| |
| |
| |
J.F. Vogelaar •
Vlezinnen
Deze serie vleeszinnen moet men nemen voor wat ze is: een rijtje uit hun verband gelichte uitspraken. Het gaat met om een kwasi-erudiete verzameling citaten over vleeswaren door de eeuwen heen, maar om vindplaatsen die als sporen te lezen zijn van het verdonkeremaande vlees. Voor een deel hoort de literatuur zelf tot een ondergrondse geschiedenis.
Hoewel stuk voor stuk aanhalingen heb ik geen plaats van herkomst genoemd om niet de zinnen door namen en titels te overschaduwen; bovendien zijn ze vermenigvuldigbaar. Voor de volledigheid geef ik hier, in willekeurige volgorde, een lijst van aangehaalde auteurs (altans voorzover bekend).-Adorno, Artaud, Bacon, Bachtin, Bataille, Baudrillard, Bettelheim (B.), Brown (N.O.), Campe (J.H.), Cardinal, Ferenczi, Foucault, Freud, Heinrich, Karpenstein, Kern, Klossowski, Kluge, Krafft-Ebing, Lacan, Michaux, Musil, Nietzsche, Paulus, Paz, Radin, Steiner, Swift, Thevoz, Traven, Vogelaar.
J.F.V.
Sporen. - ‘Het lichaam - en alles wat het betreft: voeding, klimaat en aarde- is het domein van de herkomst. Het lichaam vertoont de stigmata van vroegere ervaringen en is derhalve bron van verlangens, tekortkomingen en dwalingen. Deze elementen kunnen weliswaar bijeenkomen in een lichaam en daar opeens tot uitdrukking komen, maar even vaak is hun ontmoeting een verbinding waarin ze elkaar uitwissen en het lichaam de pretext wordt van een niet aflatend konflikt. Het lichaam is het oppervlak waar gebeurtenissen hun sporen achterlaten (ingegrift door taal en opgelost door ideeën), de plaats waar het ik zich ontbindt (hoewel het graag een substantiële eenheid voorspiegelt). Als analyse van de herkomst is de plaats van de genealogie daar waar lichaam en geschiedenis elkaar kruisen. Haar taak is laten zien hoe het lichaam alle mogelijke sporen vertoont van de geschiedenis en hoe de geschiedenis aan het lichaam knaagt.’
Oppervlak.-‘Het ego is primair iets lichamelijks, het is niet alleen een oppervlakte wezen, maar is zelf de projektie van een oppervlak.’
Inprenten.-‘(...) misschien is zelfs niets van de hele voorgeschiedenis de mens zo vreselijk en sinister als zijn mnemotechniek. ‘Je brandt iets in om het in de herinnering te laten blijven hangen: alleen dat wat niet ophoudt pijn te doen blijft in de herinnering bewaard'-dat is een hoofdbeginsel van de alleroudste (en jammer genoeg ook allerhardnekkigste) psychologie op aarde. Het is altijd met bloed, martelingen, offers gepaard gegaan als de mens het nodig vond een geheugen te fabriceren; de afschuwelijkste offers en panden (waartoe de eerstgeborenenoffers behoren), de weerzinwekkendste verminkingen (bijvoorbeeld de castraties), de wreedste riten van alle religieuze cultussen (en iedere religie is in diepste grond een systeem van wreedheden) - dat alles spruit voort uit het instinct, dat in de pijn het machtige hulpmiddel van de geheugenkunst bevroedde.’
Voorspel.-‘Bij de Sade vinden we de eerste konsekwente industrialisatie van het menselijk lichaam. De martelingen, de onnatuurlijke houdingen waaraan de slachtoffers van Justine en 120 dagen zijn blootgesteld, verbeelden, op volmaakte logische wijze, een lopende band- en stukwerkmo- del van de menselijke relaties. Ieder lid, iedere zenuw, wordt uitgerukt of beurtelings omgedraaid met het onpartijdige, koele razen van de zuiger, de stoomhamer en de pneumatische boor. Ieder deel van het lichaam wordt slechts als een onderdeel gezien dat kan worden vervangen door ‘reserve onderdelen’. In de pluralistische gelijktijdigheid van de Sade's seksuele aanrandingen hebben we een schitterend nauwkeurige figura van de ar- | |
| |
beidsverdeling in de fabriek. Er is veel te zeggen voor De Sade's eigen suggestie, dat zijn lusthoven in werkelijkheid laboratoria zijn, dat iedere kwelling en vernedering axiomatisch zal voortvloeien uit de perceptie van het vlees als grondstof.
Het koncentratiekamp reproduceert ongetwijfeld in zekere zin de levensvorm van de fabriek, waarin de Endlösung bestaat in het toepassen van warenhuis- en lopende bandtechnieken op menselijke wezens. Blake's visioen van de ‘donkere molens’, daterend uit dezelfde tijd als De Sade, bevatte een nauwkeurige, profetische aanklacht.
Toch is deze analogie te simpel. Afgezien van enkele sporadische gevallen van rationele mishandeling zijn de dodenkampen, net als de gotische vestingtorens van Justine, strikt inefficiënt en improduktief. Hun vooropgezette bedoeling is het produceren van afval. Geen industrieel proces zou op die manier kunnen funktioneren. De nieuwe barabarij hanteert de instrumenten van de industriële revolutie. Zij heeft essentiële faktoren van de technologie van de materie in menselijke termen vertaald.’
De afbraakinrichting.-‘Zonder tussen verblijf ben ik overgebracht naar de afbraakinrichting. Levend. Verstijfd. Ze hebben onmiddellijk aanstalten gemaakt om de pezen van mijn ledematen uit te trekken, om ze daarna te laten gaan naar de sorteerafdeling van het pakhuis.
En ze maakten met een stamper al mijn rug zacht, met kleine slagen die maken dat mijn verstijving sterker wordt. ‘Het is nog niet zacht genoeg’, kondigt een stem aan, en het gehamer begint weer, met meer kracht.
Ze duwen al een soort priemen in mij waarop ze klappen geven. De aanbrenging, de keuze van de plaatsen is vol aandacht. ‘Het ding moet eruit komen als een kaarsepit’, zegt dezelfde stem die al eens heeft gesproken. Ditmaal zal ik hun eens iets zeggen. Ik heb er de plotselinge kracht toe. Vergeefs! Ik weet niets om hun te zeggen. Welbeschouwd niets. Onder de slagen die doorgaan, ga ik ten onder in een vaarwelsverlamming.’
Steenhard.-'Het ander antwoord op vleselik geweld is ernst, gevoelloosheid. Dat is het filosofiese antwoord, zoals in lachen uitbarsten het mytiese antwoord is. Ernst is een eigenschap van asketen en libertijnen. Iemand die hartelijk lacht ontspant zich, asketisme is een vorm van rigiditeit: het verhardt het lichaam om de ziel te beschermen. Ik stel de libertijn met de askeet op éen lijn, omdat libertijnsheid eveneens een verharding is: in de eerste plaats van de geest, en vervolgens van de zinnen. Een omgekeerd asketisme. Met zijn gebruikelijke scherpte stelt Sade dat de libertijnse filosoof onverstoorbaar moet zijn en moet streven naar de ongevoeligheid van de oude Stoicijnen, naar ataraxia. Zijn erotiese archetypen zijn stenen, metalen, gestold lava. Ekwivalenten, vergelijkingen: de fallus en de vulkaan, de vulva en de krater. Zijn emoties uit de libertijn met de gloeiende razernij van een aardbeving, maar hij moet even hard zijn als de stenen en rotsen die na een uitbarsting de vlakte bedekken. Vrijheid, de filosofiese toestand bij uitnemendheid, is synoniem met hardheid.’
Vleselike kennis.-'(...) iets dat niet zo week is en dampt maar eerder iets hard en ijzigs, iets nagebouwds, een geordend ordenend (wereld)beeld, en hier hebben we Bonset, de monteur die alles weet van zinskonstruksies en die we (tijdelik) van de Stijl hebben geleend, die vast en zeker-kom er in,
| |
| |
Egon, laten we een zin maken met onze voeten die even goed is als een schoen-een uitweg zal vinden om onze zin te laten ontsnappen, door de beproefde zintuigen te gebruiken die eertijds in het Europa van Mecano ontwikkeld zijn-'syfilis is niet het doel van het kopuleren’, dat zegje wel, maar alle heren van weleer staan toch maar afgebeeld in mediese encyklopedieën waar je alle ziekten van het avondland, alle kulturele uitwassen, aandoeningen, verborgen gebreken, kysten, puisten, vergroeiingen, breuken, chronologies behandeld vindt, en bestaat vleselike kennis immers niet uit de kopulatie van twee woorden?-en Bonset vliegt door het (open of gesloten) raam van dit glazen huis dat we woord voor woord met blote handen hebben gebouwd op straat-vind je nog steeds dat de stad een gedicht is?-waar hij, als een hollandse tomaat die van de Eiffeltoren is gegooid te grabbel ligt, een objet trouvé, zo gaat hij de geschiedenis in met achterlating van onze zin (die wc te zijner tijd nog wel eens zullen schedel- lichten: zo opent zich de vrucht en onder de voorzichtig gespleten schaal komt een weke, grijze massa tevoorschijn, ingewikkeld in kleverige en dooraderde vellen, een triest en breekbaar vruchtvlees waarin het voorwerp van kennis, eindelik bevrijd en aan het licht gebracht, kan uitstralen wat ze wil), na een dergelike autopsie niet meer dan een hoop die zij (misschien de geschiedenis zelf wel of anders een van haar vele slachtoffers) met een goedkeurende blik monstert en dóórtrekt...’
Nachtzijde. - ‘Onder de bekende geschiedenis van Europa loopt een onderaardse. Ze bestaat uit het lot dat de door civilisatie verdrongen en gedeformeerde menselijke instinkten en hartstochten ondergaan. (...) Wat vooral door de verminking getroffen wordt is de verhouding tot het lichaam. De arbeidsdeling die een scheiding maakt tussen het vruchtgebruik aan de ene kant en arbeid aan de andere kant, plaatste een taboe op pure lichaamskracht. Hoe minder de Heren de arbeid van anderen konden ontberen, des te lager stond ze in aanzien. Net als de slaaf kreeg de arbeid een stigma. Het christendom heeft de arbeid geprezen en daarmee eerst goed het vlees als bron van alle kwaad naar beneden gehaald. (...)
(Degenen die tot arbeid gedoemd waren) hadden het doffe vermoeden dat de kleinering van het vlees door de macht niets anders was dan het ideologiese spiegelbeeld van de onderdrukking waaronder zij zelf te lijden hadden. (...)
De bevrijding van het europese individu vond plaats als onderdeel van een algehele kulturele verandering die de scheiding tussen hoof en laag des te dieper in de harten van de bevrijden grifte naarmate de externe fysieke dwang afnam. Het uitgebuite lichaam moest voor de lageren als iets slechts, en de geest, waarover de anderen vrijelijk konden beschikken, als het hoogste gelden. Door deze ontwikkeling is Europa tot haar meest sublieme kulturele prestaties kunnen komen, maar het vermoeden van bedrog dat van meet af aan in de lucht hing, heeft tegelijk met de kontrole over het lichaam ook de smerige kwaadaardigheid, de haatliefde tegen het lichaam versterkt, waarvan het denken van de massaas eeuwenlang doordrongen is geweest en die in Luthers taal haar autentieke uitdrukking heeft gevonden. In de relatie van het individu tot zowel het eigen lichaam als dat van de ander keert de irrationaliteit en onrechtvaardigheid van de macht als wreedheid terug (...) In Nietzsches teorie van de wreedheid, en vooral ook al bij Sade, is de draagwijdte daarvan onderkend, in Freuds opvattin- | |
| |
gen over narcisme en doodsdrift psychologies geïnterpreteerd.
Mechanische werking van de geest. - ‘Onder onze voorvaderen, de Scythen, bestond er een volk, de Langhoofden genoemd, aanvankelijk ontstaan door een gewoonte van vroedvrouwen en kindermeisjes om het hoofd van baby's te kneden en te persen en op te rekken; waardoor de natuur, buitengesloten door éen doorgang, gedwongen was een andere te vinden en, ruimte naar boven zoekend, omhoog schoot, in de vorm van een suikerbrood.’
Taalopeningen sluiten.-‘De normen van het vertoog worden in de zestiende eeuw aanzienlijk strenger, de grenzen tussen het familiaire en het officiële vertoog verstarren. Dit proces kulmineerde tegen het einde van de eeuw toen de kanon van het passend vertoog definitief tot ontwikkeling kwam, die in de 17e eeuw de overhand zou krijgen (...) Zulke lichaamsdelen als de geslachtsorganen, de kont, de buik, de neus, de mond verliezen binnen het bestek van de nieuwe kanon hun leidende rol. Bovendien kenmerken zij niet meer de menselijke soort, maar nog alleen het individuele leven van een gegeven afzonderlijk en begrensd lijf. Buik, mond en neus blijven natuurlijk deel uitmaken van de lichamelijke voorstelling, ze laten zich niet verbergen; maar in het individuele, afgesloten lijf krijgen ze ofwel een ekspressieve funktie toebedeeld (die meestal aan de mond voorbehouden blijft) ofwel een funktie van karakterisering en individualisering (...) In het beeld van het individuele lijf van nu zijn het geslachtsleven, eten en drinken en de ekskreties volledig van betekenis veranderd. Ze spelen zich nu af op het nivo van de persoonlijke omgeving en de individuele psychologie. Daardoor worden ze enge, specifieke gegevens; hun direkte relatie met het leven in de maatschappij en het universum breekt af. In deze nieuwe betekenis zijn ze niet meer in staat hun vroegere symboliese funktie te vervullen.’
Te buiten gaan.-'Niets is zo verbaal als het exces van het vlees. (...) De konstant herhaalde beschrijving van de daad des vlezes wijst niet alleen op de grensoverschrijding, ze is zelf een transgressie van de taal door de taal.’
Flexies.-'Het lichaam is gelijk een zin die in afzonderlijke delen gebroken kan worden, zodat haar ware inhoud weer kan worden samengesteld in een eindeloze reeks anagrammen.’
Konjunkties.-'De fallus en de kut zijn symboliese objekten, en zijn ook zelf bronnen van symbolen. Ze zijn de lichaamstaal van de passie, een taal die alleen ziekte en dood - niet filosofie - tot zwijgen brengt. Het lichaam is imaginair, niet omdat het realiteit mist, maar omdat het de meest reële realiteit is: een beeld dat tastbaar is maar voortdurend verandert, en dat gedoemd is te verdwijnen. Heersen over het lichaam wil zeggen, de beelden die het uitzendt onderdrukken-en deze beheersing is het doel van de praktijken van de yogi en asketen. Of de realiteit ervan te doen verdwijnen-en dat is wat de libertijn doet. Beide praktijken zijn erop gericht met het lichaam in het reine te komen, met zijn beelden en zijn schrikbeelden: met zijn realiteit. Want de realiteit van het lichaam is een verschuivend beeld dat door het verlangen wordt vastgelegd. Als taal de meest perfekte vorm
| |
| |
van kommunikatie is, moet de perfekte taal wel eroties zijn, maar dat houdt dood en stilte in: het tekortschieten van taal... Tekortschieten? Stilte is geen tekortschieten, maar het eindresultaat, de kulminatie van taal. Waarom blijven we zeggen dat de dood absurd is? Wat weten we over de dood?’
Enscenering.-‘Als mijn woord niet mijn adem is, als mijn letter niet mijn woord is, komt dat omdat mijn adem al niet meer mijn lichaam was, mijn lichaam niet meer mijn gebaren, mijn gebaar niet meer mijn leven. In het toneel moet de integriteit van het vlees hersteld worden dat verscheurd is door al die verschillen...’
Uitleven.- ‘(...) dan verliest het oog zich in eroties kijken en zou de mond aldoor bezig zijn als oraal-eroties werktuig in plaats van zich in dienst te stellen van nuttige onderhoudswerkzaamheden; ook de huidbedekking zou niet het beschermend omhulsel zijn welks gevoeligheid ons voorgevaren waarschuwt, maar slechts de plaats voor erotiese gevoelens; de muskulatuur zou niet het uitvoerend instrumentarium zijn van doelmatige wils- aktiviteiten maar zou slechts dienen voor de afvoer van sadistiese en andere lustvolle motoriese ontladingen enz. Door het organisme te zuiveren van seksuele ontladingsneigingen, door deze bijeen te brengen in het genitale werd het arbeidsnivo van het organisme aanzienlijk opgevoerd en leerde het zich aanpassen aan moeilijke situaties en zelfs katastrofes.’
Overtreding.. .het vlees is de uitdrukking van een terugkeer van die dreigende vrijheid.’
Beheersing.-'Een bepaalde opvoeder zag, toen hij een jongen van tien was, zijn klasgenoten de schandelijke zonde van de zelfbevlekking bedrijven. Niet lang daarna viel hem Tissots toentertijd juist verschenen boek (Onanisme ou traité sur les maladies produites par la masturbation, 1760) in handen en vervulde hem met ontzetting voor de gevolgen van deze zonde. Hij was er evenwel niet geheel zeker van of hij de geesteskracht zou bezitten om de verleiding telkenmale te weerstaan, en uit wanhoop daarover stond hij meer dan eens op het punt, het voortplantingsorgaan helemaal af te snijden om het zich daardoor onmogelijk te maken ooit zulk een verderfelijke zonde te begaan. Terwijl dit echter door zijn hoofd spookte viel hem een ander, minder gruwelijk en nochtans even feilloos middel in om dat doel te bereiken. Hij nam een spijker, legde de voorhuid enigszins naar voren getrokken op tafel, zette de spijker er op en-men bewondere de deugdzame heldenmoed van de knaap! - spijkerde zich, door er met een boek een flinke klap op te geven, vast. Hierna trok hij de spijker eruit en viel in zwijm. Nadat hij weer bijgekomen was trok hij door de nog bloedende gaten een met kamferspiritus natgemaakte draad... waar de draad doorheenging ontstonden twee gaten waar hij een messingdraad door- heenstak, die hij in het midden, waar hij over de eikel liep, een beetje gebogen had zodat hij er niet op drukte. Vervolgens boog hij met een tangetje nog de uiteinden van de draad om.
‘Ik heb’ vertelde hij ‘dezelfde operatie daarna, uiteraard met veel meer gemak, op vele jonge mensen toegepast en dit middel op hen beproefd. Ik heb het bij hen even onschadelijk bevonden als bij mijzelf... Ik zelf, ver- | |
| |
volgde hij, ‘draag mijn ring nu al 15 jaar, en heb tot op de dag van heden alle reden God te danken dat hij mij dit middel om mijn onschuld, mijn gezondheid en mijn gemoedrust te bewaren, heeft laten vinden.’
Tiende gebod van de Gezondheidsdienst voor de Hitlerjugend.-‘Je lichaam behoort aan de staat'.
Gezondheid.-'De interne geneesmiddelen zijn reiniging en aderlating; want als het lichaam vol excrementen en vuilnis is, valt het gemakkelijk aan de pest ten prooi. Daarom moet het lichaam innerlijk gereinigd worden, maar zo voorzichtig mogelijk om niet de lichaamssappen te bewegen en in beroering te brengen.’
Zwartgalligheid. - ‘De vraag luidt met andere woorden: is het een zelf aangebrachte wond, is zij opgelopen of is zij door een buitenstaander toegebracht, hetzij mens hetzij dier? De dokter blijft het antwoord schuldig, zich verschuilend achter zijn beroepsgeheim. Hij bloedt, de hond likt de druppels op, Dora bet het voorhoofd van het slachtoffer, ik was mijn handen in onschuld. Alle waarheden zijn bloedige waarheden voor mij. Hoe lang heb je hem al, vraag ik en vermijd de hond in de ogen te kijken. Melancholie is eerder iets inwendigs, iets uitvretends, melancholieke toestanden ontstaan altijd door andere toestanden van melancholie, daarom is er geen toestand die men van nature melancholiek kan noemen. Hij schrijft, had Dora gezegd waarbij ze sarkasties op Carnacs buik wees, aan een geschiedenis van de zwartgalligheid. De rol van de hond was vanuit het slachtoffer gezien in elk geval duidelik, ook in dit geval. Of wil je liever geen rol spelen, vraagt hij zacht. Je ziet littekens en je weet niet wanneer je gesneden bent, zegt de een. Je ziet littekens en je weet niet meer wanneer je je gesneden hebt, verbetert de ander.’
Donker. - ‘Van de ene dag op de ander is mijn lichaam zo vast als een muur; gisteren had ik telkens het gevoel dat mijn lichaam zwart waterwas, zwarter dan deze schoorsteen... Alles in mij is zwart, vies schuimend zwart... Mijn tanden zijn dik als de plank van een lade. Alsof mijn lichaam vast in elkaar gelijmd en glad is als dit parket.’
Afsluiting.-'Eerst stop je was in je oren. Dat beschermt je en sluit de oren zodat je geen dingen hoort die je niet wilt horen. Je doet steeds meer was erin om er zeker van te zijn dat je het niet hoort; dat maakt je doof. Doofheid verspreidt zich zozeer dat iedereen doof wordt en niemand kan horen. Het breidt zich uit tot blindheid. Dan zijn mensen doof en blind en vechten blindelings. Verschrikkelijke dingen gebeuren er dan met de gevoelens. Gevoelens, daar ga je dood aan.’
Het tweede gezicht.-'Het masker is vleesgeworden chaos.’
Omhulling.-'Schijnbaar een gesloten opperhuid, in werkelijkheid louter poriën.’
Aan het licht brengen. - ‘Wie ogen heeft om te zien en oren om te horen, kan zich ervan overtuigen dat de stervelingen geen geheim kunnen verbergen.
| |
| |
Wanneer iemands lippen zwijgen, kletst hij met zijn vingertoppen; uit alle poriën dringt het verraad naar buiten. En daarom is het alleszins mogelijk, zelfs het diepst verborgene in de ziel bewust te maken.’
Verlichting.-‘De tweede helft van de 18e eeuw wordt door één angst beheerst: de sombere ruimte, het scherm van duisternis dat de algehele zichtbaarheid van dingen, mensen, waarheden in de weg staat. De nachtelijke elementen oplossen die zich tegen het licht weren, zorgen dat er geen donkere ruimte in de maatschappij is, die donkere kamers vernietigen waar de politieke willekeur, de grillen van de monarch, het religieuze bijgeloof, de komplotten van tirannen en priesters, de illusies van de onwetendheid, de epidemieën worden uitgebroed.’
Nacht.-‘De intieme wereld verhoudt zich tot de reële als de mateloosheid tot de maat, als de waanzin tot de rede, als de roes tot de helderheid. Maat bestaat alleen in relatie tot het objekt, rede alleen in de identiteit van het objekt met zich zelf, helderheid alleen in de nauwkeurige kennis van de objekten. De wereld van het subjekt is de nacht: de opwindende, oneindig verdachte nacht die wanneer de rede slaapt monsters voortbrengt. Ik beweer dat zelfs de waanzin slechts een zwakke afspiegeling te zien geeft van wat het vrije, volstrekt niet aan de reële orde onderworpen, slechts van het moment vervulde subjekt zou zijn.’
Macht.-'De historici hebben zich al langer beziggehouden met de geschiedenis van het lichaam. Ze hebben het lichaam op het gebied van de historiese demografie en patologie bestudeerd. Ze hebben het als zetel van behoeften en lusten, als plaats van fysiologiese processen en mechanismen, als doelwit voor de aanvallen van mikroben en virussen onderzocht. Ze hebben laten zien tot op welke hoogte de historiese processen verwikkeld waren in wat als zuiver biologiese basis van het bestaan kon gelden en welke plaats in de geschiedenis van samenlevingen voor biologiese ‘gebeurtenissen’ als de verspreiding van bacillen of de verlenging van de levensduur moet worden ingeruimd. Maar het lichaam staat ook direkt in het politieke veld: de machtsverhoudingen leggen er de hand op; ze omkleden het, maskeren het, dresseren het, martelen het, dwingen het te werken, verplichten het tot ceremonieën, verlangen er tekens van. Deze politieke bezetting van het lichaam is via komplekse en wederkerige betrekkingen gebonden aan het ekonomiese gebruik ervan: voor een belangrijk deel is het lichaam als produktiekracht door machts- en onderwerpingsrelaties bezet; aan de andere kant kan het alleen tot arbeidskracht gemaakt worden binnen een systeem van onderwerping (waarin de behoefte eveneens een zorgvuldig behandeld, betekend en benut politiek instrument is); het lichaam wordt pas een te gebruiken kracht als het zowel een produktief als een onderworpen lichaam is. Deze onderwerping wordt echter niet alleen door instrumenten van geweld of ideologie bereikt; ze kan zeer goed direkt en fysiek zijn, kracht tegen kracht uitspelen, materiële elementen impliceren en toch van gewelddadigheden afzien; ze kan berekend, georganiseerd, technies doordacht, subtiel zijn, wapens noch terreur gebruiken en toch van fysieke aard zijn. Er kan dus een ‘kennis’ van het lichaam bestaan die niet identiek is met de wetenschap van haar funkties, alsook een
beheersing van haar krachten die meer is dan het vermogen om ze te overwin- | |
| |
nen: deze kennis en deze beheersing vormen de politieke ekonomie van het lichaam.’
Mime.-'Maar wat beoogt u, Madame? Met de ene hand vervolgt u de schriftgeleerden van het Vatikaan, met de andere onderdrukt u de werken der pornografen. Er is geen opstanding van het vlees, zegt u tegen sommigen, en dat is zeer juist. Maar waartoe dan anderen verbieden om deze waarheid in onze mimiese stijl te herhalen? Er bestaat geen verlossing van de geest door het vergankelijke vlees, dat is juist, maar waarom verdedigt u dit vlees als een onverbrekelijk zwijgen? U bent dus niet voor de pantomime? Maar als u niet van pantomime houdt, waarom voor de duivel legt u dan de akteurs het zwijgen op? Als u wilt dat wij het stilzwijgen bewaren over datgene wat wij nu aan het doen zijn, verloochen dan uw lichaam en beken u tot het bestaan van de zuivere geest. Wij zijn aanroepbaar, uw lichaam is nog onherroepelijk. Want waarom zou het anders zo kostelijk zijn dan door het woord dat het bergt; u hoeft het slechts uitdrukking te verschaffen om te voorkomen dat het onherroepelijk wordt. Verjaag daarom deze gedachten, spreek en wij verdwijnen. U zwijgt? Dan zullen wij handelen.’
Tussen blik en lichaam.-‘De sprakeloze blik op de ander is uitermate gevaarlijk, want hij raakt het verdrongene: het lichaam. Tussen het lichaam en de blik moet de taal worden geschoven. De individuen gaan met elkaar om in zuivere taal om de onreinheid van het zwijgende lichaam en de boze blik te verdrijven. Kijken en spreken grijpen in elkaar om blik en taal in de kalme stroom van integriteit en identiteit van het individu en de ordening van de wereld te laten uitmonden.’
Doorn in het vlees.-'Het zaad of principe, dat de mens dingen heeft doen zien in dingen, die onzichtbaar zijn, is lichamelijk van aard... Het ruggemerg, niets anders dan een voortzetting van de hersenen, moet een geheel vrije communicatie scheppen tussen de hogere vermogens en die, die lager liggen: en zodoende dient de doorn in het vlees als prikkeling voor de geest.’
Weg met de oude Adam. - ‘De werken des vleesches nu zijn openbaar: welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen, en dergelijke.’-'Dat dan niemand u overheersche naar zijnen wil in nederigheid en dienst der Engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleesches, en het hoofd niet behoudende, uit hetwelk het geheele lichaam, door de samenvoegselen en samenbindingen, opwast met Goddelijken wasdom.’-'Dat dan de zonde niet heersche in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden van dat lichaam. En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid'-'Want indien gij naar het vleesch leeft, zoo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zoo zult gij leven.’
Het lijf van de groteske.-'Voor de groteske krijgen allerlei uitsteeksels en
| |
| |
aftakkingen een bizondere betekenis, omdat ze het lijf buiten het lijf voortzetten en het met andere lijven of met de nietlijfelijke wereld verbinden. Bovendien zijn uitpuilende ogen daarom ook voor de groteske van belang, omdat ze van een zuiver lichamelijke inspanning getuigen. Het belangrijkste deel van het gezicht is in de groteske evenwel de mond. Hij domineert. Het groteske gezicht is uiteindelijk éen opengesperde mond. Al het andere is alleen maar een omlijsting van de mond, van die gapende en verslindende lijfelijke afgrond. Het groteske lijf is een lijf in wording. Het is nooit klaar, nooit afgesloten. En het bouwt en schept zelf het andere lijf. Bovendien slokt dit lijf de wereld naar binnen en wordt zelf door de wereld verslonden. De belangrijkste rol in het groteske lijf spelen daarom die delen, die plaatsen, waar het lijf zichzelf te buiten gaat, waar het zijn grenzen overschrijdt, waar het een nieuw (tweede) lijf voortbrengt: het onderlijf en de fallus.’
Sarcofaag.-‘Iets dat nog in beweging is kan men nog niet definiëren, iets levends onttrekt zich aan een kategorisering. Wanneer men wel met kate- gorieën te maken heeft, moeten het dientengevolge, zoals in het sjamanisme, botten zijn. Het vlees is iets dat de beenderen slehts omhult, terloops, tijdelijk. Er bestaat geen sarcocentriese filosofie, steeds alleen maar een logocentriese. Er ontstond telkens in de europese geestesgeschiedenis tumult, wanneer dit centrale dogma ho logos sarx sarcocentries werd geïntepreteerd, wanneer men niet zei, dus heeft ook het vlees logos, maar: de logos is geheel en al vlees, dwz. hier is de geschiedenis van het denken en de reële geschiedenis niet te scheiden. (...) Sarx komt van een wortel die zelf de oude vijandigheid tegenover het vlees bevat: hij hangt samen met een oud woord voor ‘omhullen’, het is niet het vlees als vlees, maar dat wat de beenderen omhult. Het sjamanistiese dogma beschouwt het bestaan van het vlees als minderwaardiger dan dat van de beenderen. De beenderen zijn niet levend, daarom onvergankelijk, het vlees is vergankelijk-het schijnbestaan ervan moet men bewijzen door het te laten verdwijnen.’
Objekt.-‘Pas kuituur kent het lichaam als ding, dat men kan bezitten, pas in haar heeft het zich van de geest, die staat voor macht en kontrole, als voorwerp onderscheiden, als het dode ding ‘corpus’. Wanneer de mens zichzelf vernedert tot een corpus neemt de natuur wraak voor het feit dat de mens haar tot voorwerp van macht, tot ruw materiaal heeft verlaagd. De drang tot wreedheid en destruktie heeft haar oorsprong in de organiese verdringing van de nabijheid van het lichaam, vergelijkbaar met het ontstaan van de walging, zoals Freud geniaal vermoedde, op het moment dat met het groter worden van de afstand tot de aarde het reukvermogen, dat het mannetjesdier naar het menstruerende wijfje dreef, een organiese verdringing onderging.’
Voorstelling.-‘De manier waarop Aloïse lichamen afbeeldt drukt haar wil uit om zich aan de wereld te onttrekken en vooral om zichzelf verre te houden van ieder kontakt met anderen. Door het lichaam past een mens in de realiteit, wordt hij het middelpunt van de belangstelling, levert iemand zichzelf uit aan anderen. Het gaat er derhalve om, het lichaam uit de objektieve wereld te verwijderen, het te stileren tot een zuivere verschijning, het te zuiveren tot er alleen een tekening overblijft die materieel gelijk
| |
| |
gemaakt wordt aan het oppervlak van het papier. Zo is haar voorkeur te begrijpen voor figuren die geheel fa?ade zijn zoals die in geïllustreerde bladen alleen maar bestaan als representaties. Het feit dat Aloïse soms in een tekening van haar een beroemde akteur of een publieke persoonlijkheid wilde plakken, geeft duidelijk genoeg aan dat ze niet geïnteresseerd was in Pius xii of Generaal de Gaulle of Paderewski in levende lijve, maar in hun gesublimeerde beeld zoals dat in tijdschriften werd getoond. Ze stelt hen ‘majesteitelijk’ voor, als heiligen in de christelijke ikonografie, dwz. als absolute en onlichamelijke verschijningen die de materiële wereld ontstegen zijn.’
Hiëroglyfen.-‘Lichamen zijn zichtbare hiëroglyfen. Elk lichaam is een erotiese metafoor en de betekenis van al deze metaforen is altijd dezelfde: dood.’
Negatief. - ‘Maar het narcistische project om vader van zichzelf te worden is in de grond het gevolg van het niet kunnen aanvaarden van de dood, en tevens het niet kunnen leven. Alle sublimatie als zodanig vóóronderstelt een afwijzen (ontkennen) van he lichaam. Het afwijzen van het lichaam kan niets aan het feit veranderen - en doet dit dan ook niet - dat het leven in het lichaam alles is wat we hebben, en het onbewuste houdt zich vast aan de waarheid en laat zich nooit in met dit afwijzen; in het Es, zegt Freud, bestaat niets dat correspondeert met de daad van ontkenning. Vandaar dat het netto resultaat van het afwijzen door het Ich van het lichamelijke leven alleen kan zijn, dat de lichamelijke Eros wordt afgebracht van de natuurlijke taak om het leven van het lichaam in stand te houden en zich gaat bezighouden met de onnatuurlijke taak voor het lichaam de dood-in-het-leven op te bouwen. Zodoende kan de morbide poging om los te raken van het lichaam alleen resulteren in een morbide gefascineerdheid door de dood van het lichaam.’
Nu.-'Het lichaam heeft nooit geloofd in vooruitgang; haar religie is niet de toekomst maar het heden.’
Grens.-'Maar hoe beestachtig en meedogenloos mensen ook onderdrukt mogen worden, hoezeer men er ook in mag slagen om hen door frases, door het zwaaien van bonte lappen en het gedreun van pauken en trommels suf te maken, altijd en overal wordt een grens bereikt waar geweld nog beestachtigheid noch goddelijke verhevenheid, beloften noch heldenverering nog maar enig succes hebben. (...) Als de onderdrukte en gemartelde begint te voelen dat zijn leven zo op dat van dieren is gaan lijken dat het bijna niet erger kan, dan is de grens al overschreden, en de mens wordt volkomen redeloos en handelt als een dier om zijn menselijke waardigheid te herwinnen.’
Toevlucht.-‘De strijd gaat door. Als ze ons nu de geweren uit handen hebben genomen, dan hebben we in elk geval nog ons lichaam over. Dat zullen we nu als laatste wapen inzetten.’
Afval.-'Haar zoon is een lamstraal, hij donderjaagt met elektriciteit, bezorgt haar bliksems, alles stinkt, is vergiftigd, het water ruikt en smaakt
| |
| |
smerig. Het kind ruikt naar fosfor, de adem van de zuster ruikt pestilenties, de plees stinken ontzettend, zijn ook vergiftigd. In het hele huis hangt een verstikkende walm.
Hij voelt een elektries vuur in zijn lichaam, vanuit zijn linkervoet dringt een stroom binnen. Wanneer hij uit de wagen stapt heeft hij een gevoel alsof zijn lichaam in zwevende toestand ergens achter hem blijft. Hij voelt zich gemagnetiseerd, zijn hoofd van metaal. Hij heeft geen ingewanden meer, de doktoren maken elektriese krassen op zijn buik, het eten valt in zijn balzak, een spiraalzaag zaagt aan hem, hij wordt in z'n navel geboord, spitse voorwerpen dringen van alle kanten bij hem binnen. Hij hoort uitwerpselen van mensen van het plafond vallen. Soms wordt hij een metaal- smaak in zijn mond gewaar, ook het eten heeft af en toe een giftige smaak, hij ruikt geëxecuteerden. Er wordt door hem heen gelezen, longen, hersenen, geheugen worden langs telepatiese weg door de inrichting aan hem onttrokken en aan anderen verkocht.’
Offer.-‘Het eerbiedige geloof in het offer is waarschijnlijk reeds een ingehamerd schema volgens hetwelk de onderworpenen het onrecht dat hun is aangedaan zichzelf nog eens aandoen om het te kunnen verdragen.’
Het. - ‘Het ging in mij te keer. Al lange tijd zou ik alleen nog maar slapen op een forse dosis slaapmiddelen. Ik lag in bed en voelde iets zwaars op me drukken, ik baadde in het zweet en kon nauwelijks ademhalen. Als ik mijn ogen opendeed zag ik hoe alles om mij heen zich langzaam oploste, de buitenwereld, de dingen, de lucht. Hield ik mijn ogen gesloten, dan zag ik hoe alles in mij oploste: mijn cellen, mijn vlees. Niets of niemand kon dit afbraakproces-al was het maar enkele tellen-stoppen. Ik zakte erin weg, overal wemelde het van bacteriën, maden, bijtende zuren en etterbulten. Hoe was het mogelijk dat dit leven zichzelf verteerde, dit woekeren, dit zichtbaar ouder worden? Waarom fabriceert dit lichaam vocht en stinkende substanties? Waarom zweet, poep, pis? Waarom die hele mesthoop? Waarom toch die voortdurende strijd van alles tegen alles, van de ene cel die de andere vernietigt en zich aan zijn kadaver te goed doet? Waarom toch die vernietigende, triomfale rondedans der fagocyten? Aan wie behoort de dood toe? ...Tegen de ochtend viel ik tenslotte in slaap, totaal uitgeput, mijn lichaam opgerold als een foetus. Badend in het bloed werd ik wakker. Het bloed was doorgedrongen tot in de matras en sijpelde via de onderkant van het bed op de parketvloer.
Onbeweeglijk bleef ik liggen. Twee herinneringen doken telkens weer in mijn geheugen op. In de eerste kwamen er onophoudelijk dikke bloedklonters uit mijn lichaam, het leken wel plakken lever. Ze gaven me een zacht strelend warm gevoel als ze naar buiten gleden. Een ambulance bracht me naar het ziekenhuis, waar ik gecurretteerd werd. In de tweede gebeurde het omgekeerde: als een eindeloze rode draad stroomde het bloed uit me weg, als water uit een kraan. Weer naar het ziekenhuis, bloedtransfusie, doktoren en verpleegsters die onder het bloed zaten, die zich over mijn armen, benen en handen bogen in een verwoede poging ergens een geschikte ader te ontdekken en die de hele nacht intensief met mij in de weer waren. De volgende ochtend opnieuw naar de operatiezaal, opnieuw een currettage. Door me aan het bloed over te geven was ik in feite bezig mezelf te verstoppen en het te maskeren, maar dat realiseerde ik me nog
| |
| |
niet. Van tijd tot tijd nam dat vervloekte bloed volledig bezit van mijn bestaan en liet mij uitgeput achter, weerloos en alleen met de waanzin.’
Steenhard gevoel.-‘Het steenharde gezwel, dat in april van dit jaar bij een operatie in het Rotterdamse St. Franciscus Gasthuis uit de buik van een 8o-jarige vrouw is verwijderd, is waarschijnlijk een zogenaamd ‘steenkind’, maar helemaal zeker is dat niet. Als er inderdaad sprake is van een steenkind, moet de vrucht vijfendertig tot vijfenvijftig jaar in het lichaam van de vrouw aanwezig zijn geweest. De vrucht is na een buitenbaarmoederlijke zwangerschap van vijfentwintig a dertig weken afgestorven. De röntgenopnamen vertonen structuren die als de resten van een schedeldak en restanten van de wervelkolom geïnterpreteerd kunnen worden. Het is denkbaar dat de oorspronkelijke structuren van de vrucht door het zeer lange verblijf in het lichaam van de vrouw geheel zijn vervangen door bindweefsel, waarna verkalking of verstening is gevolgd.’
Kneedkunst. ‘Met behulp van vlees en vel uit buik, dijbenen en armen wordt uiteindelijk een nieuwe borst gekonstrueerd. Alleen de tepel, waarvoor stukjes huid uit de vagina worden gebruikt, viel er tot twee keer toe weer af. ‘Als ik zestien was geweest was ik nog een keer teruggegaan, maar op mijn leeftijd kan ik ook zonder tepel goed verder’, aldus de opgewekte vrouw.’
Ontlasting.-‘Hij stuit op een wortel die hem zegt dat wie erop kauwt zich zal moeten ontlasten. Hij neemt dus de wortel en kauwt er op, doch merkt dat hij geen ontlasting krijgt, maar alleen winden gaat laten. Deze winden worden steeds krachtiger. Hij gaat op een houtblok zitten, maar wordt de lucht ingestuwd met het houtblok bovenop hem; hij rukt bomen, waaraan hij zich vastklampt, met wortel en al de grond uit. In zijn hulpeloosheid laat hij de inwoners van een dorp al hun bezittingen op hem stapelen, hun hutten, hun honden en dan klimmen zijzelf op hem... En zo zit nu de hele wereld van de mensen op de rug van Wadjunkaga. Met een enorme wind verspreidt hij de mensen en al hun bezittingen over de vier windstreken. Nu komt de ontlasting. De aarde wordt bedekt met uitwerpselen. Om ze te ontkomen zoekt hij zijn toevlucht in een boom, maar dit baat hem niet, en hij valt in een berg van zijn eigen uitwerpselen...’
Kleverig.-‘Laten we zacht zijn voor elkander, kinderen, siste het uit een van zijn met lachrimpeltjes omgeven openingen, laten we zacht zijn voor elkaar en vanonder zijn soepjurk toverde hij als een grootmoeder uit haar snoeptrommel een zetpil tevoorschijn, o zo glimmend o zo aanbiddelik, en schoof die bij een van de zwijmelaarsters in haar achteringang, voel je het al smelten, mierzoet die stem, ontspan je, denk aan ijs denk aan warm wordend ijs, nu eens bij de een in het oor dan bij de ander in een nog williger oor fluisterde hij raspend kriebelend schoof hij in een voegzamere opening om beurten, laat je gaan Magdalena laat alle bijgedachten varen en laat me komen een tong een vinger een andere vinger een zetpil, het zijn maar woorden zegt hij en schuift op, gedachten, laat alle gedachten weglopen wegfladderen die vlinders in je buik die muizenissen uitje hoofd maak je leeg wie je bent.’
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Zachte middelen.-‘De gevangenen die hij (de dichter) bekijkt zijn vrolijk. Men houdt ze in een opgewekte stemming zodat ze niet afvallen. Hij neemt er een paar mee naar huis, dus ook de bewuste slavin. Zijn verhouding met haar is zonder erotiek. Die sentimentele europese nuance kent men in ... niet. (...) Hij heeft alle mestslaven van de stad onder zijn hoede. Degene die men niet nodig heeft worden naar het binnenland doorgestuurd. Het is een delikate aangelegenheid. Ze vereist mensenkennis. De mestslaven moeten lichte werkzaamheden in huis en op het land verrichten om te voorkomen dat ze teveel nadenken, en men laat ze op snaarinstrumenten spelen, zingen en dansen opdat ze zacht vlees krijgen. Alleen weerspannigen krijgen schoppen, maar ook dan probeert men ze snel emotioneel te beïnvloeden teneinde weer tot mildere metoden te kunnen overgaan.
De mannen mogen met vrouwen van de stad gemeenschap hebben, want het kind volgt de vader en blijft mestslaaf. Er doen veel spotverzen de ronde dat de vrouwen deze vette bestijgers graag hebben, vooral als ze al in slavernij geboren zijn. Een dergelijke echtbreuk wordt niet als zonde beschouwd, ze tast de eer van de vrije niet aan, en het corpus delicti wordt met alles wat eraan vastzit opgegeten. Vaak leeft zo'n slaaf jarenlang in de stad. Men heeft voldoende, het is geen dagelijks voedsel, en men nuanceert; alnaargelang de gelegenheid heeft men vlees nodig van een zo-en zoveeljarige. Ze lopen niet weg. Ten eerste kan iemand alleen zonder wapens zelfs op de grote handelsstraten niet ver komen vanwege de wilde dieren, en ten tweede zou hij toch maar een andere stam in handen vallen. Ze kunnen zich dus vrij bewegen, slechts gebonden door de zinloosheid van een vlucht. Ze gaan ook ongedwongen en kameraadschappelijk om met de mannen van de stam. Ze leven voor hun genoegen, maar het is eigenlijk niet veel anders dan wanneer een fabrikant joviaal met zijn arbeiders praat. Op een gegeven moment, zonder dat zij ook maar het geringste vermoeden hebben wanneer precies-want men gaat heimelijk en listig te werk om hun vlees niet te bederven-krijgen ze plotseling een klap in hun nek.’
Voor een beter bestaan. - ‘... maatregelen... die een betere kwaliteit van de lever zouden kunnen opleveren. Eén daarvan is het kweken van een ras varkens dat beter is opgewassen tegen de spanning kort voor het slachten. Door de spanning dringen bacteriën gemakkelijker door de darmwand en besmetten via het bloed de lever. Verder bieden het afsproeien van de lever en het niet beschadigen van het beschermende leverkapsel goede resultaten.’
Wij.-'Zeker, wij zijn vlees, wij zijn karkassen aan de macht. Als ik naar een slager ga vind ik het altijd verbazingwekkend dat ik daar niet ben in plaats van dat beest.’
Stel je nooit voor. - ‘Het uitbrand-instrument heeft iets zekers, iets dat geen tegenspraak duldt. Zijn stijl is eenvoudig: ‘Ik zie je, ik vernietig je.’ Wat een prachtig spoor zal het kunnen achterlaten in de onverdedigbare stukken vlees die het op zijn weg zal ontmoeten! Helemaal een skulptuur, en die skulptuur is een stuk ciseleerkunst. Het enige dat hindert is de schroeierige lucht. Maar wat doet dat ertoe! Dat gaat de neus helemaal niets aan. Wie heeft een kreatieve neus? Ik niet. Ze kunnen met dat voorwendsel dit
| |
| |
prachtige instrument niet verbieden aan degene die op een interessante wijze het menselijk lichaam wil bestrijken. Maar opgepast, houd het goed vast, als je het op het uitgekozen lichaam richt. Hoe verrukkelijk het ook is in de ‘ik-jij’, het is verschrikkelijk in de ‘jij-ik’, en zelfs in de ‘ik-mij’ als je zo zwak bent om je erdoor te laten raken en dat kan gebeuren. Ach, wat gebeurt dat gemakkelijk! Opgelet! Het is al zover! Laat los! laat toch los! Te laat, daar heeft het je vlees al beet, daar komt het je kuit binnen waar je toch niets overtollig aan vond, daar begint het je eigen knie weg te branden, en de verschrikkelijke hitte van de oneindig kleine hoogoven dringt je gebeente binnen, dat hij in een oogwenk doorstroomt, met een sprong omhoog tot de top, als een radeloze rat. Als een ontwrichte ledepop kronkel je nu van ontzetting, kronkel je in het bed van het ongeluk, onvoorzichtige stommeling.’
Achterstevoren. ‘Schafer luister niet. ‘Weetje’, zegt hij impulsief, ‘ik denk dat ik weer terugkeer tot de gewone ouderwetse chirurgie. Het menselijk lichaam is schandalig inefficiënt. In plaats van een mond en een anus om mee rond te komen, waarom geen gat voor alle doeleinden om te eten en te elimineren? We zouden de neus en de mond kunnen dichten, de maag dempen en een luchtgat direkt in de longwand maken waar het in de eerste plaats had moeten zijn...’ Benway: ‘Waarom niet één klodder voor alle doeleinden? Heb ik je ooit verteld over de man die zijn reet leerde praten? (...) Na een poosje begon de aars op eigen houtje te spreken. Hij viel in zonder dat er iets was voorbereid en zijn aars praatte ad libitum en speelde hem elke keer zijn grappen terug. Toen ontwikkelde het een soort tandachtige kleine gepunte inkepingen en begon te eten. Eerst dacht hij dat het wel aardig was en bouwde er een act omheen, maar de aars at dwars door zijn broek heen en begon op straat te praten, gillend dat hij gelijke rechten wilde. Hij werd ook dronken en kreeg huiluitbarstingen dat niemand van hem hield en dat hij gekust wilde worden net zoals elke andere mond. Uiteindelijk praatte hij de hele tijd, dag en nachtje kon de man blokken ver tegen hem horen gillen dat hij op moest sodemieteren en hij sloeg hem met zijn vuist en stak er kaarsen in, maar niets hielp en de aars zei tegen hem: ‘Jij zult tenslotte moeten opsodemieteren. Niet ik. Omdat we je hier helemaal niet meer nodig hebben. Ik kan praten en eten en schijten. Daarna gebeurde het dat hij ‘s ochtends wakker werd met een transparante gelei als de staart van een kikkervisje over zijn hele mond. Deze gelei was wat de wetenschapsmensen noemen on-G.W., Ongedifferentieerd Weefsel, dat in elk soort vlees op het menselijk lichaam kan groeien. Hij scheurde het van zijn mond en de stukken bleven aan
zijn handen plakken als brandende benzinestroop en ze groeiden daar aan, groeiden overal op hem waar er een klodder van terechtkwam. Dus tenslotte groeide zijn mond helemaal dicht en het hele hoofd zou spontaan geamputeerd zijn - behalve de ogen begrijp je. Er was één ding dat de aars niet kon en dat was zien. Hij had de ogen nodig. Maar de zenuwverbindingen werden geblokkeerd en geïnfiltreerd en kwijnden weg, zodat de hersenen helemaal geen commando's meer konden geven. Ze zaten in de val in de schedel, afgesloten. Een tijdje lang kon je het stille hulpeloze lijden van de hersenen achter de ogen zien, toen moesten de hersenen uiteindelijk gestorven zijn, want de ogen doofden uit en er was niet meer gevoel in ze dan in het oog van een krab op het eind van een steel.’
| |
| |
Analyse. - ‘Wel, zegt prins When-houei, hoe kan je kunst een dergelijk nivo bereiken?’ De slager legt zijn mes neer en zegt: ‘Ik houd van de Tao en zo kom ik vooruit in mijn vak. In het begin van mijn loopbaan zag ik alleen het rund. Na drie jaar oefenen zag ik het rund niet meer. Nu is het meer mijn geest die het werk doet dan mijn ogen. Mijn zintuigen hoeven niets meer te doen, alleen mijn geest voert de handeling uit. Ik ken de natuurlijke bouw van het rund en pak alleen de interstities (bindweefsels) aan. Als ik de bloedvaten, slagaders, spieren en zenuwen niet beschadig, dan zeker niet de grote botten! Een goede slager gebruikt een mes per jaar omdat hij alleen het vlees snijdt. Een gewone slager verslijt een mes per maand omdat hij het bot snijdt op de beenderen. Ik gebruik dit ene mes al negentien jaar. Het heeft vele duizenden runderen in stukken gesneden en de snijkant voelt nog steeds aan alsof het pas geslepen is. De verbindingen van de botten bevatten spleten en het scherp van het mes heeft geen dikte. Als je het dunne lemmet van het mes door die spleten kunt laten glijden, hoefje nauwelijks kracht te zetten met het mes, omdat je door lege plekken snijdt. Daarom doe ik al negentien jaar met dit mes...’
34
|
|