Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1979 (nrs. 9-12)
(1979)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Donald Barthelme •
| |
[pagina 58]
| |
Of: Het enige wat u, gezien de aard van uw opleiding en van het vak-zelf, niet in uw overwegingen kunt betrekken is dat ze misschien werkelijk een eind wil maken aan de analyse en een piano kopen. Dat de piano misschien noodzakelijker en waardevoller voor haar is dan de psychiatrische behandeling.Ga naar voetnoot1 Waar het om gaat, in dit geval, is de plaats van de hoop. Zetelt de hoop in de psycho-analyse, of veeleer in de piano? Omdat u nu eenmaal psychiater bent en geen pianohandelaar neigt u vanzelfsprekend naar een keuze voor de psycho-analyse. Maar er zijn verschillen. De pianohandelaar kan achter zijn produkt staan; u kunt dat, helaas, niet. Van een Steinway kan men op aan, terwijl een psychiatrische behandeling kan slagen of falen. Ik verwijt u dat niet, ik stel het alleen vast. (Interessante vraag: waarom zetten leken psychiaters zo graag te kakken, om het plat te zeggen? Net als ik nu in zekere zin? Ik bedoel niet vijandigheid in de psycho-analytische confrontatie, ik bedoel in het algemeen. Dat is een boeiend fenomeen, waar best eens onderzoek naar gedaan zou mogen worden.) Misschien is het nuttig als ik u een voorbeeldje geef van mijn eigen ervaring met de psycho-analyse. Ik ben maar vijf of zes keer geweest. Dr. Behring was een lange, magere man die nooit veel zei. Als je hem een ‘Hoe zie je dat zelf?’ kon ontlokken was je geweldig op dreef. Een klein voorval is misschien illustratief. Op een dag had ik een afspraak en ik vertelde hem over iets waar ik emotioneel door getroffen was. (Ik werkte in die tijd voor een krant in Texas.) Het verhaal ging dat vier zwarte tieners op een verlaten plek een blank jongetje van een jaar of tien aangetroffen en diverse malen onteerd hadden en dat ze hem vervolgens in een ijskast hadden gestopt en de deur gesloten (dit was vóór de verordening afkwam dat van afgedankte ijskasten de deuren verwijderd dienden te zijn), zodat hij stikte. Tot op de dag van vandaag weet ik niet wat er in werkelijkheid gebeurd is, maar de smerissen hadden een stuk of wat zwarte knapen opgepakt en ze sloegen hen, volgens de berichten, bont en blauw om hen tot een bekentenis te dwingen. Ik zat in die tijd niet bij de misdaadverslaggeving, maar een van mijn collega's vertelde me over het voorval en ik sprak erover met dr. Behring. Als goede liberaal werd hij witheet en vroeg hij wat ik eraan deed? Het was de eerste keer dat hij wat gezegd had. Dus ik was geschokt - het was niet bij me opgekomen dat van mij verwacht kon worden dat ik er iets aan deed, hij had gelijk-en nadat ik vertrokken was belde ik mijn schoonzuster op, die toentertijd als secretaresse werkte voor een lid van de gemeenteraad. U kunt zich indenken dat een dergelijke positie een zeer machtige is - de gemeenteraadsleden houden zich meestal elders bezig met zakelijke transacties en de secretaresses zwaaien de scepter op kantoor - en zij voelde de commissaris van politie aan de tand over wat er aan de hand was en of er sprake was van gewelddadig optreden van de zijde van de politie en zo ja, in welke mate. Het was een sensationele zaak, moet u weten; Ebony had er een speciale verslaggever op af gestuurd, maar die | |
[pagina 59]
| |
kreeg de jongens niet te spreken en de smerissen hadden weinig ontzag voor hem getoond; ze begrepen toen nog niet dat er überhaupt zo iets als een zwarte verslaggever kon bestaan. Ze wisten dat ze voorzichtig moesten zijn met de blanke verslaggevers, maar een zwarte verslaggever, dat ging ze boven de pet. Maar mijn schoonzuster wierp links en rechts haar gewicht (het gewicht van haar gemeenteraadslid) in de schaal en hield de commissaris voor dat de politie haar hardhandige optreden, zo daar sprake van was, beter kon staken, aangezien er van buiten grote belangstelling voor de zaak bestond en dat het zeer slechte publiciteit was als dat over het politie-optreden uitlekte. Ik telefoneerde ook met een kennis die een hoge functie bekleedde op het kantoor van de sheriff en ik suggereerde hem dat hij zijn collega's op het hart zou drukken het wat kalmer aan te doen. Ik wees op de onafzienbare politieke implicaties en hij pakte het op. Het kantoor van de sheriff werkte gescheiden van dat van de politie, maar beide vanuit hetzelfde Gerechtsgebouw, en in de regel was er wel degelijk sprake van communicatie. Om een lang verhaal kort te maken; de smerissen besloten een persconferentie met de vier knapen op touw te zetten om te demonstreren dat ze in het geheel geen onmenselijke behandeling kregen, en die vond plaats om vier uur 's middags. Ik ging erheen en de jongens leken me okay, op één na, die geen tand meer in zijn mond had en van wie de smerissen zeiden dat hij van de trap gevallen was. Ja, dat van-de-trap-vallen kennen we, maar waar het om ging was de mate van mishandeling, en het was duidelijk dat de jongens niet half doodgeslagen waren door de politie, zoals de geruchten wilden. Ze bewogen zich en praatten heel normaal, zij het dat ze doodsbenauwd waren, maar wie zou dat niet zijn? Er waren geen t.v.-beelden, want de krantenjongens trokken, in die dagen, op kritieke momenten altijd de stekkers van de televisiejongens uit het stopcontact- dat was vaste prik. Ik geef toe dat het nogal ongevoelig klinkt als ik zeg dat de mate van geweld miniem was, maar laat me u vertellen dat het, onder de omstandigheden van toen, al heel wat was om de smerissen zo ver te krijgen dat ze de jongens aan de pers wilden laten zien. Een hele prestatie, zogezegd. Dus om acht uur belde ik dr. Behring thuis op, onder het eten naar ik hoop, om hem te zeggen dat de jongens het, relatief, goed maakten, en hij zei goddank en dat hij blij was dat te horen. Later werd de beschuldiging ingetrokken, en ik ging niet meer naar hem toe. Dat was mijn ervaring met de psychiatrie en ik geef grif toe dat ik er sindsdien misschien wat cynischer tegenoversta. Vergeef mij deze vooringenomenheid. Om op het onderwerp terug te komen, ik maak een uitzondering voor uw opmerking dat Susans ‘openheid’ een vorm van voyeurisme is. Ik stelde enige tijd belang in die opmerking, tot ik erover ging nadenken. Ik ga ervan uit dat voyeurisme een op de erotiek toegespitste uitdrukking van nieuwsgierigheid is, waarvan de afstand die tussen voyeur en het object gehandhaafd blijft de voornaamste fenomenologische karakteristiek vormt. De spanning tussen het verlangen om het object dichter naar zich toe te trekken en de noodzaak om de afstand in stand te houden leidt tot het uitblijven van een seksuele ontlading, en dat is waar de voyeur op uit is.Ga naar voetnoot2 De spanning. Maar uw opmerking wijst, mijns inziens, op een | |
[pagina 60]
| |
falikant foute beoordeling van het probleem. Susans ‘openheid’ - een willigheid van het hart, als u me een dergelijke term toestaat - is absoluut niet vergelijkbaar met het doen en laten van de voyeur. Susan trekt naar zich toe. Afstand is niet waar ze op uit is, in de verste verte niet. Regelmatig, zoals u weet, brandt ze haar vingers, maar ze probeert het telkens weer. Wat hier zichtbaar wordt, wil ik opperen, is een poging van uw kant om Susans gedrag te ‘stabiliseren’ met het oog op een stand-van-zaken die volgens u regel zou moeten zijn. Susan trouwt en leeft nog lang en gelukkig. Of: Susan bezit een dosis creativiteit die vrijgemaakt en in werking gesteld moet worden. Susan wordt kunstenares en leeft nog lang en gelukkig. Maar uw normen, vrees ik, benemen u het uitzicht op de problematiek, en wel in ernstige mate. Laten we het eerste geval nemen. U redeneert: Als Susan zich goed voelt, of in elk geval functioneert in de huidige stand van zaken (dat is: van man tot man gaan zoals een zilveren dollar van hand tot hand gaat), waarom loopt ze dan bij een psychiater? Er is iets mis. Ze moet zich anders gaan gedragen. Susan moet trouwen en nog lang en gelukkig leven. Mag ik u een andere opvatting aan de hand doen? Namelijk dat Susans ‘bij een psychiater lopen’ nu juist een manoeuvre is in een situatie waarin Susan niet wil trouwen en nog lang en gelukkig leven? Dat trouwen en lang en gelukkig leven, voor Susan, de afschrikwekkendst denkbare uitkomst is, en dat zij, teneinde haar verwerping van die norm kracht bij te zetten, zichzelf voor haarzelf definieert als psychiaterbehoevend? Dat u haar gedrag in feite bezegelt terwijl u beoogt het te veranderen? (U zou moeten luisteren als ze tegen u zegt dat in haar ziel niet te knijpen valt.) Misschien, dr. Hodder, is mijn logica zwak, misschien deugt mijn intuïtie niet. Uw waarneming dat Susan in potentia kunstzinnig is lijkt mij zeer juist. Maar de stelling ‘Susan wordt kunstenares en leeft nog lang en gelukkig’ is belachelijk. (Ik besef dat ik zodanig formuleer - ‘nog lang en gelukkig’ - dat de stelling wel belachelijk moet lijken, maar de belachelijkheden liggen voor het oprapen.) Ik wil u, voor het geval u dat ontgaan is, op het volgende wijzen: wat een kunstenaar doet, is mislukken. Wie een beetje leest in de literatuurGa naar voetnoot3 (ik bedoel de theorie van de artistieke creatie), hoe summier ook, zal onmiddellijk gewonnen worden voor de opvatting dat de paradigmatische artistieke ervaring er een is van falen. De verwerkelijking komt niet op gelijke voet met de intuïtie. Er is iets ‘daarginds’ wat niet ‘naar hier’ gehaald kan worden. Dat is algemeen geldend. Ik bedoel niet slechte kunstenaars, ik bedoel goede kunstenaars. Er is niet zo iets als een ‘succesvol kunstenaar’ (behalve, natuurlijk, in het alledaagse spraakgebruik). De stelling zou moeten luiden: ‘Susan wordt kunstenares en leeft nog lang en ongelukkig.’ Zo zit dat. Laat u niet misleiden. Wat ik wil zeggen is, dat onduidelijk blijft voor welke therapie gekozen moet worden. Ik voel met u mee. U staat voor een dilemma. Ik vraag u er, overigens, nota van te nemen dat Susan niet uit is op kant-en-klare bevrediging zoals die wordt aangereikt door zogeheten | |
[pagina 61]
| |
encounter- of sensitivity-groepen, naaktmarathons of dope. Van niets daarvan is sprake. ‘Jolijt’ is niet Susans trip. Ik moet zeggen dat ze er goed aan heeft gedaan u te verkiezen boven al die andere idioterie. Haar sterke kant, zou ik zeggen, is haar geestkracht, en als er spelletjes gespeeld worden doet ze dat met smaak, gevoel voor decorum en een zekere mate van intellectuele onbuigzaamheid. Geen rotspelletjes. Als ik Susan mee uit eten neem bestelt ze geen met chocola overgoten mieren, ook al zouden die op het menu staan. (Heeft u overigens Alfredo's al eens geprobeerd, op de hoek van Bank en Hudson Street? Fantastisch!) (Tussen haakjes, het vraagstuk van psychiaters die naar bed gaan met hun patiënten is bekend en ik begrijp dat Susan u herhaaldelijk verleid heeft - een reflex, ze kan het niet laten - gedurende de analyse. Ik heb begrepen dat zich een nieuwe splintergroep van psychiaters heeft aangediend, een soort behavioristen, die dit beschouwen als een vorm van ethiek? Is dat zo? Wil dat zeggen dat ze het alleen doen als ze het willen, of ongeacht of ze het willen of niet? Laatst tijdens een diner zei een vrouwelijke psychiater dat haar drie dergelijke gevallen ter ore waren gekomen en ze scheen te vinden dat dat een heleboel was. Het is niet eenvoudig om als iemands mentor binnen de perken te blijven, dat weten we allemaal. Ik vind dat u het er, in dit opzicht, heel goed afgebracht heeft, en God weet hoe moeilijk dat geweest moet zijn, gegeven de rokken die Susan draagt, die tot aan het kruis losgeknoopt kunnen worden en waarvan Susan de bovenste drie knoopjes meestal routineus openlaat.) Dwaal ik af? Houd u alstublieft nog even vol. De wereld wacht op de zonsopgang. Blijft over, moet ik toegeven, het punt van haar neerslachtigheid. Dat is, ben ik met u eens, vreselijk. Uw opvatting dat ik haar onvoldoende tot steun ben is, denk ik, fout. Ik heb ontdekt dat het, in de praktijk, het beste is om doodgewone dingen te doen, de krant te lezen bij voorbeeld, of naar basketball kijken, of afwassen. Dat schijnt haar er beter overheen te helpen dan hoeveel zogenaamde ‘steun’ ook. (Over de chasmus hystericus, of het hysterische geeuwen, maak ik me niet druk meer. Natuurlijk, het is een maskerade, maar onze eigenaardigheden zult u ons toch moeten toestaan. De wereld wacht op de zonsopgang.) Wat doet u met een patiënt die de wereld onbevredigend vindt? De wereld is onbevredigend; alleen een dwaas zou dat willen ontkennen. Ik weet dat uw eigen proces van psychische structuralisering nog in volle gang is - u bent zevenendertig en ik ben eenenveertig - maar u bent nu toch oud genoeg om te beseffen dat shit shit is. Susans inzicht dat Amerika behept is met de ethiek van de hebzucht en dat de ethiek van de hebzucht Amerika tot een knap ellendige kleine hel gemaakt heeft is in mijn ogen niet onjuist. Wat doet u met een dergelijke overtuiging? Een pleister erop, neem ik aan. Wat haar aanvallen van neerslachtigheid betreft, ik zou er niets aan doen, ik zou ze hun gang laten gaan. En een plaat opzetten.Ga naar voetnoot4 Ik zal u een verhaaltje vertellen. Op een nacht waren we bij haar thuis, om drie uur, en die knaap belt, een van haar andere minnaars, een bekende muzikant die heel goed is, en razendsnel - een goed iemand. Hij vraagt Susan: ‘Is hij daar?’, ik dus, | |
[pagina 62]
| |
en zij zegt: ‘Ja’, en hij zegt: ‘Wat zijn jullie aan het doen?’, en zij zegt: ‘Wat denk je?’, en hij zegt: ‘Wanneer zijn jullie klaar?’, en zij zegt: ‘Nooit.’ Bent u, lieve dokter, in een positie om de schoonheid van dat antwoord, in die context, te kunnen waarderen? Wat ik zeg is: Susan is fantastisch. Zoals ze is. Je ziet niet veel om je heen waarop dat woord zo exact past. Om die reden moet ik uw pogingen om haar ‘beter’ te maken met een zekere mate van, laat ons zeggen, ambivalentie aanzien. Als dat mij tot een negatieve factor in de behandeling maakt, dan moet dat maar. Ik zal een negatieve factor zijn tot ik een ons weeg, en wel met alle soorten van genoegen. Ik kan het niet helpen, dokter, maar ik stem voor de piano. Met de beste wensen, |
|