| |
| |
| |
• Koba Swart
• Patchwork
Een niet nader bekend persoon Staat in een kamer, die in de verte doet denken aan een hotelkamer, met de rug naar het raam en bekijkt een Stapel foto's. In een film zou het gemakkelijk zijn, op toneel vergt het veel van de techniek, op papier hangt alles af van de bereidheid van de lezer en in de werkelijkheid van het toeval.
| |
1. Als er maar iemand was die wist hoe het begon...
Ik stond als aan de grond genageld vertelde zij mij later. Op dat moment was er nog niets aan de hand geweest. Er was niemand binnengekomen. Al weken lang was er in de situatie geen enkele verandering gekomen. Maar heb geduld, er zal ontzettend veel gebeuren. Er was immers al zoveel gebeurd dat ons begrip te boven ging. De situatie was onhoudbaar. Ook de man bij het raam die onophoudelijk naar buiten spuwde, druivenpitjes. Het kon niet uitblijven dat mijn leven in een klap zou veranderen, dat was ieder die het kon weten al meer dan dertig jaar bekend. Afwachtend keek ik naar het portret van mijn moeder aan de muur, naar de ijsbloemen op het glas dat haar moest beschermen. Ik zweette als een otter, denkend aan de azijnsmaak van haar kussen vermengd met de nauwelijks ingeslikte hatelijkheden - het is een wind mijn kind. Op een dag kwam er een vrachtwagen voorbij met in de laadbak mensen die de krant lazen (alsof daar in Staat wat er met hen gaat gebeuren, zei ik tegen haar) en dikbelegde boterhammen aten, ze schreeuwden niet. Ik schreeuwde ook niet. Ik keek de man aan, die al evenmin iets wist op te merken. Maar ik vergiste me, er was wel degelijk iets veranderd, al was het op dat moment nog niet te zien, iets onvoorstelbaars. Weken later zag ik werkelijk iets. Ik zag de postbode de straat in komen en in elke brievenbus, alsof de dood hem op de hielen zat, grote enveloppen stoppen, soms kleine enveloppen, gevaarlijk uitziende gifgroene enveloppen. En later ging er een deur open en zette een vrouw een plastic zak op straat. Ik zei tegen de man, let goed op, kijk of jij hetzelfde ziet als ik, ons mag niets ontgaan, niets. En toen gebeurde datgene waarvoor ik al die jaren bang was geweest. Ga eerst rustig zitten, zeg ik tegen haar, en kijk hier maar eens naar.
| |
2. Ik had het honderd keer eerder gezien maar nooit zo.
Het voorafgaande kan bekend worden verondersteld. Ik stond daar wat voor me uit te Staren, vertelt de getuige, ik was juist thuisgekomen van een lange rondreis door de States, dat gaat je niet in de kouwe kleren zitten (als ik één ding geleerd heb is het wel, dat hoe korter de dagen zijn hoe minder je eet), en daar zie ik opeens de gordijnen aan de overkant opengaan. Op de vierde verdieping, dat weet ik pertinent zeker, al maandenlang stond ik op de uitkijk maar ik verwachtte iets anders. Eerst zag ik alleen de vrouw, toen het licht aanging ook een man. Vanuit mijn raam had ik een uitzicht over de hele stad, bij helder weer kon ik zelfs het meer zien. Ach, dat ik toevallig getuige moest zijn van dit gruwelijk voorval, uitgerekend in die kamer, uitgerekend in die jurk. Ik zag haar een snik in een zak-doek smoren, zijn licht bevende bruingerookte vingers en de berekende glinste- | |
| |
ring in zijn harde ogen. Nog nooit heb ik zoiets gezien. Wat er door mij heen ging toen zij met een inspanning van haar laatste krachten, terwijl haar rok tot ongehoord ver boven haar kuiten opkroop, de pan op tafel zette? Ik stierf duizend doden en sloot mijn ogen. Ik hoor de man van het balkon springen, gekraak, gerinkel van glas, een geloei van verontwaardiging uit aller kelen, haastige voetstappen, een klap alsof een volle zak op de harde bodem smakt, gierende remmen, een krakende koppeling, slaande deuren, stilte, nog eens slaande deuren, een stem die bars beveelt: laat maar zitten. Op dat moment ging juist de telefoon, ik zweer het. Of ik direkt naar huis wilde komen. Als in een flits ging door mij heen: ik zit in de val.
| |
3. Dat zei die man.
Hebt u gemerkt dat het een en ander veranderd is? Hebt u dat gemerkt? Alles is anders, geloof me, niets staat meer op zijn plaats (in deze kamer) (het schip is vertrokken, we schrijven 1955, de toekomst is in dit land somber, somberder dan ooit, sommigen zeggen: dit land biedt iemand die vooruit wil geen toekomst, anderen daarentegen zeggen: wij zien voor u de toekomst somber in, dat alles is om het even, ook de verschillen zijn achter de rug, en meer en meer is ook gebleken dat we dezelfde hersenschimmen najagen, het gaat er uitsluitend om wat iemand besluit, het schip is vertrokken, zonder hem, weken later zet hij voet aan wal om een nieuw bestaan op te bouwen, hij springt in een trein, wordt door een of andere gladjanus bij de neus genomen, niettegenstaande dat laat hij zijn gezin overkomen, te laat, door een ander die zich beter voordoet dan hij is wordt hij uitgekleed, in vliegende haast bezoekt hij een verre neef in Chicago (USA), de weg terug blijkt bezaaid met voetangels en klemmen) onder de oppervlakte is het een vaet-vient van jewelste.
Zo ongeveer sprak de man op de foto. Vanaf deze plaats kon je het huis aan de overkant zien zonder dat je zelf gezien werd. Het licht ging uit en of ik wilde of niet was ik getuige van zijn schaamteloze kaakbewegingen en het wellustig ker-ven in het taaie vlees. Heb ik al verteld dat hij vaker van zijn stoel valt. Dit, daarentegen, is een jeugdfoto.
| |
4. Wat zijn de naakte feiten en wat heeft de fotograaf er bij verzonnen?
De om stand igheden in aanmerking nemend. Het is een crime vandaag de dag de waarheid te willen vertellen, het sneeuwt vandaag, de beurs is onwillig, de lol is er af, voorgoed naar het schijnt, het brood is reuzel met een ziekenhuislucht en de boter wagensmeer, bovendien zitten in de kamer 150 afgeroomde maar goedlachse koeien op hun uiers. En dat moet uitmaken wat obsceen is en wat bevorderlijk voor alle leeftijden? (...)
| |
5. Waarschuwing vooraf
Als ik deze foto aan derden laat zien, vertrouwde hij mij toe, het rimpelloze meer, het adembenemende laatste zonlicht op het water en de boom horizontaal tegen
| |
| |
de helling aan, een staaltje evenwichtskunst van heb ik jou daar, zullen sommigen zich misschien een plons herinneren, een ijselijke kreet die oude angstgevoelens wakker roept, en zullen zij het ergste vermoeden omtrent die rampzalige dag waarop mijn vrouw uit mijn leven verdween. rustig, rustig, wij kennen u toch langer dan vandaag. Zo gauw is iemand niet schuldig, daar komt meer bij kijken dan gevoel. Kijk nog eens goed naar de buitenkant van de foto. Wat je zegt: een onschuldig plaatje, ik zie ook weinig verschil met een ansichtkaart, de hellingen zijn wat verraderlijker, het groen van de naaldbomen schijnt iets te verbergen en ondanks het stralende blauw zie je het onweer aankomen. Maar onweer is toch geen moord. Inderdaad, onweer hoeft nog geen moord te betekenen. De dood treedt pas in wanneer een specialist dat in koelen bloede vaststelt. Flash back nu.
| |
6. De plaats van de misdaad.
Natuurlijk is er een misdaad in het spei. Stel je een huiskamer voor, zei de man op docerende toon. Het wordt steeds moeilijker onze ogen te geloven. Een passant hadden we al horen zeggen: een geoefende hand weet meer dan de toeziende chef in het hoofd. Hij sloot zijn ogen en zei op de tast, de kleinste van de zes in een rij opgestelde mannen aanwijzend, dat is 'm en koud had hij dat gezegd of de bijl suisde neer. Onze aandacht wordt getrokken door een onmiskenbaar menselijke vorm onder de dekens. Maar waarom neust een man, vermomd in een zwart uniform, in de laden van een kast. Hij zoekt de dader, natuurlijk, maar waarschijnlijk zoekt hij nog meer en ondertussen let hij niet op de man die door het raam naar binnenklimt. Ons valt de ongezonde kleur van zijn gezicht op en meer nog de wrede ingekeerde blik. Het was niet moeilijk, zei de man, en herinnerde ons ten overvloede aan de vele ooggetuigen die gecharterd waren om de dader op heterdaad te betrappen. De rode spatten op het behang Spraken voor zichzelf, evenzo het halfvolle glas op het nachtkastje (het halflege glas zei hij insinuerend), het touw aan de haak waaraan gewoonlijk de lamp hangt, de Stapel incriminerende brieven door een lint bijeengehouden, het diplomatenkoffertje met het hoofd erin, het kogelgat in de ruit, de vingerafdrukken op de hals van het slachtoffer, het bewuste kranteknipsel en de kikkerproef. En jawel hoor, de eerste druppels tikten al onbarmhartig op het vloerzeil van de keuken die zich onder de kamer bevond.
| |
7. Als de tekenen niet bedriegen
Men mag het geloven of niet, het derde bedrijf van eerdergenoemd blijspel was nog maar een minuut of vijf oud, de pauze was in aantocht en de acteurs roken de stal al, toen plotseling, zoals alles zich plotseling schijnt voor te doen, midden in de zaal een onopvallende man wilde opstaan en iets in de binnenzak van zijn overjas zocht dat hij dringend nodig had. Alle premierebezoekers hadden er hun eigen ideen over, het licht floepte aan, de man vond iets anders in zijn zak, iets dat hem van zijn stuk bracht. Men zag hem vervolgens blindelings door de zaal rennen, het toneel opspringen, de landlady ruw op de sofa terugduwen en door
| |
| |
het raam klimmen, daarbij de huurmoordenaar al even bruusk op zijn verkeerde been zettend, een sinistere man van tegen de veertig, licht hinkend en een al even duister verleden. Als er geen nevel had gehangen zou men diep in het woud hebben kunnen kijken waar hij, met een onheilspellende lach diep uit zijn keel en met gebalde vuisten een boom uitkoos. Een voorteken zou men later zeggen. Op dat moment had men waarachtig wel andere zorgen aan z'n kop, de gong zei bong.
| |
8. Het slachtoffer is de hoofdschuldige
Het slachtoffer is de schuldige, zei de inspecteur vanuit een mondhoek terwijl hij zijn sigaar voor de vierde keer aanstak. Om met Freud te spreken, zei hij, het heeft er onbewust om gevraagd, het heeft als het ware het beest in de zogenaamde dader naar buiten gelokt. Alles is relatief, dus dit ook. Men beklaagt de dode. Maar is hij niet goed af zo, hij had het zelf nooit met zo'n vaste hand klaargespeeld. En laten we de zaak ook eens van de andere kant bekijken. Heeft de dader niet ook een gezin. Hij moet verder, de dode is al bij de finish. Laten we daarom eerst het lijk onderzoeken en dan pas de motieven. Het lijk moet ontleed worden als een boodschap, als een noodkreet van de dader.
| |
9. Vergissen is menselijk
Het zij vooraf als waarschuwing vermeld, de man zong soms in zijn slaap. Hij meldde zich op die bewuste zaterdagavond, zich van geen schuld bewust, bij de wachtkommandant in zijn of haar woonplaats. Nog voordat de dienstklopper had kunnen vaststellen of het bij de keurige verschijning om een man of een vrouw handelde, had hij hem, vanuit de heup, hoewel de nieuwe dienstverordeningen inzake zuiver en met scherp Schieten nog niet van kracht waren, neergeschoten. Een vergissing zei men, een betreurenswaardig misverstand luidde het officiële commentaar, uit voorzorg dus.
| |
10. Heeft Nederland een sterke man nodig?
Niemand weet waar hij zich ophoudt. Het enige teken van leven is zijn dagelijkse verschijning op het scherm, steeds in een andere vermomming, met een ander gezicht en andere woorden. Dreigende woorden, een stem als een mitrailleur maar gekamoefleerd zodat het een paraplu lijkt, een parasol eerder, zonnige woorden spreekt hij, als hij tegen de man naast hem praat (over de georganiseerde misdaad die bloeit, de hollende ontaarding, de geestelijke en materilenële noodtoestand want telt immers niet elk gezin al een slachtoffer) praat hij heimelijk tegen het hele volk, spreekt hij niet mis te verstane dreigementen uit, en zij die nog in het genot zijn van een gezond verstand vragen zich af, spreekt daar een leider of een broeder in het kwaad?
Een dag later verschijnt hetzelfde gezicht, nog zalvender, nog gekwelder, en we vragen ons af, wie is dat, is dat dezelfde tronie als die van gisteren. Om uitleg gevraagd zegt hij: geen kommentaar. Door te zwijgen ontmaskert hij zichzelf, daar- | |
| |
om praat hij sneller dan wij kunnen luisteren, sneller althans dan het gevoel van achterdocht dat ons bekruipt. Hij zegt bijvoorbeeld, heden gaat de prijs van het bakvet omlaag, dat Staat zo vast als een huis, gaat u nu maar rustig slapen, wij waken over u, zo waar als ik hier sta, en dagenlang zijn we, tot diep in onze dromen, bezig te ontcijferen wat hij met zijn boodschap aan het volk bedoelde. Als iemand te grazen genomen wordt is dat zijn eigen schuld; had hij anderen immers maar sneller moeten uitkleden. Onze man zegt het. Bovendien zegt hij, ik word ook maar gestuurd, zodat de vraag van het kip en de ei weer victorie kraait. Dat is wat in hem bewondering afdwingt ondanks zijn buitenlandse tongval. En we zien alleen de wangen die naar binnen gezogen worden, de tong die aalvlug langs de Uppen glipt, het speeksel dat langs de binnenkant van het scherm omlaagdruipt, de stroop, de honing, de konsumptie.
| |
11. Een andere geschiedenis die op hetzelfde neerkomt
Toen nog een middelbare heer genoemd, maar eerder een bijna gepensioneerde dan een man in de kracht van zijn leven, hoe dan ook goed geconserveerd, zei hij met twinkelende ogen. Iemand die van het leven houdt en elkeen het zijne gunt verzorgt zowel zijn uiterlijk als zijn innerlijk, luidde zijn lijfspreuk, schoon op het lijf, zoals gezegd, geacht en achtenswaardig, zijn kindskinderen noemden hem het hele jaar door sinterklaas en ook zijn aberwitzen mochten er wezen. Was het een wonder dat de badmeesters zich zorgen maakten over het goede heertje als men bedenkt dat hij om acht uur bedachtzaam, behoedzaam zijn bril op zijn neus drukkend, in het water was gestapt en er om half twaalf nog in ronddreef, schijnbaar onvermoeibaar met zijn schoolslag het groene water roerend. Kon men het de schoolkinderen kwalijk nemen dat ze het zwembad afbraken wanneer men in aanmerking neemt dat het hun al uren onmogelijk werd gemaakt als jonge honden het water in te duiken daar het wateroppervlak zienderogen daalde. Stond de kassier al niet drie uur op hem te wachten?
Wat is er mis? Laten we een ogenblik teruggaan in de tijd. De inspecteur fluisterde iets achter zijn hand, laten we daarom eerst zijn hand beschrijven.
| |
12. Een roman van ongeveer drie minuten
Amsterdam op 2 Oktober 1976 Bijlmermeer, de flat nog maar amper betrokken en het gonst al van de geruchten, het slaan van de deuren als een opgezweepte ritmesectie doet het ergste vermoeden. Zoals later zou blijken had iedereen al vanaf het allereerste moment argwaan gekoesterd. Ze was met een koffer en een uitpuilende handtas gearriveerd, twee dagen later al torsten vier forse verhuizers kreunend een achttal grote kisten naar buiten. Vaak hoorde men nachtelijk gegil in de flat. Men zag er mannen binnengaan, op elk uur van de dag, lange en korte, voor het merendeel korte bemiddelde en welgedane, ook sjofel uitziende maar stuk voor stuk nerveus om zich heen kijkende ongure types, ze gingen er als het ware bij bosjes naar binnen maar nooit zag men iemand de flat vertaten. Er werden ritsen telegrammen bezorgd, er werden pakjes met zware voorwerpen afge- | |
| |
geven, een wasserij haalde tien zakken wasgoed af, nochtans zag men haar nooit anders dan in hetzelfde onflatteuze mantelpak. Ook de regelmaat waarmee ze de flat uitging was ongetwijfeld misleidend bedoeld, zoals alles aan haar, dat bewees de onregelmatigheid waarmee ze terugkeerde, soms reeds na enkele minuten, drijfnat, het haar in slierten in haar nek, zwarte vegen op haar gezicht, en dat terwijl de zon keurig aan de hemel stond. Gelukkig herinnerden enkelen zich hun burgerplicht. Wanneer men iemand zich vreemd zag gedragen, vooral verdachte bewegingen 's nachts, diende dat onverwijld aan de politie gemeld. En gelukkig meende iemand uit de flat haar van vroeger te herkennen, of van een foto, of leek ze op iemand die hij ooit gekend had, dat gaf een aanknopingspunt zodat aan de geschiedenis op 2 Oktober een dramaties eind kon komen. Om kort te gaan: niets vermoedend trok de vrouw schielijk een badjas om het bevende lichaam, de bei ging en ze werd vanachteren besprongen door een politiehond,
fouilleren was routinewerk, de bewijzen, zo bleek, stapelden zich tegen de muren op, buren wierpen voor het eerst een nieuwsgierige blik in de slaapkamer en een medelijdende blik op het zielige doortrapte vrouwtje dat haar harige benen onder haar plastic regenjas probeerde te verbergen. Met vereende krachten was een misdaad of erger voorkomen. Op haar werk had men alleen woorden van lof voor haar over, geen grammetje te veel, werkelijk professioneel, en er had voor geen centje kwaad in gezeten. Nu wist iedereen godzijdank beter. De stad was van een plaag verlost en menige ouder haalde voor het eerst sinds jaren weer opgelucht adem. Het kale peertje op de plaats des onheils werd een algemeen symbool.
| |
13. De daad
Waarschijnlijk pleegde hij de daad door plotseling, na enig er omheen draaien en misleidende woorden of halve zinnen, op haar te gaan liggen en haar, zonder boe of bah te zeggen, te doorboren. Als we onze verbeelding volgen, zegt de anatoom-patholoog, komen we onvermijdelijk bij het verkeerde eind uit, het begin is meestal het einde, het kan soms zelfs beginnen met een verkeerd getaxeerde oogopslag, een onverhoeds gebaar, een botsing die beklijft. En zeker met publiek er-bij, zoals nu, krijgt alles een theatrale dat wil zeggen een veelzeggende betekenis. (...)
| |
14. De achtergrond
Als je dat vloeipapier met die irritante man in gabardine regenjas en met vorsende blik weghaalt, wordt een wolkenhemel zichtbaar waarop niet het minste valt aan te merken, een ideale façade voor de volmaakte misdaad. Maar hoe meer de dader in spe voorbereidt hoe meer er mis kan gaan. Opeens stopt de bus, storten zich zeker veertig mensen naar buiten en ziet men tussen de struiken rokken omhoog gaan, broeken omlaaggaan, hoort men overal om zich heen steunende geluiden, kreunen, kraken, sissen, oo's en aa's, ploffen, knallen, knetteren en wat dies meer zij. Wie dan nog in zijn plan volhardt is een doorzetter of een doortrapte schurk.
| |
| |
| |
15. Zoek zeven verschillen tussen de twee afbeeldingen
We staan voor een raadsel, zei de inspecteur en schoof met zijn voet het opge-zwollen lichaam terug in het zwembad waarin nog maar een bodempje water stond. Niemand luisterde, we stonden al weken voor een raadsel. Op dit moment kwam een man binnenstormen en riep: ik heb de kogel gevonden. Dat was tenminste iets. Op hetzelfde moment vond een andere man een mes in de rug van het meisje. Warm zei iemand. We renden als een man achter de man aan die door het raam wilde ontsnappen maar hij verdween met een triomfantelijke kreet door de deur, even snel als hij gekomen was. De schrijvende pers werd ogenblikkelijk vervangen door cameralieden en fotografen die uit beroepsijver het lijk aan een touw hingen. Er klonk geroep om de dader, er moest in allerijl een schuldige worden aangewezen. De inspecteur was onder de dekens gekropen. Iemand sprak zijn misnoegen uit over zoveel aandacht voor een banaal sterfgeval op een moment dat de oplossing van het bevolkingsvraagstuk op de openbare weg steeds drastieser vormen aannam. Daar zat systeem achter. De discussie werd steeds levendiger en algemener. De inspecteur zei, iedere aanslag op een mensenleven, hoe gering ook, is een aanslag op de goede zeden. Van ingehouden woede trok hij de knopen van zijn uniformjas, hij riep om wraak, schoot een geluidsman neer en dreigde met een burgeroorlog op kleine schaal die slechts voorkomen kon worden door een bericht van de rijdende bode dat het slachtoffer op de bodem van het meer lag. Er klonk aarzelend een laatste schot. De nek van het meisje zei knak. Een onbekende werd van het balkon geduwd. De inspecteur keek nog een keer om zich heen om te zien of de dader zich onder ons bevond en sprak vervolgens, alvorens de zaak definitief af te ronden, de historiese woorden: lange tijd zie je alleen het bos en de jager, dan houd je je hoofd scheef en opeens zie je het haasje.
|
|