Raster. Jaargang 2
(1968-1969)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Ik ben bos.
Neem eens de moeite:
de dikke van Dale.
Aaah!
Ik ben blut.
Dat is waar
en vervelend.
Ik heb daaraan niets
toe te voegen.
Een boom van een man
verlaat op staande voet
en uit protest de zaal.
| |
[pagina 58]
| |
Tussen de bomen en het bos
beweegt zich de jager -
zo te zeggen de jager.
Goed zichtbaar, gewapend,
in een groen groen
van beste dagen.
Geen misverstand mogelijk:
ik ben 'm niet de jager
en niemand die ik ken.
Tussen de bomen en het bos
beweegt zich de jager -
hij is ook niet de dood.
Laat staan H.A. Gomperts.
| |
[pagina 59]
| |
Geïnspireerd op een tekening van Bosch: 1450-1516
De Boommens, kopergravure, diameter 210mm. 17de eeuw
Tekst en uitleg zijn verre van zeker:
er zijn vier kansen op vereenzelviging.
a. Het monster zijn stronken in bootjes,
de rug een ei met inkijk op vreters.
b. Een uil bedreigd door twee vogels,
symbool van het gekweld ingenium?
c. Op de voorgrond schilder en vrouw,
vos, astronoom aan het werk, hert.
d. Geheel rechts een groep nieuwsgierigen,
als zij op het strand bij de potvis.
Zie ook de samenhang met het bekende blad:
Het veld heeft ogen, het woud heeft oren. vrij laat
Literatuur: O. Benesch en D. Bax, vermeld
in de katalogus ‘Jheronimus Bosch’. 17-9 tm 15-11-67
| |
[pagina 60]
| |
Reinaert achter een
struik (kip ik heb je)
als een gluurder.
Zijn vader kruipt
uit een hol.
Waarin een schat
denkt de vos,
weet de vos.
De grond wordt
gelijk gemaakt.
De sporen
met modder bedekt.
Grootmeesterlijke list,
die ik tevoren niet wist.
voor G. Kouwenaar
Reinaert vertelt de koning
van een bos: heet Hulsterlo
en een bron: heet Kriekeput.
Niemand komt er,
een uil misschien.
Jonge berken bij die bron:
graven koning, graaf
en schraap het mos weg.
Zegt de koning:
die namen zijn niet echt.
Zegt de vos:
ja, ja koning
ze zijn echt.
De leugenaar.
| |
[pagina 61]
| |
Wat doet de jager vandaag?
Stuur hem het bos in:
het grofwild,
de sappige zwijnen
goed voor de smaak.
Nee.
Hij klimt in een boom.
Gewoon in een boom.
Geniet van het uitzicht.
Klim naar beneden.
Draag hout naar het bos.
Gelijk Nimrod,
de geweldige jager
voor het aangezicht.
| |
[pagina 62]
| |
Nog één keer Bosch.
Je kent de goochelaar natuurlijk.
Goed - je staat met open mond
(waaruit een kikker puilt)
en een handlanger rolt je beurs.
Vraag: wat zit er onder dat hoedje?
Antwoord: niets bijzonders.
Slecht - er zit een balletje onder,
een heel eenvoudig, rond balletje.
Alhoewel: er zijn vier balletjes:
twee op tafel, één op één beker
en één tussen duim en wijs-
vinger van de goochelaar.
Die bovendien een hoogst merkwaardig
uiltje in een korf verborgen houdt
en een tweede kikker op tafel bracht.
Vraag: wat zit er onder dat hoedje?
Antwoord: een eenvoudig, rond balletje.
Of: een knikker.
| |
[pagina 63]
| |
Het zwartwild in de dekking
heeft geen gevoel voor sneeuw.
Hun chaos wordt een prent
voor vroeg of late wandelaars.
De wellust van het zoelen
een uitgestreken lyrisch
onderkomen en onschuldig
en aantastbaar attribuut.
Schooiers worden zij
die klappermansgetuigen
waren van de bomen en het bos.
Het zwartwild in de dekking,
aangewezen op de winter,
heeft geen gevoel voor sneeuw.
| |
[pagina 64]
| |
|