| |
| |
| |
Miroslav Holub
Gedichten
Korte overweging over het woord pijn
Wittgenstein zegt: het woord Pijn-doen heeft huilen
vervangen en uitroepen van pijn. Het woord Pijn
beschrijft de uitdrukking pijn niet, maar vervangt die
Daarmee creëert het een nieuw gedrag
Het woord treedt tussen ons en pijn in
als een scheilvlies van stilte.
Het is stilwording. Het is de naald
waarmee je de hechting lostornt
Het woord is de eerste schrede
| |
| |
| |
Korte overweging over de relativiteitstheorie
Albert Einstein, in gesprek -
/Knowledge is discovering
what to say/ - in gesprek dus
Meneer Einstein, hoe doet u dat nu
met uw gedachten? Tekent u ze op
zodra ze in u opkomen? Of pas
de avond of ochtend erna?
Albert Einstein antwoordde meteen:
Meneer Valéry, in ons métier
zijn gedachten zo zeldzaam dat
als je er al op eentje komt,
je die beslist niet zult vergeten
Zelfs niet een jaar erna.
| |
| |
| |
Korte overweging over waterspuwers
Gedurende de algemene verstening ontstaan
klippen uit kiezelwier, steden uit zuchten en
imperatieven uit vraagtekens.
Gedurende de algemene verstening verstarren
engelen in spitsboogportalen, achter pinakels
en rijzige torens en veranderen in muffe
zwavelduivels, klampen zich met verkrampte
klauwen aan daklijsten en worden waterspuwers.
zetten zij een grote bek tegen passanten,
Sta niet zo stom te kijken, uilskuiken,
Gij stof zijt en tot stof zult wederkeren,
Ga heen en houd je aan de zwaartekracht.
Bij regen spuien zij hun wrok in dikke stromen,
huiveren van wellust en misnoegen,
bij nacht likken zij met vlezige tong de aarde
en maken wat wit is zwart
Soms echter in de lente schamen zij zich als zodanig,
kruipen omlaag en in de gedaante van zwarte katten
kapittelen zij knorrig de gotiek en vooral
de waterspuwers. De nieuwsgierige engelen
zonder portefeuille dalen dan af uit den hoge
en luisteren toe, de verkrampte klauwen
aan een daklijst geklampt. Tot ook zij verstarren,
verzwavelen en verstenen.
| |
| |
Op deze wijze is men dus verzekerd van
de voortdurende afwisseling van waterspuwers,
de onveranderlijkheid van gotische façades
en het ontzag van passanten, katten en slaapmuizen
trekken altijd precies dan precies daarheen
vogels een ingebouwde precisietijd- en aardklok hebben.
met hun bekaaid instinct, redden zich door
wetenschap te bedrijven. Op de essentie daarvan slaat
moest elke avond precies om zes uur een kanonschot lossen.
Zo gezegd, zo gedaan, hij was soldaat. Bij het onderzoek
naar zijn precisie, voerde hij aan:
op de absoluut precieze chronometer van de klokkenmaker
in de stad. Elke dag zet ik daarmee om zeventien uur
vijfenveertig mijn horloge gelijk en
klim de heuvel op waar het kanon klaarstaat.
Precies om zeventien uur negenenvijftig kom ik daar aan
en precies om achttien uur los ik mijn schot.
dat deze manier van schieten absoluut precies was.
Alleen die chronometer moest nog worden onderzocht. Zo
werd de klokkenmaker in de stad gevraagd naar de precisie
| |
| |
dit instrument is nu net het allerpreciest. Stel je voor,
al jaren wordt hier precies om zes uur een schot gelost.
En elke dag kijk ik dan even op mijn chronometer
en die wijst dan altijd precies zes uur aan.
En door de wateren trekken de vissen en uit de hemel klinkt
het ruisen van vleugels, terwijl
De chronometers doortikken en de kanonnen bulderen.
| |
| |
| |
Korte overweging over een oudje met haar kar
Gegeven een oudje en gegeven haar kar
Dus het stelsel oudje O en kar K.
Het stelsel beweegt van dorpel D naar hoek H,
van hoek H naar steen S, van steen S
naar bos B, van bos B naar lucht L.
Lucht L is de plaats waar zien eindigt
Niettemin beweegt het stelsel
met een constante snelheid v,
via een constante wereld en
zijn impuls en zijn zin hernieuwend
Het is een relatief onafhankelijk stelsel,
in landschappen van lucht tot lucht
is er altijd dat ene oudje met haar kar.
En zo vormt zich eens en voor al
deze geometrische eenheid,
de eenheid van de weg erheen en terug,
de eenheid van de herfst,
de eenheid van ons dagelijks brood,
de eenheid van wind en lage luchten,
de eenheid van een huis in de verte,
de eenheid zoals ook wij vergeven,
de eenheid van schemerduister,
de eenheid van voetsporen en stof,
de eenheid van levensvervulling amen.
| |
| |
| |
Korte overweging over overstroming
Het is ons met de paplepel ingegoten dat
water buiten alle perken treedt,
bos en beemd bespoelt, bergen en heuvels,
verblijfplaatsen van tijdelijke en duurzame aard.
mannen, vrouwen, verdienstelijke oudjes
en peuters, alsmede het wild van bos en veld,
elkaar verdringen op de resterende rotsen
wegzinkend in de golven van staal.
En nu nog alleen maar een ark erbij... en nu nog
alleen maar een Ararat... Wie weet.
Rapporten over de oorzaken van overstromingen
verschillen merkwaardig genoeg. Geschiedenis is
gebaseerd op een slecht geheugen.
Laat ons van zo'n wijze van overstromen geen punt maken.
Een werkelijke overstroming
ziet er eerder uit als een regenplas.
Als iets van modder in de buurt.
Een werkelijke overstroming is er als bij ons
belletjes opstijgen uit de mond;
en wij maar denken: dat zijn
| |
| |
| |
Korte overweging over reageerbuizen
een stuk vuur, een stuk water,
een stuk konijn of een stuk boom,
of een willekeurig stukje mens,
je mengt het, schudt het, kurkt het,
legt het op een warme, donkere, lichte, koude plek,
laat het een poos met rust - zelf niet gerust -
maar dat is nu juist de grap.
ga je kijken - en ziedaar, het groeit,
een klein zeetje, klein vulkaantje,
een klein boompje, klein hartje en klein kopje,
zo piepklein dat je het niet eens hoort lamenteren
maar dat is nu juist de grap: niet horen.
en schrijft alles op, allemaal streepjes of
allemaal kruisjes, een enkele met uitroepteken,
allemaal nullen, allemaal cijfers, sommige met uitroepteken,
dat is nu juist de grap: eigenlijk is een reageerbuis
een toestel om nullen te veranderen
dat je het eigenlijk zelf bent
| |
| |
| |
Oorsprong van de zoldering
Regen viel van boven. De wolken bulderden.
Het sproeide zwavel en vuur. Een gezicht keek om
tot een grimas vertrokken.
Melkwegstelsels strekten zich in de nacht
afgezien van ogenblikken van liefde.
En van dood. Wellicht ook daarvan.
Dus hebben we een betonkraag
aangebracht, isolerende verf
en pleister die rijk was aan kalk.
En nu we hier naast elkaar liggen,
turen we zomaar wat omhoog en vraag je,
als jij het was tenminste,
Ik buig me over naar je oor
en zeg zacht en in het geheim:
‘daar kruisen elkaar twee spanten,
er zit daar een barokke plek
in de vorm van een driepotig hert
en een spinnetje is er bezig.
Morgenochtend moest je er maar eens
langsgaan met de ragebol.’
| |
| |
| |
Minosaurus faber
Voor de zoveelste keer loop ik naar de tafel,
/hamertjes, tangetjes, isolatieband en asjes/,
ga een schema tekenen, in rood en zwart,
op een wit en oneindig vlak van wording,
begin dingen te verbinden en te buigen, te klinken en solderen,
ik klop en piep, de klappen galmen
door de diepste dieptes van mijn ziel,
concentrische cirkels breiden zich uit en ik
Een klein machientje wordt al gemaakt,
een kuiken-machientje, met radertjes en pinnetjes,
wikkelingen en spoelen, aantrekking en afstoting,
hier en daar pikt het, hier en daar
als er opeens onder mij hoeven klinken,
ze stampen op wild graniet,
als trommels van zwarte rituelen,
de slagaders bonzen, de spieren gespannen, de pezen
aangetrokken /alleen de handen zijn verhout/,
het lijf steigert op naar het grijze troebel van de hemel
en snelt door de gangen en kronkels
/metaalsplinters springen nog van de manen/:
dan is het ver, ver weg achter het ravijn.
Brullend draaf ik door, vraag
| |
| |
of ik haar mag... onteren en verslinden
met de bloederigste tederheid, ik weet niets meer
Alleen zo kan ik vergeten,
maar misschien weet ik wel niet
| |
| |
| |
De filosofie van de herfst
De stralen van de late zon tasten
met hun vingertjes langs de gele blaren
buiten. In het raam weerspiegelt
een boek en een silhouet en
een silhouet, een stralenkrans van haar,
als een spinneweb van licht.
Ik vraag me af of het heersende
niet ontstaan is door het verdwijnen
van de tertiaire stadia van lues.
Een zeker goddelijk spinnetje
zweeft er boven jou, boven mij
| |
| |
| |
De droom van Jan Klaassen
oplettend dat de draadjes niet verstrikken
ik rinkel (vrolijk) met mijn belletjes,
ruk mijn mutsje van het hoofd
en voor mijn baas van de schrik bekomen is,
spreek ik met mijn eigen stem,
voor het eerst en voor het laatst,
want daarna stoppen ze mij weer in de doos
en leggen mij in zijdezacht papier,
ik zal zeggen wat ik op de tong heb
die hele eeuwigheid van hout,
ik zal zeggen, ook al zal mijn stem wellicht
komisch klinken, pijnlijk vals in het gehoor,
ik zal het meest gewichtige zeggen, het cruciale,
ik zal mijn woordje doen...
Misschien zal het te horen zijn.
Misschien zal iemand het begrijpen.
Misschien zal er niet gelachen worden.
Misschien zal het groeien in de kinderen
en zich vastbijten in de groten.
Misschien verandert het de kleur van de coulissen.
Misschien verandert 't het bordkarton en
het schaduwspel van de reflectoren. Misschien
de wetten van de relativiteit.
Ik zal zeggen... Hallo, kinderen in de zaal,
Jan Klaassen buigt zich voor jullie allemaal!
|
|