den, zodat de inhoudelijke leegte met pseudo-literaire opsmuk moet worden toegedekt. Dat is ook wat Kraus Heine verwijt (in Heine und die Folgen, 1910.)
Het absolutisme van Kraus met betrekking tot de taal is in zekere zin verwant met Adolf Loos' afkeer van het ornament. Zoals die het gebruiksvoorwerp strikt gescheiden wenste te houden van alles wat naar ‘kunst’ zweemde, zo vond Kraus dat de pers uitsluitend feitelijke informatie diende te geven, meningsvorming moest ze aan de vrijheid en de verantwoordelijkheid van de lezer overlaten. Kraus was de eerste die zich het gevaar en de macht van de moderne media ten volle bewust was, hij wist dat leugens en roddels binnen de kortste keren ‘feiten’ zijn als ze maar vaak genoeg worden herhaald. De krant maakte de mensen dom en onverschillig, zozeer waren ze het slachtoffer van het gezwets dat ze de ondergang van de wereld niet eens meer opmerkten. Dat Kraus als reactie daarop niets kon relativeren, een verkeerd geplaatste komma deed hem in woede ontsteken, was zijn kracht; het heeft hem, begrijpelijkerwijs, bij velen ook gehaat gemaakt.
Het werk van Kraus geldt als onvertaalbaar. Niet alleen vanwege de tijd- en plaatsgebondenheid die het werk van elke satiricus nu eenmaal moeilijk toegankelijk maakt voor ‘buitenstaanders’, maar vooral ook vanwege de joodse en Weense elementen in zijn taal, de vele citaten, allusies, woordspelingen en cryptische steken onder water. Met de vertaling van ‘Apokalypse’, een open brief aan de lezers van Die Fackel van 13 oktober 1908, bewijst Wilfred Oranje niettemin dat het wel degelijk kan. Deze vertaling, de eerste die er van Kraus in het Nederlands verschijnt, wordt hier gevolgd door het volledige derde deel van een groot essay van Walter Benjamin over Kraus, een essay dat óók voor Benjamins werk van centrale betekenis is. Het is geschreven in 1930/31, na een lange periode van voorbereiding en discussie met Gershom Scholem alsmede een viertal eerdere bijdragen over Kraus, onder meer in Einbahnstrasse. Zoals mag blijken was Benjamin vooral in Kraus’ band met de joodse taaltraditie geïnteresseerd, een thema dat hem ook los van Kraus telkens opnieuw heeft beziggehouden.
Het werk van Kraus is in het Duits nagenoeg geheel toegankelijk. Van Die Fackel (twaalf dundrukdelen, omstreeks 25000 bladzijden) is een reprint verschenen bij de uitgeverij ‘Zweitausendeins’. Het Verzameld Werk, dat uit tien delen bestaat en door Kraus zelf is samengesteld, is uitgegeven bij ‘Kösel-Verlag’ te Winchen. Een uitstekende bloemlezing is Magie der Sprache, uitgegeven door Suhrkamp. Diezelfde uitgeverij verzorgde ook een pocketboekeditie van de aforismenverzameling Sprüche und Widersprüche, die oorspronkelijk in 1909 verscheen. De secundaire Kraus-literatuur is, zelfs door de geïnteresseerde, niet meer te overzien.