vroeger) de voor- en nadelen van de verschillende types wel eens even haarfijn uit de doeken doen.
Maar nauwelijks was hij daarmee bezig - vaag hoorde ik hem nog het duizelingwekkende geheugen van zijn eigen computer aanprijzen - of ik dobberde behaaglijk weg op de golven van al die lege astronomische getallen, niet anders dan tijdens de wiskundelessen van eertijds. Ik mijmer over trage tijden, over versnellingen in de vooruitgang, over de schroothoop van de geschiedenis. Ineens sta ik weer in de machinekamer van de revolutie achter een monotoon zwoegend stencilapparaat. Ik ruik de inkt en vervloek de vouwen in het moedervel.
- Veit is, hoorde ik meneer Tolma plotseling zeggen, dat de jeugd van nu het heel wat makkelijker heeft.
- Veit is, antwoordde ik in een reflex, dat ik vanochtend vier gebakjes van f 1,75 per stuk kocht en dat het meisje achter de toonbank me pas na minutenlang geharrewar met potlood en papier kon vertellen wat ik moest betalen.
- Dat is de keerzijde van de vooruitgang, repliceerde meneer Tolma, maar dat beschouwde hij als voer voor vilozofen.
Dat was opmerkelijk. Meneer Tolma was in geen enkel opzicht veranderd, niet in zijn kleding, zijn houding, zijn gebaren, niet in de manier waarop hij zijn sigaar rookte, niet in zijn intonatie en woordkeus - maar wèl in de uitspraak van een groot aantal woorden: zowat alle f's sprak hij uit als een v, en zowat alle s'en als een z. Vonkelnieuw in plaats van fonkelnieuw, kanzen voor kansen. Toen ik dat eenmaal in de gaten had, kon ik nergens anders meer op letten. In de gauwigheid registreerde ik nog: venomenaal, zituatie, vel, in een vlits, perzoon in kwestie, vinaal vergeten, zystematiek. En over een virus hoorde ik hem nog het nodige zeggen, hoe je je daartegen kon beveiligen, en wat niet al, maar zonder zich een moment te realiseren van welk virus hijzelf het slachtoffer was.
Veel wijzer was ik van het bezoek niet geworden. En trouwens: wat was er mis met mijn typemachine? Ik besloot de aanschaf van een computer nog maar even uit te stellen.
Die nacht droomde ik van de Franse nonnen. In de ziekenhuiskapel waar ik zo omstreeks mijn tiende misdienaar was, zongen die op zondag het hoogste, breekbaarste, kristalhelderste serafijnengezang dat ooit gezongen is. Daar hoorde ik het weer, dat koor van hemels ritselende petticoats, adembenemend polyfoon over elkaar heen rollend uit vele vroom getuite mondjes. In niets dan ijldunne Latijnse sisklanken fluisterden ze hun Heer de geheimste en onbetamelijkste confidenties in het onverzadigbare oor - sinus-sinus-cóóóósinus/sinus-sinus-cóóóósinus/sinus-cóóóósinus/ cosinus-cotàààààngens.