derij. Het waren, dat begrijp je nu, en daarom dronk je ze zo in, de goedertieren vertellingen van het vuur, van het getemde vuur - niet het wilde - dat eeuwenlang het centrum was van het huis. Eigen haard is goud waard en haard en hart zijn verwante zielen. De visioenen van het vuur waren de laatste visioenen.
De landweg, altijd landweg geweest, was al bijna geen landweg meer. Nog altijd achter de horizon, waar de in vakken verdeelde betonweg en de macadamweg genoemde steenslagweg naar toe kronkelden, sliep toen het asfalt. De grote beroemde treinroof, die was jaren later. Er greep toen wel de grote roof plaats, ergens in de vijftiger jaren en voor sommigen in de zestiger jaren en voor een enkeling nog later, van de bezieling en de gloed. De gruisweg stroomde toen uit in huizenrijen en in een doortrapt plein.
Het plaatje mica was een vrolijk venstertje op het ruwe, laatste maar getemde vuur; dat was toen de schoorstenen de laatste schildwachten waren, en niet alleen van de daken. Een onzichtbaar schild beschermde nog de magie van het landschap, het was dat van de mildheid, dunner dan mica; van de onschuld; van het geloof. De nomen die in hun Zwarte Woud aan de donkere draad van de wreedheid gesponnen hadden, sponnen verder.
Het landschap werd een toneelvloer. In de steden doemden weldra nog meer toneelknechts op dan spelers.
Schijnwerperlicht werd zelfs het licht van de zon. En tegen de gloed die plotseling opdoemde in de ogen, beschermden nu de van mica in glas veranderde lenzen van zonnebrillen. Bronnen en putten eindigden als kranen, het vuur eindigde als waakvlam. Laatst was hier in Nijmegen een hijskraan te zien, als kerstboom verlicht: een allerlaatste, zieltogend visioen, hoog boven de stad uitstekend ijzer dat zich voordeed als een openbaring, maar van wie en van wat.
Het mica liet je kijken naar het vuur, dat het huis behoedde tegen de winter; het hondegehuil in Donia's asyl maakte je deelgenoot van een verschrikkelijke angst, te groot voor woorden: en dat was ook geen wonder want de meeste in Donia's asyl jammerende honden wachtte de electrocuterende schijf of plaat. De ijsbloemen, onder de ster van geblaf, die een hard brandend vuur eronder kreeg, vertoonden in het daglicht dezelfde kleurschakeringen als het mica, alleen kortstondiger, ze lieten kleuren zien die je toen nog niet bij naam kende, lila en reseda.
Zoals het vuur gedomesticeerd werd door de centrale verwarming, zoals de poëzie gedomesticeerd werd door een Portugese chemische wasserij, zo werd de stad gedomesticeerd door de lineaal, de binnenkant door de buitenkant, de inhoud door de vorm, de bovenwereld door de onderwereld, de walvis door de walvisvaarder, de humor door het cabaret, de werkelijk-