. De vrouwen zullen hun rokken over het hoofd uittrekken en hun kinderen uitsturen op juten zakken, goed voor veertig kilo bonen per stuk.
Het plukken zelf vraagt weinig van het lichaam. Je zit op je knieën licht voorovergebogen, de plukemmer tussen de benen. Tijdens het opschuiven druk je met de onderbuik de emmer naar voren. De plant wordt