Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1986 (nrs. 37-40)(1986)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] Tomas Tranströmer Vier gedichten Vertaling: J. Bernlef Vermeer Geen beschermde wereld... Aan de andere kant van de muur begint het lawaai begint de herberg met gelach en gekanker, rijen tanden, tranen, gebeier van klokken en de zwakzinnige zwager, doodsaanzegger voor wie iedereen moet beven. De grote explosie en de verlate schrede van de redding schepen een hoge borst opzettend aan de rede, geld dat in de verkeerde zakken kruipt vordering op vordering gestapeld opengesperde rode bloemkelken oorlogsvrees zwetend. Daarvandaan en dwars door de muur het heldere atelier binnen de seconde die eeuwen mag leven. Schilderijen die zich ‘De muziekles’ noemen of ‘Het lezende vrouwtje in blauw’ - zij is in de achtste maand, twee harten trappelen daarbinnen. Tegen de achtermuur hangt een gekreukelde kaart van Terra Incognita. Ademt kalm... Een onbekende blauwe stof zit vastgenageld aan de stoelen. De gouden kopspijkers vlogen er met enorme vaart in en bleven toen plotseling steken alsof zij nooit iets anders dan rust waren geweest. [pagina 192] [p. 192] Je oren suizen van de diepte of van de hoogte. Het is de druk van de andere kant van de muur hij laat ieder vaststaand feit zweven en verschaft de penseel houvast. Het doet pijn om door muren te gaan, je wordt er ziek van maar het is noodzakelijk. De wereld is een. Maar muren... En de muur is een deel van jezelf - je weet het of je weet het niet, maar het geldt voor allen behalve voor kleine kinderen. Voor hen geen muur. De heldere hemel staat tegen de muur geleund. Hij is als een bede tot het lege. En het lege wendt zijn gezicht naar ons toe en fluistert ‘ik ben niet leeg, ik ben open.’ [pagina 193] [p. 193] Zes winters 1 In het zwarte hotel slaapt een kind. En daarbuiten: de winternacht waar de grootgeoogde dobbelstenen rollen. 2 Een elite van doden versteend op het Katarinakerkhof waar de wind trilt in zijn Spitsbergen-harnas. 3 In een oorlogswinter toen ik ziek lag groeide buiten voor het raam een reusachtige ijspegel. Buur en harpoen, herinnering zonder reden. 4 IJs neerhangend van de dakrand. IJspegels: de op zijn kop gekeerde gotiek. Abstrakt vee, uiers van glas. 5 Op een zijspoor een lege spoorwegwagon. Stil. Heraldisch. Met reizen in zijn klauwen. 6 Vanavond sneeuwnevel, maneschijn. De maankwal zweeft voor ons in eigen persoon. Ons beider glimlach op weg naar huis. Betoverde laan. [pagina 194] [p. 194] De vergeten kapitein Wij hebben vele schaduwen. Ik was op weg naar huis in de septembernacht toen Y na veertig jaar zijn graf uitklom en mij vergezelde. Eerst was hij volkomen leeg, alleen een naam maar zijn gedachten zwommen sneller dan de stromende tijd en haalden ons in. Ik zette zijn ogen aan de mijne en zag de oorlogszee. Het laatste schip dat hij bevoer groeide onder ons omhoog. Voor en achter kropen de vaartuigen van het atlantisch konvooi, zij die zouden overleven en zij die het Teken droegen (onzichtbaar voor allen) terwijl slapeloze etmalen elkaar aflosten maar nooit hem. Onder zijn oliejas zat zijn zwemvest. Hij kwam nooit meer thuis. Een inwendige snik deed hem doodbloeden in een ziekenhuis in Cardiff. Eindelijk mocht hij gaan liggen en horizon worden. [pagina 195] [p. 195] Adieu elfknoopskonvooien! Adieu 1940! Hier houdt de wereldgeschiedenis op. Bommenwerpers bleven hangen. Hei stond in bloei. De foto uit het begin van de eeuw laat een strand zien. Daar staan zes uitgedoste jongens... In hun armen houden zij zeilboten geklemd. Wat een ernstige gezichten! De boten die voor enkelen onder hen leven en dood betekenden. En ook over de doden schrijven is een spel dat zwaar gaat wegen door wat er ophanden is. [pagina 196] [p. 196] Straten in Sjanghai I De witte vlinder in het park wordt door velen gelezen. Ik houd van dat koolwitje alsof het een fladderend tipje van de waarheid zelve was! 's Ochtends hollen mensenmassa's onze stille planeet in beweging. Dan vult het park zich met mensen. Voor ieder van hen acht gezichten gepolijst als jade, voor alle situaties, om vergissingen te omzeilen. Voor ieder van hen ook het onzichtbare gezicht dat ‘iets waarover men niet spreekt’ weerspiegelt. Iets dat in lusteloze ogenblikken opduikt en sterk is als een slok adderdrank met die trage schubbige nasmaak! De karpers in de vijver zijn steeds in beweging, ze zwemmen terwijl ze slapen, ze zijn de gelovige tot voorbeeld: altijd in beweging. II Midden overdag. Wasgoed fladdert in de grauwe zeewind hoog boven de fietsers naderend in dichte scholen. Let op de zijlabyrinten! Ik ben omringd door schrifttekens die ik niet kan duiden, ik ben door en door analfabeet. Maar ik heb wat ik moest betaald en van alles heb ik een bon. Zoveel onleesbare bonnen heb ik vergaard. Ik ben een oude boom met verdorde bladeren die blijven hangen en maar niet op de grond kunnen vallen! En een windstoot uit zee laat al deze bonnen ritselen. [pagina 197] [p. 197] III 's Ochtends trappen mensenmassa's onze stille planeet in beweging. Allen zijn wij op straat aan boord, een gedrang als op het dek van een veerboot. Waarheen gaan wij? Zijn er theemokken genoeg? Wij, die op deze straat aan boord wisten te komen mogen ons gelukkig prijzen! Het is duizend jaar voor de geboorte van de claustrofobie. Achter iedereen die hier loopt zweeft een kruis dat ons in zal halen, passeren, zich met ons verenigen zal. Iets dat ons van achteren wil besluipen en zijn handen voor onze ogen wil slaan en fluisteren: ‘raad eens wie!’ Wij zien er bijkans gelukkig uit in de zon, terwijl wij doodbloeden uit wonden waar wij geen weet van hebben. Vorige Volgende