zaal (1953), het relaas over de oude kamerbewoonster mevrouw Van der Veen, die na een hartaanval gedwongen is de haar nog resterende tijd te slijten in een rusthuis. Al haar bezittingen worden haar ontnomen, omdat zij een gering pensioen heeft en Sociale Zaken daarom moet bijspringen om de kosten van levensonderhoud te betalen. In het rusthuis is de oude vrouw dagelijks getuige van alle vormen van menselijk verval. Eveneens in de eerste persoon wordt dit deprimerende verhaal afgewisseld met dat van de dochter, Helena, een jonge vrouw die met haar echtgenoot, een schilder, in Parijs woont. Tot haar verdriet beschikt zij niet over de financiële middelen om haar moeder betere omstandigheden te bezorgen en haar regelmatig te bezoeken, nadat zij weer in Parijs is teruggekeerd.
De roman werd door veel lezers beschouwd als een aanklacht tegen de omstandigheden waaronder bejaarden moesten leven. Toch is De grote zaal meer dan een sociale klacht, het is ook een ‘roman over moeder en dochter’. Beide vrouwen blikken terug op hun leven en we zien hoe uiteenlopend hun persoonlijkheid is geweest. De moeder, een offervaardige en keurige huisvrouw, met weinig begrip voor de drang tot zelfstandigheid die zich al op jeugdige leeftijd bij haar dochter openbaarde. Door de omstandigheden in het rusthuis ontwikkelt mevrouw Van der Veen echter een levensvisie die steeds meer op die van Helena begint te lijken. Vlak voor ze in de gevreesde grote zaal aan een tweede aanval overlijdt, beseft ze dat ieder individu in laatste instantie eenzaam is, dat de dood het enige vaste baken in het leven is en dat ieder mens moet proberen zelf een doel in het leven te vinden, voor dat moment is aangebroken.
Het boek werd een ongekend sukses in ons land. Jacoba van Velde ontving kilo's brieven, de roman werd verscheidene malen herdrukt en ook de kritiek liet zich niet onbetuigd. J. Greshoff noemde De grote zaal ‘een boek als een monument’, Pierre Dubois, C.J. Kelk, C.J.E. Dinaux, Hans Warren, Hélène Nolthenius en J.C. Bloem sloten zich in hun superlatieven bij hem aan. Men prees de manier waarop de thematiek van het verval en de onontkoombaarheid van de dood werd behandeld. Geprezen werd Jacoba van Velde ook vanwege haar onopgesmukte, soms rauwe manier van vertellen in korte, directe zinnetjes. Kortom, een Nederlandse existentialistische roman met naturalistische beschrijvingen. Een uitzondering onder de recensenten was Ivo Michiels, die stelde dat ‘de naturalistische tendenz, waarmee deze vorm van existentialisme nauw verwant is, leidt tot een tekort, een te begrensde spirituele draagwijdte.’ Maar Michiels moest zich toen nog ver-