uitgewrongen. Daarna werd het goed herhaaldelijk gespoeld met koud water en steeds weer door de wringer gehaald. De kou deed pijn tot aan je ellebogen. Handen rood.
Op het aanrecht (de rechtbank, zei mijn oma) in diezelfde keuken waar niet alleen de kleding maar ook de mensen werden gewassen, en waar mijn oma haar lange haren kamde en vlocht, stond het oliestel ofwel het peteroliestel, waarvoor de olieman in hoge blauwglanzende vierkante blikken met schenktuit de brandstof kwam brengen. Dat toestel werd gebruikt voor sudderen en soep trekken want de pit (een brede katoenen lap) kon heel laag worden gedraaid. Olie brandde zuinig. Hachee, runderlapjes en mergpijpjes: de smaak van toen die nu niet meer is na te doen, moet in hoge mate zijn bepaald door een vaag aroma van walmend oliestel.
Het verduurzamen en bewaren van voedsel werd vooral bereikt door het te koken. De melkboer kwam aan de deur met losse, verse melk, die voor gebruik moest worden gekookt in een melkkoker: een hoge pan met schenkgleuf en een deksel met gaten. Toebereid voedsel werd bewaard in een vliegenkastje: een houten kastje met een gazen deurtje aan de zonloze kant op het balkon gehangen, of in een hooikist: een dubbelwandige doos, waarin rijst de gelegenheid kreeg droog en rul te worden zonder af te koelen, hoewel mijn moeder voor dat doel de pan gewoon onder de dekens in bed zette.
(Nelleke Noordervliet)