J. Bernlef
Menu
De veerboot vaart niet meer, is restaurant geworden. Heren getrouwd met hotelkamers staren over het water van de rivier. De consommé is even leeg als hun blikken. Aan de overkant de tedere windingen van een kopergroenen torenspits. Kerk van Onze Redder, dagelijks te beklimmen via een spiraaltrap aan de buitenkant. De ganzenlever is uitstekend. Op de top van de toren kijkt men tegen de voetzolen van de redder aan, gladgesleten van het zweven. Tijdens de heilbot daalt de zon over de stad. De redder op zijn toren vangt hem met vooruitgestoken vlag, blikkerend in het laatste licht dat ook weerkaatst in de glazen St. Emilion.
Zijn gezicht - van hieruit niet te zien - heeft nooit voor een uitdrukking gekozen. Het dessert is petit maar delicieus. De laatste waterrimpels doven. Bij ontstoken kaarsen genieten zij van koffie en cognac. De stad zwachtelt zich in. De heren gaan van boord, terug naar hun nummers.
Zijn inslag in hun dromen zal oorverdovend zijn. Roerloos staat hij met de vlag als met een gedachte zelf nog onbegrepen in de nacht.