borsthoning
De waterstoker bezat een snoeptafel, een vitrine die bovenop een deksel had. Daaronder lagen de heerlijkheden uitgestald: duimdrop, stroopsoldaatjes, zwart-op-wit, polkabrokken, zuur-, tover- en kauwgomballen, kaneelstokken, nougat, en borsthoning. Die laatste lekkernij was broksgewijs verkrijgbaar: witte stukken onherleidbare zoetigheid met een medicinale bijsmaak die niet iedereen kon bekoren. Elke week ging ik met een dubbeltje naar de waterstoker, in de zomer naar Jamin voor een in papier verpakt ijsje (met chocolade was 15 cent) dat, wanneer je niet snel een schoteltje vond, al spoedig langs vingers en armen droop. In de vasten - tijd - voor katholieken - mocht het snoep echter niet genuttigd maar wel verzameld worden in een zogenoemd vastentrommeltje. Na zes weken tandakken mocht op de dag van 's Heren Verrijzenis niet alleen de chocoladekip uit de paasmand maar ook de inhoud van de trommel worden weggewerkt: een kleverige massa snoepgoed die nauwelijks te scheiden was en naar elkaar smaakte.
(Nelleke Noordervliet)