| |
| |
| |
Lloyd Haft
Zes gedichten in het Engels
Pledge
You opened wide your hands
- twins stronger than the daylight to wait -
and spread them linen-bright across
the wind-smooth table of your knees
the way thick bloodleaves of the maple
- place where even the dust reposes -
breeze-chimed hammock at the sun's wayside.
Unlike that gold-fatigued old rover
I laid my face frank in your keeping
- rest, highwayless at last,
anvil of your breath my pillow
as my palm rounded perfect to fit
your anklebone's inimitable coin.
| |
Onderpand
- tweeling sterker dan daglicht in wachten -
en spreidde ze linnenhelder
over de windvertrouwde tafel
zoals esdoorns bloedbladeren
- rustplaats ook van stof - hun aderen
hangmat door bries alleen
gevlochten, die de zon liet liggen.
Anders dan die oude goudmoeie
gaf ik mijn gezicht in je bewaring
- vrede, alle straat voorbij,
met als peluw het aanbeeld
van je adem, waarin mijn palm
| |
| |
om je enkelknobbel: eenmalig munt.
| |
Coffe on the lawn
That the chair is white; that a cigarette
package is green is not my joy. Blues,
clouds heaving off-white,
skies are not my truth. What I remember
is shaped, holds as a garden.
There you came with cups and tray,
all my strength a tremor finding
place in your pulse. Like the magpie's tail
your wrist moved as a rudder in silence,
ebbing me to where I dweil knowing.
| |
Koffie in de tuin
Dat de stoel wit is of een sigaretten-
pakje groen, dat is mijn vreugde niet. Blauwen,
gebroken witte wolken zwoegend,
hemelen zijn mijn waarheid niet. Wat ik nog weet
heeft vorm, houdt als een hof.
Daar kwam je met je kopjes,
blad, mijn kracht één rilling die in je
hand aardde. Als de staart van de ekster
draaide je pols als een roer in de stilte
dat mij wedervoerde naar waar ik
| |
| |
| |
When I sent you Off
You looked at the fountain, saying
I was most myself where spray leaping
tried to merge with sky and failed,
where the rising arc nearly fitted
into such terribly descending
reds and bones, old stiff-standing rainbow
our ancestors worshipped as promise,
patter, anything but dead water
falling in place, painting my white beer
brown and your tea subtle.
We were waiting and knew it, watching
passersby under the same plane-trees
my forebears had no name for even.
I was about to bring you away,
wish you away like wishing
spatters at least might hit, stain somewhere
| |
Wegzending
Je keek naar de fontein, zei
dat ik het meest mezelf was
waar straal hinkend met hemel wilde
waar de wassende boog bijna zich voegde
naar zwaar neerdalende roden en
botten: stijfstaande regenboog
die onze voorzaten aanbeden als belofte,
geknetter, alles behalve dood water
op de plaats vallend, mijn witte bier
bruin vervend en je thee tanig.
Wij wachtten en wisten het, zagen voor-
bijgangers onder dezelfde platanen waar
mijn voorouders geen naam voor wisten.
Ik zou je gaan wegbrengen, weg-
wensen zoals men wenst dat
spatten tenminste treffen, ergens hemelen
| |
| |
| |
Airport coffe
across a table dumb as wef
gather in a coffee cup and weigh,
hold heart-high and right
your life's, this time's calling
of listening for windows:
letting on their own si de
and if I next shall see you
be cup and table silently
so bright my way inclined.
| |
Luchthavenkoffie
over een tafel schuiven zo
haal aan een koffiekop, weeg, houd
van deze keer en van je leven
Mocht ik je wederzien zij
kop, zij stille tafel zo,
| |
| |
| |
On the way
Didn't my fingers burn with sun
merging with the glass from long looking?
That the train keeps moving is
cliché, tracks rusting etcetera.
Those I know. What I have never known
is how to sing with the weeds even
after they pass, right on the pane
take on what's left of light:
one big dried smashed still-gold flower
matching my face for wideness.
| |
Op weg
Brandden mijn vingers niet van zon ook
zelfs bezijden mijn platte
gezicht dat met het glas samen-
viel van lang staren? Dat de trein
in beweging blijft is banaal,
rails aan 't roesten ga maar door.
Die weet ik. Wat ik nooit heb
geweten is met het onkruid mee te
zingen, zelfs in 't voorbijgaan,
bloem, verpletterde, mijns aanschijns
| |
| |
| |
Terrace lunch
Upon my very lips the hornet
wanders, seeking sweetish crumbs
in what the sun has baked of blood.
at terrace tabletop, I represent the loaves
on what so red can still be traced
sweeping tail and talon soft
across the two where all my truth issues.
Beast, help me. Hiinger with this man
who hopes and whispers in an offal wind:
flesh fades on bluieing grains
of what I needing leave behind. Seek:
bite, but keep me coming red.
| |
Lunch op terras
de wesp op zoek naar zoet en kruimel,
van bloed bakte. Met mijn hompje brood
aan tafel op terras, beeld ik
uit: de spijziging van één.
Droog, vast valt haar stap
op wat er nog zo rood te vinden valt
staart, klauw zo zacht en zeker
tussen de twee die al mijn waarheid spreekt.
Dier, help mij. Honger met de man
die fluistert, hoopt waar afval waait.
Vlees vervaagt op steeds blauwer korrels
van wat ik nodig hebbend achterlaat. Zoek:
steek, maar houd mij rood en komende.
|
|