Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1977 (nrs. 1-4)(1977)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] H.C. ten Berge Over de tong I Al wat men uitspreekt of inslikt heeft overnacht bij het lichtschuwe zintuig dat achter de valse of vaste tanden zijn vlezig bestaan in de schemering leidt nadat het geleerd heeft te spreken verschanst het zich gaandeweg in zijn spraak de mond verleent woorden een schutkleur van eenvoud die weer bij wijze van spreken gestalte geeft aan poëzie [pagina 70] [p. 70] II Poëzie is bestaand als zij over de tong gaat ze leeft van gerucht dat men steeds in de mond neemt de tong die de taal tot in haar teerste vliezen raakt brengt het vers als genitaal een oogwenk buiten zinnen [pagina 71] [p. 71] III Een vis in de sluis tussen binnen en buiten een slak zonder huis die onder het blote gehemelte slaapt een hamster die taalzaad in elke wangzak bewaart [pagina 72] [p. 72] IV De mond gaat open als een gouden doos, de tong zwemt rond en zendt de woorden uit bij tussenpoos liefde en poëzie worden altijd met lippen beleden wat tussen kop en kont als chemiese reaktie is begonnen krijgt gestalte als het in een zin is uitgemond liefde en poëzie worden daarom met lippen beleden de mond gaat open als een gouden doos, de tong zwemt rond en zendt woorden uit bij tussenpoos [pagina 73] [p. 73] V.1 Een slaaf, een zweep, een snotvis in het half aquaties rijk van vliezen, speeksel, slijm achter beslagen palissaden tussen licht en donker woelt hij rusteloos in slikken of hij sluimert op de ademtocht die telkens langs hem strijkt [pagina 74] [p. 74] V.2 Hoewel door spijs gestreeld toont hij zich toch gebeten hij brengt in opspraak wat verzwegen wordt en striemt wat hij niet lust hij maakt de tongen los maar blijft gekluisterd aan het doorgangshuis waar alles klam is en hij machteloos de groene achterkant der tanden kust [pagina 75] [p. 75] V.3 Zo vanzelfsprekend bedien ik mij van de mond dat ik de slaaf vergeet die voedsel geeft aan mijn gedachten levenslang tot lippendienst gedwongen woedt hij de geknechte meester van mijn mond als ik praat terwijl ik eet voelt hij hoe brood en taal elkaar beminnen in zijn kot hij wroet hunkerend tussenbeide - lenig zwijntje, lekker wentelend in de brij Maar geen tong kan liefde lang verkroppen als de zip gereed ligt en het brood ontkleed, stoot hij de woordkluit uit en schrokt de rest naar binnen [pagina 76] [p. 76] VI Geen zinnebeeld meer maar een beeld van de zinnen voor douwe jan bakker wiens spreek-elementen (pronounceables) de eerste aanleiding vormden Vorige Volgende