| |
| |
| |
Dirk van Weelden
Spreken in tongen
Over Melville's The confidence man
Er zijn leugens, die zo uitgebreid zijn, dat ze de gedaante aannemen van een verhaal. Hoe langer en rijker dat verhaal, hoe interessanter het wordt te kijken naar de figuur van de verteller, of in dit geval, het personage van de leugenaar. Ook hij is er in soorten, en er zou dus zoiets kunnen bestaan als een typologie van leugenaars.
Het personage van de leugenaar is iets anders dan een persoon. Het is de aard van het bedrog, die de persoon van de leugenaar onbelangrijk maakt en een tweede factor invoert: de gedaante die hij aanneemt in de leugen, het zelfgemaakte masker dat hij opzet om een medemens voor het lapje te houden. Een opsomming van die maskers is verre van logisch, eerder een vervolgverhaal zonder einde.
Wanneer een leugen uitloopt op een gift, een lening, een verkoop of een bewezen dienst noemen we het bedrog. En er zijn mensen die van bedrog hun broodwinning hebben gemaakt. Zij heten oplichters en ze zijn er in soorten en maten; van doorzichtige scharrelaars, uitgekookte padjakkers, tot ongrijpbare artiesten met stijl.
Het 19e eeuwse Amerika was een waar paradijs voor de beoefenaars van dit beroep. Door het land trokken hele stoeten van kwakzalvers, collectanten, malafide zakenmensen, professionele valsspelers, en innemende zwendelaars. Men verkocht fabrieken in niet bestaande steden, kruiden-extracten waarmee een neger in een blanke zou veranderen, en zag hoe het publiek met gulle hand de collecte-bussen voor niet bestaande weeshuizen vulde. Zodra ze hun slag geslagen hadden, verdwenen de oplichters spoorslags naar een andere stad, een andere streek, waar niemand ze kende. Van een goedwerkend politienetwerk, of zelfs een efficiënte rechtsstaat was alleen sprake in de oudste staten aan de Oostkust. De rest van het continent was een vrijplaats, of zeg maar gerust de Hof van Eden voor leugenaars. Zoals de revolverheld een Amerikaanse mythe is, zo is de con-man er ook eentje. Een char- | |
| |
mante, soms zelfs sympathieke praatjesmaker, die als een sluwe vos in iedere denkbare situatie door middel van leugens aan zijn brood kan komen.
Het woord con-man is een afkorting voor ‘confidence man’, een woord dat een begrip werd in 1849, met een artikel in de New York Herald van 8 juli. De krant bericht dat er een zekere William Thompson is gearresteerd op verdenking van oplichting. De verdachte had een gesprek aangeknoopt met een koopman in een kapperszaak en na een kort gesprek over koetjes en kalfjes de ander overrompeld met de vraag: ‘Have you confidence in me to trust me with your watch until tomorrow?’ Het slachtoffer was geïntimideerd of wilde tegen elke prijs voorkomen voor wantrouwig te worden aangezien, want hij gaf zijn horloge uit handen om de volgende dag te ontdekken dat hij gewoon bestolen was.
William Thompson verdween voor twee jaar in de gevangenis, om daarna zijn loopbaan als oplichter te vervolgen. Intussen was de term ‘confidence-man’ een gevleugeld woord. Niet alleen omdat het een doeltreffende beschrijving voor het volkje van oplichters en zwendelaars was dat het land afstroopte, maar ook als een geliefd instrument voor satirici. Heel populair was bijvoorbeeld de vergelijking tussen de kleinschalige activiteiten van de originele confidence man en de bankiers en effectenhandelaars op het alsmaar in omvang en invloed groeiende Wall Street. Een literair criticus bezag de ophef rond de confidence man met een optimistische blik. Hij schreef in The Literary World over het verschijnsel: ‘It is not the worst thing to be said of a country that it gives birth to a confidence man’.
In 1850 maakte The New York Journal melding van een man die zich aan een niets vermoedend echtpaar met twee doofstomme zoons had opgedrongen. Niet alleen beweerde de man Herman Melville te zijn, schrijver van de succes-romans Omoo en Typee, waarin van avontuurlijke zeereizen en verblijf bij primitieve volkeren werd verteld, hij deed zich bovendien zelf voor als doofstomme. De zuster van de doofstomme zoons echter vertrouwde hem niet en schreef een brief naar Melville's uitgever, de firma Harpers. Ze was ervan overtuigd dat de bezoeker te kwader trouw was en vertelde in de brief dat de man er ook aan gewend was als een leugenaar te worden beschouwd, maar
| |
| |
dat hij die beschuldiging opzij schoof met de uitspraak dat wantrouwigen met medelijden in plaats van verachting moesten worden behandeld. De man bleek inderdaad een leugenaar. In afgelegen gebieden in Georgia en North Carolina had hij aardig wat mensen doen geloven dat hij de bekende schrijver was, en er goed garen bij gesponnen.
Herman Melville zelf heeft zich niet met de ontmaskering of berechting van zijn doofstomme dubbelganger bemoeid. Maar wel publiceerde hij in 1856 een vreemde roman, die door critici werd bestempeld tot zwartgallig misbaksel van een auteur op een fataal dwaalspoor en die zo belabberd verkocht dat de netto opbrengst voor de schrijver op $58,34 uitkwam. De titel van deze laatste roman, die gepubliceerd werd tijdens Melville's leven, is: the confidence man; his masquerade. Na de publicatie van het succesvolle Moby Dick in 1851 was het snel bergafwaarts gegaan met Melville's literaire carrière. Noch de romans, noch de tijdschriftbijdragen, noch de lezingen brachten genoeg op om van te leven. Na tien jaar bezuinigen en lenen solliciteerde hij in 1866 naar een baan als douane-ambtenaar in de haven van New York, met een salaris van 4 dollar per dag. Hij zou er 19 jaar werken, en bij tijd en wijle een gedichtenbundel publiceren. Toen hij in 1891 stierf was hij voor de literaire wereld al een kwart eeuw dood. De novelle Billy Budd, die men in zijn nalatenschap vond, werd pas in 1924 als boek gepubliceerd.
the confidence man; his masquerade is een boek van ongeveer 250 bladzijden, dat onderverdeeld is in 45 hoofdstukken. De hele roman speelt zich af aan boord van het stoomschip ‘Fidèle’ op de Mississippi, dat vroeg op de ochtend van de 1e april (!) vanuit St. Louis vertrekt op weg naar New Orleans. Die eindbestemming wordt niet bereikt, net zo min als de roman een plot heeft, met een introductie, een ontwikkeling en een ontknoping. Het boek bestaat uit een reeks ontmoetingen en gesprekken tussen passagiers aan boord van de raderboot. Er is een rode draad, maar het is een paradoxale. We volgen aan de hand van een alwetende verteller de hoofdpersoon (de confidence man zelf), maar komen niets van hem te weten. We zijn in ieder hoofdstuk getuige van een volgende vermomming waarin hij de anderen tegemoet treedt, al dan niet om ze iets aan te smeren of afhandig te maken. Met geen woord wordt er gerept over de ‘echte’ identiteit van de
| |
| |
confidence man. Het enige verhaal is dat van zijn maskerade.
De eerste gedaante van de hoofdpersoon is die van een doofstomme reiziger zonder bagage, die zich bij zonsopkomst inscheept. Hij draagt een bleek, crème-kleurig kostuum en heeft een lei en griffel bij zich. Daarmee stelt hij zich op bij een plakkaat dat als algemene kennisgeving aan de kapiteinshut is opgehangen, en waarop gewaarschuwd wordt voor een zwendelaar van de Oostkust, die nu de westelijke staten onveilig maakt. Hij wordt ‘quite an original genius in his vocation’ genoemd, waarna een signalement volgt.
De doofstomme, die ‘in de extreemste zin van het woord een vreemdeling’ heet, schrijft op zijn lei een aantal bijbelcitaten. Het zijn slagzinnen uit Paulus' 1e brief aan de Corinthiërs, waarin hij de lof zingt van de christelijke naastenliefde: De liefde is lankmoedig. De liefde rekent het kwade niet toe. De liefde verdraagt alles. Zij gelooft alles. De liefde vergaat nimmermeer.
Deze bijbelse verwijzing, en de hele roman, neemt satirische vormen aan, als we bedenken dat op diezelfde bijbelpagina een uiteenzetting staat waarin wordt uitgelegd dat de gemeente van Jezus uit vele leden bestaat, en dat niet ieder lid dezelfde taak heeft, naar analogie met het menselijk lichaam. Want de opsomming die volgt is een exacte lijst van de volgende vermommingen van de meester-zwendelaar, die de woorden ‘naastenliefde’ en ‘vertrouwen’ voor in de mond heeft liggen.
In 1 Corinthiërs 12 (vers 28) schrijft Paulus: ‘En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, om te helpen, te besturen en verscheidenheid van tongen’. De overeenkomst begint al bij de doofstomme vreemdeling zelf, want hij is de apostel, de gezondene, die het verhaal opent, en aankondigt waar het in wat volgt om zal draaien: de manier waarop en de mate waarin de confidence man erin slaagt vertrouwen of naastenliefde op te wekken.
De tweede gedaante die de confidence man aanneemt zou volgens Paulus' opsomming van de verschillende taken in de christelijke gemeente die van profeet zijn. Inderdaad is Black Guinea, de zwarte, kreupele bedelaar, met een helderziende gave uitgerust. Als hij bij zijn vrijpostige gebedel vijandige reacties krijgt verweert hij zich door te zeggen dat er genoeg respectabele passagiers aan boord zijn, die bereid
| |
| |
zijn een goed woordje voor hem te doen. Vervolgens somt hij de gedaantes op die hij zelf zal aannemen.
De confidence man werkt het rijtje van de apostel Paulus af. Want John Ringman, zijn volgende alias, werpt zich op als leraar, die een cynische en melancholieke student probeert de lectuur van Tacitus uit het hoofd te praten en aanspoort om te geloven in het goede in de mens. De man in het grijze pak, die zich filantroop noemt, beschikt werkelijk over de kracht wonderen te verrichten: hij komt met het ontwerp voor een miraculeuze rolstoel op de proppen, een wonder van comfort voor alle gehandicapten en ouden van dagen; en bovendien koestert hij het idee voor een mondiale liefdadigheidsorganisatie, die alle ellende en armoede zal doen verdwijnen als sneeuw voor de zon. Een volgend alias van onze hoofdpersoon is de kruidendokter, en dus iemand met wat Paulus de gave van genezing noemt.
Als belichaming van de ideale helper, kan de vertegenwoordiger van het Philosophical Intelligence Office gelden, die arbeidsbemiddeling bedrijft op filosofische grondslag. Degene die met de gave van het wijze bestuur gezegend is, moet Mr. Truman zijn, de president van de Black Rapids Coal Co., die zijn medepassagiers bij wijze van beleggingsadvies aandelen te koop aan biedt. En de laatste gedaante waarin de confidence man optreedt, is die van de kosmopoliet Frank Goodman, die in de meest letterlijke zin van het woord in tongen spreekt. Niet alleen is hij een bereisd man, die zijn talen beheerst en vertrouwd is met de meest uiteenlopende zeden en gewoonten, maar ook bewijst hij in de afzonderlijke ontmoetingen op hoeveel verschillende manieren hij spreken, vertellen en redeneren kan.
Zo perverteert de confidence man alle deugdelijke bekwaamheden die volgens de kerkvader de taakverdeling van de christengemeente uitmaken en zet ze om tot een typologie van leugenaars. Ieder van de acht figuren in wie de confidence man verandert heeft weer een ander soort aanpak om bij zijn slachtoffers vertrouwen en liefdadigheid op te wekken. De een is een charmeur, de ander heeft de pose van een bescheiden, saaie zakenman, een derde is de meester van het zielige verhaal en weer een ander redeneert zijn slachtoffer murw met een nodeloos ingewikkeld en ernstig betoog.
Natuurlijk krijgt de roman daardoor iets van een kwaadaardige sa- | |
| |
tire op de leer van de christelijke goedheid. Maar de figuur van de confidence man is veel interessanter dan alleen als symbool van de tegenstelling tussen goed en kwaad. Toch blijken vele geleerden dit boek zo te lezen: als een nihilistische opvoering van Satan die in de naam van het vertrouwen en de naastenliefde opereert, of erger nog, als een moedwillige vereenzelviging van de Duivel met Christus. De confidence man is veel geheimzinniger dan een religieus allegorisch wezen. Hij is, zo waarschuwde het politie-plakkaat op de eerste pagina van de roman ‘quite an original genius in his vocation’. Niet alleen de argeloze reizigers op de Fidèle worden voor de confidence man gewaarschuwd. Het zijn ook de lezers, die door de auteur opmerkzaam worden gemaakt op het uitzonderlijk karakter van de hoofdpersoon van de roman.
Melville maakt in drie van de 45 hoofdstukken gebruik van zijn status als alwetende verteller door zich direct, dat wil zeggen buiten het verhaal om, tot de lezers te richten. Alle drie zijn het korte verhandelingen over de problemen die opduiken bij het scheppen van een roman-personage. De auteur is zich er van bewust dat zijn hoofdpersoon verschilt van de gebruikelijke romanfiguur: hij is een personage zonder karakter.
In het 14e hoofdstuk (‘Worth the consideration of those to whom it may prove worth considering’; ook de twee andere off-the-record hoofdstukken hebben zo'n nietzeggende tautologische titel) neemt Melville de bezwaren onder de loep, die tegen zijn zo ingrijpend van gedaante veranderende hoofdpersoon kunnen worden ingebracht. Lezers ergeren zich vaak aan een inconsistent romanpersonage, zegt hij. Zij zouden moeten bedenken dat consistente karakters in ons dagelijks leven tot de hoge uitzonderingen behoren. Doorzichtige en volledig begrijpelijke romanfiguren zijn strikt genomen ongeloofwaardige producten van arrogante schrijvers, die doen alsof ze de menselijke natuur in hun superieure wijsheid doorgronden. Veel knapper is het al om in de loop van een roman of toneelstuk een ondoorgrondelijk karakter gaandeweg inzichtelijk te maken. Maar dan nog kan de studieuze jongeling voor vreemde verrassingen komen te staan, als hij met zulke boekenwijsheid de wereld tegemoet treedt. De grootste geleerden, de wijste dichters spreken elkaar tegen.
| |
| |
In het 33e hoofdstuk (‘Which may pass for whatever it may prove to be worth’) gaat Melville nog een stap verder. Een romanpersonage dient helemaal niet beoordeeld te worden op zijn realistische geloofwaardigheid. De wereld van de fictie is een andere dan die waarin we leven, en daarom moeten fictieve figuren nooit precies zo zijn als de mensen met wie we leven. De goede lezer zoekt in fictie niet alleen amusement, maar in feite naar meer realiteit dan het werkelijke leven ooit kan tonen. Voor zijn hoofdpersoon wil dat zeggen, dat Melville de lezers voorhoudt zijn confidence man niet te verwarren met William Thompson en zijn collega's van wie de kranten volstaan. Maar wie is die confidence man die Melville tot hoofdrolspeler van zijn ‘comedy of action’ maakt dan wel?
Daarop probeert hij antwoord te geven in het 44e hoofdstuk (‘In which the last three words of the last chapter are made the text of discourse, which will be sure of receiving more or less attention from those readers who do not skip it’). Die laatste drie woorden zijn de uitroep: ‘Quite an original!’. En ze ontvallen de vrienden aan wie een slachtoffer van de confidence man zijn relaas doet. Melville onderscheidt in een opstel van twee pagina's de vreemde, unieke, wonderlijke en meeslepende karakters in de literatuur van de echte originelen, zoals Hamlet, Don Quixote of Milton's Satan. Auteurs vinden hun personages op straat, maar dat geldt niet voor wat Melville met een echte ‘original’ bedoelt. De verschijning van zo'n personage is in de literatuur even schokkend en zeldzaam als die van een werkelijk revolutionair filosoof, of de grondlegger van een nieuwe religie in de geschiedenis. Excentrieke of opvallende personages blijven iets persoonlijks houden, blijven gebonden aan hun entourage. Een ‘original’ stijgt daarboven uit en straalt af op zijn omgeving: ‘like a revolving Drummond light, raying away from itself ail round it - everything is lit by it, everything starts up to it (...), so that, in certain minds, there follows upon the adequate conception of such a character, an effect, in its way, akin to that which in Genesis attends upon the beginning of things’.
De vrienden van het slachtoffer van de confidence man gebruiken het woord misschien verkeerd, maar we weten door de verhandeling waar Melville naar streefde. De confidence man is Melville's poging
| |
| |
tot zo'n fictief superkarakter, dat verre van ‘uit het leven gegrepen is’ en alles om zich heen doet oplichten, vorm geeft en in beweging zet.
De confidence man is niet zomaar een complex karakter, hij bestaat uit tegenstrijdigheden. Het is een leugenaar, die voortdurend het ene masker voor het andere verruilt, en wiens ondoorgrondelijke identiteit door de roman niet wordt opgehelderd. Het verhaal van de roman is niet de doelgerichte ontvouwing van een raadsel, integendeel, de roman is het begin van een eindeloze reeks vervolgverhalen (de laatste zin is niet voor niks: ‘Something further may follow of this Masquerade’) en ieder van die verhalen is het product van de confidence man zelf. Hij schept fictieve situaties in de ‘realiteit’ aan boord van de rivierboot, door zich te vermommen, en in de meest uiteenlopende gedaantes zijn medepassagiers te manipuleren. En terwijl hij alles om zich heen naar zijn hand zet, en met zijn succesvolle bedrog de voorstellingen en morele oordelen om zich heen ontregelt, is hij zelf niemand. Een hyperactieve non-identiteit, zoiets als het windstille hart van een wervelstorm.
Als we alle vermommingen en geleverde streken van de confidence man op een rijtje zetten, valt op dat hij niet rijk is geworden van zijn virtuoze oplichterij. Vaak genoeg gaat het om een belachelijk klein bedrag, of om niks anders dan het binnenstebuiten keren van overtuigingen of het ontregelen van iemands voorkomen. Het gaat niet om geld, of om het met wellust overtreden van de christelijke moraalregels. De gedaanteverwisselingen en het meesterlijke bedrog lijken een doel in zichzelf, de confidence man is een scepticus, die zich met toneelspel, satire en fictie vrijheid verschaft.
De confidence man belichaamt iets van een utopisch vrijheidsideaal. Hij is een sociale variant van de pionier, die het ongerepte Amerikaanse continent binnentrekt. Hij staat tegenover de menselijke taal zoals de pionier tegenover de natuur, hij is een pionier op de prairie van het menselijk spreken. Al zijn avonturen spelen zich af in gesprekken met mensen. Het grote verschil is natuurlijk, dat de vrijheid van de confidence man niet reëel is, zoals die van de pionier ooit was. De confidence man bestaat alleen in de literaire tekst. En zelfs daar niet als mens van vlees en bloed, maar als een altijd gemaskerde manipulator, een leugenaar.
| |
| |
De confidence man is geen ‘normaal’ romanpersonage, en hij schijnt dat ook zelf te weten. Als hij de winkel van de scheepsbarbier binnenstapt, maakt hij de slapende kapper aan het schrikken en voor een moment denkt die te worden bezocht door spoken. ‘Och, gelukkig, nu zie ik het, u bent maar een mens’, zucht de kapper opgelucht. Frank Goodman stelt hem niet verder gerust, maar zegt: ‘Wees er niet te zeker van wat ik ben. Je noemt me een mens, zoals de dorpelingen de engelen noemden die Lot bezochten, of de joodse boeren de demonen betitelden die in mensengedaante langs graftombes doolden. You can conclude nothing absolute from the human form, barber’. Deze scène speelt zich af vlak nadat Frank Goodman een rollenspel gespeeld heeft, waaruit hij kwaad is weggelopen. Degene die achterbleef wist niet ‘where exactly the fictitious character had been dropped, and the real one, if any, resumed’.
In de omschrijving van wat een ‘original’ personage is wordt niet voor niets naar Genesis verwezen. Hij kan het effect uitoefenen van de Schepper op de woeste en ledige aarde in Genesis. De confidence man is inderdaad de bron en de motor van de roman. Hij zet om zich heen de verhalen in werking en zet door zijn leugens de ‘reële’ situaties in fictieve om. En de menselijke vorm, oftewel die van een persoonlijke identiteit, daaraan is hij niet gebonden. Wat kan die raadselachtige, irreële figuur van de confidence man anders zijn dan de Auteur? Hij is het oog van de wervelwind; de afwezige aanwezige op het feest van personages en verwikkelingen, gastheer en regisseur tegelijk. Dit boek is niet alleen Melville's laatste roman, het is ook zijn ultieme roman, het is zijn auteurstheorie in werking. De auteur als confidence man.
De keuze voor dat beeld had voor Melville een veel grotere dan alleen theoretische betekenis. Er is een keerzijde aan de rol van confidence man, en Melville meende die aan den lijve te ondervinden. Hij moet gedacht hebben dat er niet zoveel verschil was tussen de doofstomme dubbelganger die zich in North Carolina voor hem uitgaf, en hemzelf. Wie geloofde hem nog na die weggehoonde romans, die doodgezwegen verhalen? Was hij nog wel dezelfde schrijver als van de avonturenboeken en het succes van Moby Dick? Was hij nog wel een literair auteur? Er kwam toch al jaren nauwelijks meer iets uit zijn handen van belang; wat hij maakte had veel weg van het onverstaan- | |
| |
bare gemummel van een doofstomme. Hij moet zich hebben voorgesteld in de schoenen te staan van de man die zich voor hem uitgaf: een zwendelaar. In plaats van daar een melancholiek en tragisch verlopend verhaal uit te destilleren, schreef hij een utopisch boek, zonder ontknoping, zonder eindbestemming; het gaat over de oneindigheid van de fictie. Het beslissende verschil tussen Herman Melville en de leugenaar die zich voor hem uitgaf, is de tekst van the confidence man; his masquerade.
|
|