Raster. Jaargang 1
(1967-1968)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |||||||
[Januari 1968]P.C. Kuiper | Psychoanalytische biografie der creatieve persoonlijkheidGa naar voetnoot*De redaktie van dit tijdschrift vroeg mij om toestemming voor een hoofdstuk uit ControversenGa naar voetnoot1, met name Psychoanalytische biographie van de creatieve persoonlijkheid, over te nemen - een toestemming die ik gaarne gaf. Het schrijven zélf, het pogen enige klaarheid te brengen in de eigen gedachten moge reeds een bevrediging zijn, wanneer men het gevoel heeft dat het enigszins lukt, het schenkt mij bepaalde voldoening, dat er belangstelling voor de resultaten van dat pogen bestaat. Doch een ‘second thought’ deed aan het plezier dat ik ervaren had naar aanleiding van dit verzoek enige afbreuk: Wat moet een dergelijk typisch psychoanalytisch betoog in een uitgesproken literair tijdschrift. Ik besloot er een inleidinkje bij te schrijven: het inleidinkje werd een herhaling van hetgeen in het artikel zelf staat, een dergelijke herhaling heeft niet veel zin. Ik beperk mij dus tot enkele opmerkingen. De vraag, die wordt aangesneden is: Wat heeft inzicht in de onbewuste motivering der creatieve processen voor betekenis voor de lezer of de bestuurdeerder van het eindprodukt der processen. Dit eindprodukt stelt immers primair problemen aan de orde die niet met een heterologische maar met een autologische methode dienen te worden behandeld. Iedere Merlynlezer denkt onmiddellijk aan Oversteegens artikel over Structurele analyse en de toepassingen ervanGa naar voetnoot2 en Jessurun d'Oliveira's Analyse van ten Berges KockijnGa naar voetnoot3. Structuur, organisatie etc, etc, dat interesseert critici die met deze methode werken in de eerste plaats. De onderzoekers - maar ook de lezers? Ik weet niet zo zeker of voor vele lezers ‘de vent’ niet belangrijker is dan het werk voor zover men deze beide grootheden dan al kan scheiden. Zo zijn we dan midden in de problemen, onoplosbaar zonder een subtiel hanteren van de ten onrechte door velen verguisde dialectische methode. Liever dan in beweringen, die mij als vakkundige op literair gebied | |||||||
[pagina 380]
| |||||||
misstaan, zou ik deze dialectische methode in de vorm van enkele vragen willen hanteren. Is het nodig om wanneer men aanvangt met structurele analyse, afwijzend te staan tegenover psychologische exploratie van het werk, van de schrijver en van de relatie tussen deze beide? Roept structurele beschouwing geen psychologische problemen op. Vestdijk schreef een door mij zeer bewonderd en geliefd boek over de Symphoniën van SibeliusGa naar voetnoot4. Men vindt er een uitvoerige uiteenzetting over de wonderlijke voorbereiding van de epiphanie van het hoofdthema in het eerste deel van de 5e Symphonie. Een dergelijke structurele beschouwing roept vragen op over de mens Sibelius, over het menszijn als zodanig, psychologische en antropologische problemen dus. Vestdijk gaat deze niet uit de weg. Roept iedere structurele beschouwing geen psychologische en wijsgerig-antropologische problemen op? Wanneer reeds een muziekstuk deze vragen oproept - hoeveel te meer uitingen van lyrische dichters, die niet slechts over hun leven, maar uit hun leven spreken. Begrijpen we niet heel wat meer van Shakespeares Sonnetten, sinds we openlijker staan tegenover het daar aan de orde gestelde voor Shakespeare blijkbaar existentiële probleem - zie van Emde BoasGa naar voetnoot5. Allerlei onzin over deze verzen had niet geschreven behoeven te worden, wanneer men dit psychologische inzicht had gehad. Zeker, onderzoek naar de structuur van het werk en menselijke belangstelling naar de mens die zich aldus uit, dienen te worden onderscheiden, maar kan het daar bij blijven? En wordt de beschouwing niet steriel, wanneer men van de onderscheiding een scheiding maakt en zelfs aan de scheiding een kritische maatstaf gaat ontlenen voor werk over literaire uitingen? Ik denk hier aan de beoordeling van Oversteegen over het boek van Van Tricht over CouperusGa naar voetnoot6, een beoordeling die mij dogmatisch toescheen en een betreurenswaardige consequentie van een in zichzelf legitiem en vruchtbaar uitgangspunt. Het komt mij voor dat door de onderscheidingen héén moet worden gedacht, niet om alles te vervagen en week te koken in één soep, maar om zo niet de eenheid, dan toch de wetmatige samenhang der aspecten aan het licht te brengen. Naast de methodische rijst een meer psychologische vraag. Waarom leest de lezer en wat zoekt hij? Dikwijls omdat men via het werk in contact wil komen met een interessant levend mens die zich goed kan uitdrukken - het is anders | |||||||
[pagina 381]
| |||||||
moeilijk te verklaren, waarom autobiografieën en brieven zulke geliefde literatuur vormen. En met deze woorden leg ik het hoofdstuk uit Controversen in de handen der redaktie van dit tijdschrift met het prettige gevoel dat ik weliswaar de verantwoordelijkheid heb voor hetgeen ik schrijf, maar met de redaktie van dit tijdschrift de verantwoordelijkheid op zijn minst kan delen dat het essaytje nu juist hier verschijnt. Though inland far we be, Het verzoek van de redactie van Psyche, het boek van Eisler over Goethe te bespreken, werd voor mij aanleiding, mij hernieuwd te bezinnen op de bijdrage, die de psychoanalyse kan geven tot beter begrip van de creatieve persoonlijkheid en zijn uitingen. Ik ontdekte nl. niet over expliciete criteria te beschikken, waarmee een dergelijk werk als dat van Eisler beoordeeld kan worden, noch over maten, waaraan het kan worden gemeten. Het zal blijken, dat deze criteria uit een algemene beschouwing over psychoanalytische biografie organisch voortvloeien. Allereerst dient te worden opgemerkt, dat voor velen de lezing van dergelijke biografieën teleurstellend is. Ze krijgen geen antwoord op hun vragen en worden geërgerd door hetgeen hen wel wordt voorgezet. H. Hartmann merkte op in een gesprek over dit thema: Op de vraag naar het wezen van de creativiteit kan de psychoanalyse geen antwoord geven en de psychologische samenhangen, die men bij auteurs van literaire kunstwerken vindt, kan men bij analyse van anderen ook aantonen. Reeds Freud noemde deze argumenten en wel in zijn beroemde Leonardo da Vinci-artikel: ‘Es wäre vergeblich, sich darüber zu täuschen, dasz die Leser heute alle Pathographie unschmackhaft finden. Die Ablehnung bekleidet sich mit dem Vorwurf, bei einer pathographischen Bearbeitung eines groszen Mannes gelange man nie zum Verstandnis seiner Bedeutung und seiner | |||||||
[pagina 382]
| |||||||
Leistung; es sei daher unnützer Mutwillen, an ihm Dinge zu studieren, die man ebensowohl beim erstbesten anderen finden könne’Ga naar voetnoot8. De verdere gang van Freuds betoog is interessant genoeg, maar doet voor ons thema op dit ogenblik verder niet ter zake. Verwacht men dus een antwoord op de vraag naar het wezen der creativiteit of meent men bij de kunstenaar psychologische samenhangen te zullen vinden die bij andere mensen niet voorkomen, dan komt men bedrogen uit. ‘Man musz’ - het woord van Kant geldt ook hier - ‘wissen, was man fragen darf’ en we dienen de verschillende vragen die rijzen, duidelijk van elkaar te onderscheiden. Eén van de eerste vragen, die aan de orde moeten worden gesteld, voor we ingaan op de psychoanalytische biografie is deze: Wat heeft men eigenlijk aan biografische gegevens omtrent de schepper van een kunstwerk? Ieder heeft wel eens een discussie over dit thema meegemaakt en wanneer men zich daarbij tot de rol van luisteraar beperkt, hoort men verschillende meningen verdedigen, dikwijls met veel affect. Ik zal trachten deze meningen weer te geven. Een der aanwezigen poneert: Het gaat ons toch per slot om de persoonlijkheid van welke het kunstwerk een expressie is. We zoeken de mens in en achter al zijn uitingsvormen, ons leven wint aan intensiteit, wanneer we door middel van het kunstwerk in aanraking komen met dermate intense persoonlijkheden als scheppende kunstenaars zijn, daarom pakt ons wat ze zeggen. ‘Onzin’, aldus een ander, ‘wat je daar zegt’ en zich wat matigend, ‘nu ja, onzin, maar gelijk heb je niet, het doet er niets toe wie de man is, die een kunstwerk schiep. Zijn leven hoeft helemaal niet interessanter te zijn dan dat van iemand zonder enige creativiteit in artistieke zin, het gaat om het vers, het schilderij, de symfonie als zodanig - of het vers een goed vers is en ons aanspreekt, of het schilderij ons iets doet, of het muziekstuk goed in elkaar zit, ons ontroert. Overmatige belangstelling voor de schepper getuigt slechts van psychologische belangstelling en berust maar al te vaak op een tekort aan esthetisch apperceptievermogen - eenvoudiger gezegd, op een onvermogen om het kunstwerk te ondergaan als kunstwerk. Wie te zeer de mens zoekt in het kunstwerk, is voor het kunstwerk als zodanig niet gevoelig genoeg. Je zou kunnen zeggen: het gaat om de schoonheid, niet om de kunstenaar’. | |||||||
[pagina 383]
| |||||||
Een derde geeft zíjn bijdrage tot de conversatie: ‘Ik vind het wel een verschil maken, of het gaat om een symfonie, een kathedraal, een vers, een roman of een schilderij - het éne prikkelt de belangstelling voor de maker toch veel meer dan het andere. De kathedraal van Chartres is mooi: vraag je je af, terwijl je onder de gewelven voortgaande, opziet naar het licht dat binnenvalt door de ramen: hoe zou het karakter van de schepper van deze kathedraal geweest zijn en had hij een bewogen levensloop? Die vraag stel je niet, denk ik. Het zal een oprecht vrome man geweest zijn, lijkt mij en wat kan het je verder schelen. Maar wanneer je Goethes Werther leest, dan rijst spontaan de vraag: In welke ongelukkige liefde was Goethe zelf verwikkeld?’ De eerste spreker antwoordt, vooral zich tot de tweede richtend: ‘Jij bent een estheet, een schoonheidsmaniak, je hebt ongelijk met de bewering dat de maker, schrijver, schepper van een kunstwerk ons niet interesseert. Dat kan ik je zo aantonen. Waarom lezen de mensen brieven van auteurs, brieven van Rilke, de correspondentie van Miller met DurrellGa naar voetnoot9? Heus niet omdat deze brieven zo mooi van vorm zijn, zeker die van Miller niet, maar om de intensiteit die er zich in uit, om de ‘vent’. Dat geldt zeker ook van Goethe. Er zijn veel mensen, die vinden dat hij afschuwelijke gelegenheidsversjes schrijft, langdradig is in zijn romans en zijn werk toch altijd weer lezen - om de intensiteit, waarmee deze man zijn leven leefde en beleefde en alles haalde uit ieder moment.’ Een vierde merkt op: ‘Het hangt niet slechts van het soort kunstwerk af, vers of kathedraal, maar ook van de aard ervan; het ene vers maakt je veel nieuwsgieriger naar de dichter dan het andere, het romantische meer dan het klassieke. Beethovens werk meer dan dat van Mozart’Ga naar voetnoot10. We laten de deelnemers aan deze conversatie verder aan elkaar over - hun standpunten zullen wel duidelijk zijn geworden en begeven ons nu zelf in de strijd der meningen. Wat hebben we aan biografische gegevens over de auteur? Deze vraag was ons uitgangspunt en hierop zoeken we een antwoord om te komen tot ons thema: ‘Wat is de zin van psychoanalytische biografie?’ Nadere beschouwing van hetgeen met de vraag eigenlijk bedoeld wordt, brengt ons wellicht verder. Wie wordt er bedoeld met ‘we’ uit de hierboven geschreven zinsnede? Een abstract | |||||||
[pagina 384]
| |||||||
‘we’, een ideale lezer, bewoner van Plato's ideeënrijk? Misschien laat zich vaststellen hoe deze lezer leeft en ervaart. Maar onder het ‘we’, dat betrekking heeft op concrete mensen in een bepaalde levenssituatie vallen geheel verschillende lezers, die lezen op grond van allerminst gelijke motieven. Een voorbeeld: De één voelt zich aangesproken door Goethes Wahlverwandtschaften, omdat hij het boek waardeert als fijnzinnige, evenwichtige, boeiende roman, de ander, omdat hij zelf, in een driehoekssituatie verwikkeld, de mening van de als ‘wijze’ bekend staande Goethe wil vernemen, een derde, omdat hij de intensiteit, zo kenmerkend voor Goethes persoonlijkheid, ook in dit werk bespeurt en door de lectuur ervan op zich laat inwerken. We kunnen dus beginnen vast te stellen, dat verschillende mensen lezen om verschillende redenen en dat dit de discussie over dit thema èn op gang houdt èn vertroebelt, wanneer men zich dit onvoldoende realiseert. Maar hiermee is niet alles gezegd - wat er in de weergegeven conversatie aan de orde is, kan niet worden herleid tot psychologische verschillen alleen - de korte beschouwing omtrent de lezer, c.q. de motieven die hem tot lezen brengen en de behoefte die hij hierin zoekt te bevredigen, dient te worden aangevuld met een systematische beschouwing, die kan worden ingeleid met de formulering van de volgende vraag: Vanuit welke gezichtspunten kan het literaire kunstwerk worden beschouwd - anders gezegd - welke aspecten kunnen aan het kunstwerk worden onderscheiden? Het invoeren van deze onderscheidingen moge schools schijnen en zelfs een schoolmeesterachtige indruk maken, ik geloof niet, dat we verder komen, wanneer we er niet toe overgaan. Twee belangrijke wijzen, waarop het kunstwerk kan worden ervaren, twee vormen van belangstelling kwamen in de weergegeven conversatie aan de orde: We kunnen deze aanduiden als de esthetische en de psychologisch-biografische. Bij sommige lezers zal het ene, bij anderen het andere motief zozeer overheersen dat men in de verleiding zou kunnen komen een typologie van lezers op te stellen. In de ‘esthetische ervaring’ van het kunstwerk dienen dan weer nadere differentiaties te worden aangebracht: Men spreekt over esthetische ervaring, wanneer men zich aangenaam aangedaan voelt door de schone orde van woorden of | |||||||
[pagina 385]
| |||||||
klanken, maar ook, wanneer men zich existentieel door het kunstwerk geraakt voelt, werkelijk tot in zijn diepste lagen geroerd. Een dergelijke ervaring zal door velen troostend worden genoemd en zelfs behoren tot de diepste geluksbelevingen die men kan kennen, het woord ‘aangenaam’ zou daarop toegepast volkomen misplaatst zijn. De muziek biedt de grootste gelegenheid oppervlakkig aangedaanzijn met existentieel ontroerd-worden te verwarren: ‘Was het niet heerlijk’, zegt de één, terwijl hij het concertgebouw uitwandelt, tegen de ander, die bij het luisteren naar de muziek de hemelpoorten geopend heeft gezien. Men doet beter slechts met vrienden over muziekervaringen te spreken, wil men niet de kans lopen zijn meest intense belevingen uit te leveren aan iemand die muziek misbruikt als een soort zalf of likeur voor de akoestische centra, maar dit terzijde. Adorno heeft de verschillende vormen van luisteren naar en ondergaan van muziek meesterlijk geanalyseerd in een uiteenzetting genaamd: Einführung in die Musik SoziologieGa naar voetnoot11. Bij de literatuur is het gevaar het aangename met het schone te verwisselen en te verwarren waarschijnlijk iets minder groot. Het komt mij voor dat de volgende voorzichtige formulering niet veel tegenspraak zal provoceren: De verdieping in het kunstwerk als zodanig dwingt in een aantal gevallen de lezer te onderzoeken in welke situatie de auteur zich bevond. Een enkel voorbeeld: Wat bedoelt Shakespeare met de woorden: Two loves I have of comfort and despair,
Which like two spirits do suggest me still:
The better angel is a man right fair,
The worser spirit a woman colour'd ill.
To win me soon to heil, my female evil
Tempteth my better angel from my side,
And would corrupt my saint to be a devil,
Wooing his purity with her foul pride.
| |||||||
[pagina 386]
| |||||||
And whether that my angel be turn'd fiend
Suspect I may, yet not directly tell;
But being both from me, both to each friend,
I guess one angel in another's hell:
Yet this shall I ne'er know, but live on doubt,
Till my bad angel fire my good one out.
Hier verwijst het sonnet als zodanig naar een levenssituatie van de schrijver. Dit kan niet slechts van dit ene, maar van de hele reeks gezegd worden. De existentiële ervaring, die tot verdieping in het kunstwerk leidt, roept de biografisch-psychologische belangstelling op - ‘durch Vertiefung in die Sache selbst’. Maar wanneer dit zo is, waaruit kan dan de heftigheid van de discussie over het thema ‘het vers of de vent’ worden verklaard? Uit affecten, die aan het probleem verbonden zijn; heftigheid wortelt in gevoelens. Degenen, die verdedigen dat het kunstwerk als zodanig moet worden ondergaan en beschouwd, verzetten zich tegen de dikwijls troebele belangstelling in het al te persoonlijke, tegen een indiscreet gesnuffel in het leven en beleven van de medemens. Anderen winden zich niet op over de indiscretie tegenover de schepper van het kunstwerk, maar ergeren zich over het ‘gepsychologiseer’. Psychologische belangstelling verraadt gebrek aan esthetisch apperceptievermogen, zo menen ze, m.i. vaak terecht. Dit geldt niet alleen op het gebied van de kunst: Wie te snel komt met de vraag naar karakter en levensomstandigheden van een wijsgeer om met behulp daarvan zijn denken te begrijpen, legt daarmee getuigenis af van gebrek aan wijsgerig inzicht. Hegel zet op zeer indrukwekkende wijze uiteen dat het in de geschiedenis van de wijsbegeerte niet gaat om het denken van deze of gene filosoof, maar om de ontwikkeling der begrippen zelf. Terecht veronderstelt men bij de eenzijdig biografisch geïnteresseerde lezer van wijsgerige literatuur, van lyriek en drama blinde vlekken voor datgene waar het eigenlijk om gaat. Maar evenzeer is het waar dat verdieping in de voortbrengselen der menselijke geest de vraag oproept naar de situatie, waarin juist deze gedachte, dit vers, dit drama geboren werd en vooral wanneer grote denkers iets niet hebben gezien, dichters | |||||||
[pagina 387]
| |||||||
een sterk vertekend beeld van de werkelijkheid bieden, vraagt men: Waaraan is deze gezichtsveldbeperking te wijten? Meer dan de waarheid roept de dwaling de vraag op naar de psychologische motieven. Kennis en inzicht spreken voor zichzelf, miskenning stelt ons het probleem der psychologisch en sociologisch te begrijpen determinanten van meningen en opvattingen. De ‘autonomisten’ hebben gelijk, wanneer ze zich verzetten tegen biografische kortsluitingen, ze hebben ongelijk wanneer ze problemen van biografisch-psychologische aard, die het kunstwerk zelf oproept, afsnijden. Op de vraag of twee maal twee vier is, kan men met een simpel ja antwoorden, op de vraag of het zin heeft het kunstwerk biografisch-psychologisch te benaderen is een dergelijk simpel antwoord niet mogelijk en zo het al wordt gegeven, in zijn geforceerde eenvoud onjuist. Aldus zou ik het geschrevene willen samenvatten: Wie psychologisch vraagt, voor hij zich in het kunstwerk heeft verdiept, zal er nimmer in doordringen, wie zich in het kunstwerk verdiept heeft, zal komen tot psychologische vragen. Wij zijn tot nu toe niet bij de beoefenaars der literatuurwetenschap te rade gegaan. Laten wij ons oor eens te luisteren leggen en horen wat de vaklieden over ons probleem te berde brengen; behalve de existentiële relatie tot het kunstwerk bestaat er immers ook een wetenschappelijke benadering. In een bijzonder inhoudrijk artikel, ‘Over de methodologie van het interpreteren van literaire werken’, merkt J.J.A. Mooy op: ‘Hier kent men enerzijds de autonomische these: het literaire werk staat los van de werkelijkheid, het is een in zichzelf besloten microkosmos en bij de interpretatie mag derhalve geen beroep worden gedaan op biografische, historische (inclusief literair-historische) en sociologische gegevens. Zo zegt Petsch, dat de analyse ‘ihre Arbeit um so besser verrichten wird, je strenger sie sich an das einzelne Werk hält, und zwar an die Gestalt in der es der Dichter vorgelegt hat. Ihrem Wesen nach will sie die Dichtung nicht als einen Teil der Nationalliteratur, nicht als Sprachdenkmal, nicht einmal als die Gestaltung eines menschlich bedeutsamen Erlebnisses ins Wort hinein, sondern schlechtweg als Wortkunstwerk erfassen, das in sich selbst ruht, dessen Triebkräfte vom Kern her bis in die letzten Randgebiete ausstrahlen und von hier wieder belebend auf den Kern zurückwirken.’ Aan het andere eind van de | |||||||
[pagina 388]
| |||||||
scala staat de opvatting, dat het literaire werk een weerspiegeling is van iets anders (het leven van de auteur, zijn geestesgesteldheid en karakter, de maatschappij), zodat pas een juiste interpretatie verkregen kan worden, wanneer het kunstwerk en elk element daarvan tegen deze achtergrond geplaatst wordt. Tussen de beide extremen bevinden zich allerlei overgangsvormen’Ga naar voetnoot12. Niet alleen de lezer in het algemeen, ook de beoefenaar van de literatuurwetenschap komt dus op vragen die hem dwingen psychologische problemen aan te snijden. De auteur Meyer gaf met de titel van zijn werk over Goethe een pregnante formulering van een kernprobleem der literatuurgeschiedenis en der literatuurinterpretatie: Das Leben im WerkGa naar voetnoot13, met andere woorden: Hoe is de relatie tussen leven en werk, wat vindt men in het werk van het leven terug? Sommige onderzoekers op dit gebied presenteren ons in uiteenzettingen over literaire produkten, een allerpoverst soort van psychologie, anderen beschikken over veel inzicht in het beleven van hun medemensen, in hun doen en laten en in de motieven, die tot dit doen en laten voeren. Het treft de psychologisch geschoolde, dat de auteurs over literatuur dikwijls menen het te kunnen stellen met een psychologie van eigen maaksel en doen alsof er geen mensen bestaan die zich met psychologie op wetenschappelijke wijze bezig houden. Doch ook degenen, die het niet zo bont maken, blijken bij hun psychologische overwegingen voor grenzen te komen die ze niet overschrijden kunnen. Ik ontleen een voorbeeld aan Goethes Werther. Men zal met de middelen van de niet-psychoanalytische psychologie reeds veel over de relatie tussen werk en leven kunnen vinden. Goethe kende het gekweld zijn door een ongelukkige liefde goed en hij heeft zijn leed diep ervaren. Uit zijn brieven blijkt, dat hij ook een zekere distantie tegenover de in Werther beschreven ervaringen had. Betrekkelijk korte tijd na zijn vertrek uit Wetzlar schrijft hij: ‘Es ist eine sehr angenehme Empfindung, wenn sich eine neue Leidenschaft in uns zu regen anfängt, ehe die alte noch ganz verklungen ist. So sieht man bei untergehender Sonne gern auf der entgegengesetzten Seite den Mond aufgehen und erfreut sich an dem Doppelglanze der beiden Himmelslichter’Ga naar voetnoot14. Het valt Goethes biografen altijd weer op, dat er geen bevredigende liefdesrelatie van blijvende aard, waarin hij met zijn gehele of althans een groot deel van zijn | |||||||
[pagina 389]
| |||||||
persoonlijkheid betrokken was, tot stand kwam. Een beschouwing van niet psychoanalytische aard zal nauwelijks verder komen dan: telkens weer heeft Goethe moeten leven met onvervulde liefdesverlangens. De psychoanalyse begint problemen duidelijk te formuleren waar anderen niet verder vragen en geeft antwoorden waartoe geen andere psychologie in staat is. Naar aanleiding van Goethes onbevredigende liefedesrelaties komt men veelal niet verder dan: Ongelukkige liefde is nu eenmaal het lot van zovele dichters. De psychoanalyse vraagt: Waarom moet dat zo zijn? Waarom moest Goethe òf houden van vrouwen die voor hem onbereikbaar waren als partner òf wegvluchten wanneer hij van een vrouw hield, waarmee wel een liefdesrelatie van bevredigende èn blijvende aard mogelijk geweest zou zijn, althans mogelijk zou zijn voor zover het de uitwendige situatie betreft. Vele van dergelijke vragen zijn te beantwoorden nl. wanneer ze gesteld worden naar aanleiding van de belevenissen van mensen, die onze hulp zoeken en psychoanalytisch kunnen worden onderzocht. De antwoorden zijn gecompliceerd en niet altijd begrijpelijk voor degenen, die niet psychoanalytisch geschoold zijn, maar ze bestaan. Soms is de oorzaak van steeds terugkerende ongelukkige liefdes gelegen in strafbehoefte, er kunnen verboden rusten op liefdesgeluk en seksuele bevrediging. Soms kan de relatie geen blijvende zijn, er volgen teleurstellingen, omdat niet zozeer de bevrediging van een algemeen menselijk liefdesverlangen, als wel van een neurotische behoefte er in wordt gezocht. Neurotische spanningen kunnen als regel niet een werkelijke oplossing vinden in een stabiele relatie. Niet altijd is psychoanalyse van degene, die dergelijke problemen heeft, nodig om bevredigende antwoorden te vinden. Soms kunnen we uit biografische gegevens in combinatie met bestudering van het werk zelf althans vermoedens hebben over de onbewuste motieven, die de levensloop en de levensproblematiek hebben bepaald. Wij vatten het tot nu toe behandelde samen: Bestudering van het kunstwerk leidt tot biografische bestudering van de auteur, de gebruikte psychologie blijft oppervlakkig wanneer niet met onbewuste motieven, met dynamisch en genetisch begrijpelijke psychische samenhangen wordt gerekend. Men kan verder komen met psychoanalyse, waar men met ‘common sense verstehende Psychologie’ moet blijven staan. | |||||||
[pagina 390]
| |||||||
Ik heb trachten duidelijk te maken dat biografisch-psychologische overwegingen naar aanleiding van een literair kunstwerk en zijn auteur vanzelf tot psychoanalytische beschouwingen voeren, daar men met behulp van deze vorm van psychologie nu eenmaal het verst komt in het begrijpen en verstaan van de motieven die gedragingen en belevenissen onzer medemensen bepalen. We kunnen voor de overzichtelijkheid van het betoog aangeven op welke gebieden psychoanalytische beschouwingen vruchtbaar zijn:
Ad a. In het begin heb ik gewaarschuwd voor misplaatste verwachtingen die van psychoanalytische biografie der creatieve persoonlijkheid gekoesterd worden. Wel is het mogelijk aan te geven wat de realisering van in de persoonlijkheid aanwezige potentie bevordert, resp. in de weg staat. De moderne dynamischgenetische psychologie richt zich niet slechts op de driftconflicten in de persoonlijkheid, maar ook op de ik-functies, rekening houdend met de gaven en potenties der persoonlijkheid. Sinds de ontwikkeling van de psychoanalytische ik-psychologie konden in de psychoanalyse ‘Errungenschaften’ van de algemene psychologie worden opgenomen en zo kon vooral door het verdienstelijke werk van H. Hartmann de kloof tussen psychoanalyse en algemene psychologie worden gedempt. Klages gaf een hanteerbare indeling van de aspecten, regionen, zo men | |||||||
[pagina 391]
| |||||||
wil, van de persoonlijkheid; we behoeven zijn termen niet over te nemen, maar kunnen wel met Klages onderscheiden tussen iemands gaven, soms de ‘materie’ van de persoonlijkheid genoemd, zijn temperament en het ‘systeem van de drijfveren’ zoals Klages zegt, zijn driften, strevingen en idealen, aldus zouden wij formuleren. Een dergelijke indeling ligt voor de hand. Wanneer men overigens begrijpelijkerwijs onder de indruk is van de betekenis van de driftontwikkeling voor de persoonlijkheid, dreigt men wel eens te vergeten hoe belangrijk het is voor iemands creativiteit wat hij meebrengt aan gaven en wat voor temperament hij heeft. Hoe iemand zijn gaven gebruikt, hangt af van zijn temperament, van het milieu, dat de actualisering der potenties stimuleert of remt en van de driftontwikkeling. De milieu-invloeden zijn belangrijk, hun werking is uiterst gecompliceerd. De mens beschikt over een slechts beperkt aantal instinctieve patronen, hij moet zijn adaptatie aan de werkelijkheid leren, zoals Murphy en Hartmann terecht betogen: Ik-functies komen in plaats van de erfelijk vastgelegde ‘inborn reaction patterns’. Of het leerproces gunstig verloopt, hangt zeker van twee groepen van factoren af:
Bestudering van de jeugd van creatieve persoonlijkheden kan ons veel leren. Sommige van deze de creativiteit stimulerende constellaties zijn bij oppervlakkig psychologisch onderzoek reeds duidelijk. Het lijkt voor de hand liggend aan te nemen dat Mozarts genialiteit niet alleen bepaald werd door zijn gaven, maar mede door het feit dat de ontwikkeling ervan door zijn vader in extreme mate werd gestimuleerd. Hetzelfde kan van Picasso gezegd wordenGa naar voetnoot15. Of een taalgevoelig kind in een gezin opgroeit, waar moeder al vroeg Winnie the Pooh voorleest en waar hij zijn ouders over een veelheid van onderwerpen op geordende wijze hoort spreken en daarin betrokken wordt dan wel of uitslagen van voetbalwedstrijden en opmerkingen over het weer zijn enige geestelijke voedsel vormen, | |||||||
[pagina 392]
| |||||||
moet wel een groot verschil maken. Goethes moeder vertelde hem sprookjes, het kleine jongetje deelde zijn grootmoeder mee hoe het volgens hem verder moest gaan met het verhaal, zijn grootmoeder deelde dit haar dochter mee en deze vervulde de wensen van haar zoontje: het moet op Goethe wel invloed hebben gehad. Jammer dat we niet weten hoe Shakespeares ouders met de kleine William omgingen. Ik ben mij ervan bewust dat al deze vermoedens omtrent de ontwikkeling van disposities tot werkelijke creativiteit vermoedens blijven omdat men niet met een groepje Goethetjes of De Balzacjes kan experimenteren als met schoolkinderen en onderwijssystemen. Hoe dit alles zij - de realisering van disposities en potenties is afhankelijk van het milieu en het is heel wel mogelijk dat kinderen die in meer dan enig opzicht begaafd zijn, zich ontwikkelen in een richting door het milieu bepaald en niet slechts door de intensiteit, men zou bijna zeggen de kwantiteit der begaafdheid. Om dit nader te onderzoeken zou men moeten weten hoe de jeugd van mensen was die zich op twee gebieden hebben geuit. Goethe tekende en schreef, van Looy en D.G. Rosetti schilderden en schreven, D.H. Lawrence eveneens, Michelangelo schreef sonnetten en A. Miller schildert. Het viel mij op dat Stifter fijnzinnige pentekeningen maakte en Aldous Huxley schilderde ook. Er zijn dus gaven die worden afgeremd of gestimuleerd op een wijze die niet slechts door de analyticus wordt ontwaard, maar voor ieder waarneembaar is. De psychoanalyse bracht een aantal constellaties aan het licht die aan andere dan de psychoanalytische denkvormen ontsnappen als water aan een visnetje. Deze vondsten houd ik voor buitengewoon belangwekkend, doch laat ik ze u niet aanprijzen doch noemen, na te hebben toegegeven, dat de bestudering der psychoanalytische literatuur hieromtrent iemand gemakkelijk in verwarring kan brengen, immers, wat wordt al niet aangegeven als bron voor creativiteit en de lezer is maar al te geneigd te denken: Wanneer iedere auteur een andere factor aangeeft, moet wel aan de juistheid worden getwijfeld. Het blijkt echter dat de verschillende meningen niet zo met elkaar in tegenspraak zijn als op het eerste gezicht wel schijnt. Bij de ene kunstenaar draagt nl. dit, bij de andere dat meer bij tot de ontwikkeling der gaven, tot creativiteit. We zullen pogen hierin systeem | |||||||
[pagina 393]
| |||||||
te brengen, hetwelk mogelijk is wanneer we rekening houden met de stadia der ontwikkeling en letten op de structuur van de persoonlijkheid, met name op vier facetten, zo men wil, regionen: Es - Ich - Über-ich - ideaal-ik. Elders heb ik besproken dat men bij het onderzoek naar de wortel van een symptoom met alle ontwikkelingsfasen rekening moet houden. Verschillende auteurs wijzen met recht op verschillende oorzaken van één symptoom, karaktereigenschap - dikwijls ten onrechte op antithetische wijze: Moreel masochisme stamt uit de orale fase, betoogt de één. Nee, dit masochisme is een variant van het negatieve oedipuscomplex, aldus anderen, de masochist laat zich slaan door het lot, omdat hij niet kan toegeven dat hij bij een machtige vaderfiguur bevrediging zocht voor zijn ‘Triebe mit passiven Zielen’. Een derde merkt op: Het is boetedoening voor de doodswensen, gevolg van een verkeerd opgelost positief oedipuscomplex. Allemaal waar. Wat dus moet worden nagegaan zijn de bijdragen uit de verschillende ontwikkelingsfasen tot de symptoomvorming, tot vorming van karaktereigenschappen. Dit geldt ook voor ons thema, de actualisering van de gaven der persoonlijkheid. Ook deze wordt door de lotgevallen van het groeiende individu in verschillende ontwikkelingsfasen bepaald. We zullen deze niet alle noemen, wel enkele belangrijke ervan. Het ligt voor de hand de behoefte de ander iets te geven, te troosten, met zijn woorden te verwarmen, de weg te wijzen in verband te brengen met ‘mothering’. We weten dat het kind zijn eerste activiteit ontleent aan de moeder, het neemt de rol van moeder over; zo vindt de behoefte tot funetioneren, waartoe verschillende driften hun bijdragen leveren, zijn vorm in de buitenwereld. Ruth Mack Brunswick beschreef dit fraai in haar artikel sprekend over de pre-oedipale ontwikkelingGa naar voetnoot16. Ook het jongetje leert activiteit van moeder, zijn eerste activiteiten zijn ontleend aan haar en slechts mogelijk door identificatie met haar. Een moeder voedt niet alleen, maar streelt ook en behoedt het kind voor eenzaamheid en angst. Zo kunnen woorden en zeker klanken strelen, angst wegnemen en ons van eenzaamheid verlossen, in dit opzicht geeft de kunstenaar ons hetgeen een moeder geeft. Al heel duidelijk is het verband tussen produktiviteit en de anale période. Weliswaar wordt meestal meer op schilderen en boetseren gewezen, wanneer het gaat | |||||||
[pagina 394]
| |||||||
over de sublimatie der anale strevingen, maar ook iets schrijven is iets maken. De laatste tijd werd nogal eens de aandacht gevestigd op de moeilijke positie van het jongetje tegenover moeder door de jaloezie die wordt gewekt; wat hij uit zijn lichaam vermag voort te brengen wordt veelal als vies bestempeld, terwijl moeder ‘mooie kindjes kan maken’ zoals ik het eens hoorde zeggen. Wel, lukt de sublimatie goed dan kan het jongetje komen tot het voortbrengen van geesteskinderen. Allerlei prestaties kunnen de betekenis van ‘geesteskind’ krijgen en zeker die ‘produkten’ die aan creativiteit worden toegeschreven. Ook het maken van een luttel artikeltje kan de schrijver veel genoegen geven om deze reden: Mijn naam leeft voort buiten me. Ik heb schrijvers over hun succes horen spreken als moeders over beroemd geworden zonen: ‘Er zijn nu zoveel mensen die hem kennen.’ Menig auteur heeft het eerste exemplaar van zijn boek dat hij van de uitgever ontving voorzichtig koesterend in de hand genomen. Een Schilder hoorde ik zeggen over zijn schilderij, dat hij verkocht had en dat zou worden opgehangen in de kamer van de koper, waar vele anderen het zouden zien: ‘Nu begint het zijn eigen leven, een heerlijk gevoel.’ We komen hier op een volgend punt dat evenzeer de ik-functies als de driftontwikkeling betreft: De relatie tussen narcisme, zelfgevoel en produktiviteit, resp. creativiteit. Grootheidsfantasieën kunnen een machtige Stimulans vormen voor de creativiteit. Verschillende ontwikkelingsfasen leveren hun bijdrage tot het ontstaan van grootheidsfantasieën - ik verwijs naar de uiteenzetting van J. Lampl-de Groot omtrent de vorming van het ideaal-ikGa naar voetnoot17. De schrijver van een roman of drama brengt zijn geesteskinderen voort, soms vele en onderling zeer verschillende, de familierelatie blijft meestal wel duidelijk herkenbaar aan de trekken van zijn personages. En hoe groot is niet de macht van het gevoel, dat zijn expressie vindt in een lyrisch gedicht? Niet alleen het eigen gevoel, ook dat van anderen vindt daarin expressie. De dichter drukt niet alleen gevoelens uit, hij laat anderen voelen, beïnvloedt hun emotionele leven. ‘Ein Gott gab mir zu sagen was ich leide,’ zegt Goethe, zeker, maar een god gaf hem ook te zeggen wat geleden wordt door anderen, wier leed zich later niemand meer zal herinneren, het is slechts tegen geliefde of vriend geuit. Het vers is zo machtig dat het een geduchte vijand kan overwinnen: de tijd. Leishman | |||||||
[pagina 395]
| |||||||
bespreekt het schitterend in zijn boek Themes and Variations in Shakespeare's Sonnets, en wel in het hoofdstuk ‘Shakespeare's sonnets on love as the defier of time’Ga naar voetnoot10. Voeden en laven, troosten en strelen, een geesteskind voortbrengen, een compensatie voor machteloosheidsgevoelens - dit alles kan de schrijver vinden in zijn werk. Uit de aard der zaak speelt ook de afwikkeling van het oedipuscomplex een rol bij de wordingsgang der creatieve persoonlijkheid. Eerst een enkel woord over het negatieve oedipuscomplex bij de man: De inspiratiebelevenis is onder meer overweldigd worden door iets almachtigs - spreken we niet over bevruchting in dit verband?Ga naar voetnoot18 Lange tijd werd bij de uiteenzettingen omtrent het negatieve oedipuscomplex vooral de nadruk gelegd op de concurrentie met de vrouw, voor zover het de passief sexuele bevrediging betreft - later bleek dat, voorbereid door de vroegere ontwikkelingsfasen, de passief-feminiene positie óók de wens omvat met de vrouw als voortbrengster te concurreren. In verband met het positieve oedipuscomplex zou ik willen wijzen op een functie van produktiviteit en creativiteit, die mij uitermate belangrijk voorkomt, en dat is de ‘reparatie-tendentie’, die er in wordt bevredigd. De doodswensen, de jaloezie, de wens stuk te maken wat de ouders hebben, leidt tot een sterk onbewust schuldgevoel en dit schuldgevoel wordt gedeeltelijk en tijdelijk opgeheven, wanneer er niet iets stuk, maar ‘heel’ gemaakt wordt. Ik maak even een zijstapje naar de schilderkunst: Bij sommige schilders speelt de reparatietendens naar mijn indruk een ontzaglijke rol. Dat de schilder dikwijls in een betrekkelijk kort tijdsbestek iets maken kan wat ‘af’ is en wat in zijn geheel, maar ook in zijn heel-zijn kan worden bekeken, kan voor hem een grote betekenis hebben. De afstand in tijd tussen het concept, tussen het opkomen van de wens iets te willen schilderen en het moment, dat de maker er naar kijken kan met het gevoel ‘zo is het geworden’, is voor de meeste schilders veel kleiner dan voor de schrijver, behalve misschien in een lyrisch gedicht. Deze zal bij het schrijven van romans, toneelstukken, drama's niet zo snel zijn wens kunnen vervullen, iets wat hij gemaakt heeft in zijn geheel voor zich te zien. Voor sommigen komt deze belevenis pas wanneer ze hun geschrift als boek in de hand kunnen houden of in de boekwinkel zien liggen, voor anderen | |||||||
[pagina 396]
| |||||||
is het geboorteproces afgelopen zodra ze de punt achter de laatste zin van hun manuscript hebben gezet - l'oeuvre une fois finie, l'auteur se désinteresse’. De op reparatie-tendenties berustende wens iets te willen maken verklaart ook dat de impuls voor de schilder zich lang niet altijd uit in de vorm: dàt wil ik nu eens schilderen, maar zeer bepaald: ik wil iets schilderen, een landschap of een stilleven, dat doet er niet toe en ook niet welk landschap. Zo is het te verklaren dat hij erop uitgaat om iets te vinden wat hij schilderen kan. Er zou over deze zaak wel meer te zeggen zijn, dat zal ik niet doen. Ik kwam alleen op de schilderkunst, omdat de reparatie-tendentie daar zo duidelijk is en bij schilders nogal eens gemakkelijk kan worden aangetoond. Het drangmatige moeten scheppen vindt hierin een verklaring, zij het in veel gevallen slechts een gedeeltelijke. Ook voor de schrijver gaat het dikwijls, behalve om het wat, uitgesproken om het dat, om het schrijven zèlf. Aan de orde van bespreking waren de in de oedipuscomplexen wortelende motieven, die de creativiteit aanwakkeren. We bespraken de reparatie-tendentie als middel onbewuste of vaag bewuste schuldgevoelens over afgeweerde doodswensen de baas te worden. Met de afwikkeling van de oedipale situatie hangt ook samen in hoeverre iemand zich thuis zal voelen in zijn eigen sekse, zijn seksuele identiteit zal veroveren zouden we met Erikson willen zeggen. Vinden de oedipale verwikkelingen niet hun oplossing dan kan een uitgesproken biseksualiteit blijven bestaan. Wanneer de seksuele component ervan sterk wordt afgeweerd dan uit zich deze biseksualiteit als ‘bi-erotiek’. Welnu, het scheppen van een kunstwerk, waarin men zich innerlijk de mannen- en de vrouwenrol kan toeëigenen door zichzelf in deze beide polen als het ware te splitsen, is een uniek middel voor de schrijver de bierotiek uit te leven, gevoelens van de andere sekse intens mee te maken en zo tot een zekere bevrediging te laten komen. Uit de neurosenleer kennen we de betekenis van de biseksualiteit als onbewuste conflictstof der hysterische patiënten - de vrouwelijke, hysterische patiënt wordt gestoord door haar verlangens als man te kunnen funetioneren, voor de hysterische man vormen de passief-feminiene verlangens een niet gering probleem. Er zijn nog meer overeenkomsten tussen de scheppende, literaire kunstenaar en | |||||||
[pagina 397]
| |||||||
lijders aan hysterische neurosen dan de uitgesproken biseksualiteit: de exhibitietendenties, de vluchtige identificaties en de neiging tot fantaseren. De term exhibitieneiging in dit verband gebruikt, roept nogal eens ergernissen op. Het is waar dat allerlei psychoanalytische termen en de wijze waarop ze gebruikt worden vaak niet getuigen van een subtiel onderscheidingsvermogen bij degene die deze termen hanteert. Wat is er nu toch voor overeenkomst tussen toneelschrijver, de romancier, die in zijn woorden iets van zijn gevoelens toont en de niettegenstaande zijn bedeesdheid plotseling uit de struiken van het Vondelpark te voorschijn schietende perverse man, die aan het naar huis fietsende dienstmeisje zijn genitaal laat zien. Nu, bij sommige moderne auteurs is de afstand tussen schrijven en het genitaal tonen niet zo heel groot. Maar we moeten ons bij het gebruik van de term exhibitie wel realiseren dat de neiging te tonen dat men intact is, presteren kan, heel gemakkelijk wordt verschoven van het genitaal naar andere functies, andere lichaamsdelen en ook van het genitaal naar het psychische leven, waar men dan iets van wil laten zien, omdat het zo mooi, zo goed, zo gedifferentieerd is. Hoeveel sportieve, intellectuele, doch ook artistieke prestaties hebben niet de onbewuste betekenis van een potentiebewijs? We mogen dankbaar zijn dat schrijvers aan deze behoefte iets van zich te laten zien, toegeven. Maar waarom dan deze hinderlijke concrete term, wanneer de betekenis ervan zoveel algemener is? Wel, omdat er in is aangegeven dat er een genetisch verband is tussen het laten zien van zijn lichamelijke toerusting en het tonen van iets anders. Is het sublimatieproces niet voldoende gelukt, dan wordt de genoemde neiging storend. IJdelheid geworteld in grootheidsfantasieën en exhibitieneigingen komen het kunstwerk niet ten goede. Exhibitieneiging, biseksualiteit - we noemen vervolgens de neiging tot vluchtige identificaties - een derde punt van vergelijking tussen literaire creativiteit en neurose, geworteld in een onopgelost oedipuscomplex. We weten hoe gemakkelijk de hysterische persoonlijkheid, vooral wanneer hij enigermate emotioneel begaafd is, in de huid van een ander kan kruipen, zijn taal kan spreken, zijn psychomotoriek kan overnemen. Figuren met hysterische karakters idealiseren de ander en identificeren zich met hem om hem weg te werpen na een frustratie of wanneer er iemand in hun wereld verschijnt die hen meer belooft. Dit psychisme is wel | |||||||
[pagina 398]
| |||||||
begrijpelijk. Een kind vormt ook de eigen persoonlijkheid door introjecties en identificaties, bij de puber is dit nog heel duidelijk. Zo worden we wat we nog niet zijn. Bij de schrijver is de identificatiebehoefte zeer levendig en hij kan deze goed gebruiken. De volgende opmerking is waarschijnlijk voor de meeste lezers overbodig: ik wil niet betogen dat kunstenaars hysterici zijn, wel dat hysterie en bepaalde impulsen die zich uiten in creativiteit met het oedipuscomplex samenhangen, en dit laatste op een zeer bepaalde manier, die we kunnen aangeven. Ware dit niet het geval, dan is de uitspraak nietszeggend, want: Welk psychisch fenomeen hangt niet op een of andere wijze met het oedipuscomplex samen? We dienen niet alleen op de bevrediging van libidineuze strevingen in het kunstwerk te letten, ook de bevrediging van de agressieve impulsen is belangrijk voor de scheppende kunstenaar. De zoon van de poelier, die angstaanjagende taferelen heeft gezien als klein jongetje wordt regisseur van films, die miljoenen toeschouwers doen griezelen - turning passive into active. De gedesillusioneerde vernielt de illusies van anderen. Waarom moeten de hoofdpersonen van drama's en romans zo dikwijls sterven? Time must have a stop, zeker - maar, zal hier de ontlading van razernij geen rol spelen? Shakespeare kon zich niet bevrijden van een trouweloze geliefde: de trouwe Desdemona wordt omgebracht - een wensvervulling en ontlading van agressieve spanningen tegelijk. Ik zou mij naar aanleiding van al deze uiteenzettingen over neiging tot exhibitie en identificatie, biseksualiteit en het wegvluchten in dagdromen en fantasieën en andere psychismen de volgende tegenwerping goed kunnen voorstellen. We hadden gehoopt iets te verneinen over psychische constellaties die de creativiteit stimuleren en nu gaat het weer als zo dikwijls wanneer we de psychoanalyticus vragen stellen over het leven en het beleven van de gezonde mens, over neurose, hysterie, kortom over psychopathologische samenhangen, over het ziekelijke in de mens. Ik zal trachten de bedoeling van de opmerkingen die ik maakte te verduidelijken. Ik heb niet alleen willen beweren dat de impulsen die de creativiteit stimuleren pathologisch zijn, alle zijn ze gedurende bepaalde ontwikkelingsfasen, althans wanneer de intensiteit bepaalde grenzen niet overschrijdt, normaal. Maar het is | |||||||
[pagina 399]
| |||||||
wel zo, dat de psychische constellaties die ik beschreef gemakkelijk tot symptoomvorming aanleiding geven en in feite zien we dan ook dat psychische conflicten die de creativiteit aanwakkeren bij veel auteurs ook tot manifeste symptoomvorming leiden zoals depressies, verslaving, grote moeilijkheden op seksueelerotisch terrein. We kennen deze verschijnselen bij creatieve mensen maar al te goed, ze zijn zelfs zo opvallend dat de vragen: ‘Is de neurose voorwäarde voor creativiteit?’ of ‘Is literaire creativiteit niet een teken van neurose en zal psychoanalyse, wanneer de neurose geneest, de produktiviteit niet beschadigen?’, dikwijls gesteld worden. Het is uit de aard der zaak onmogelijk hier met getallen te komen en met zekerheid vast te stellen dat de creatieve mens meer neurotische moeilijkheden heeft dan anderen; we hebben geen goed vergelijkingsmateriaal. We vernemen veel over de moeilijkheden van de creatieve mens omdat hij zijn conflicten, zijn mislukkingen, zijn eenzaamheidsgevoelens, zijn teleurstellingen op erotisch gebied en ook de teleurstellingen die hij anderen berokkent niet onder stoelen of banken pleegt te steken. Wie is er niet eens verliefd geweest op een meisje dat zich alrede aan een ander verbunden voelt? Goethe deelt zijn gevoelens daaromtrent mee in Das Leiden des jungen Werthers. Vele mannen zijn in de gehuwde staat wel eens verliefd geweest op een andere vrouw. Goethe schrijft zijn meesterlijke huwelijksroman: Die Wahlverwandtschaften. En misschien komt de uiterst kwellende situatie waarover Shakespeare schrijft in zijn sonnetten niet zo zelden voor. Wie weet hoeveel mensen ooit in hun leven verliefd zijn geweest op een jongen, die vervolgens hun vrouw, vriendin of seksuele partner verleidt en zo de driehoek sluitend maakt? Maar als regel zullen ze zo wijs zijn er niet over te spreken, het is op zichzelf al erg genoeg zo redeneren ze, ook al wanneer niemand er iets van af weet, behalve degenen die er direct bij betrokken zijn. Ik kan mijn lezers geen getallen voorleggen, maar mijn indruk en die van velen van mijn collega's is toch dat de scheppende, literaire kunstenaar zich dikwijls in dergelijke conflictsituaties bevindt, meer dan dit bij de doorsnee mens het geval pleegt te zijn. Doch keren we na deze opmerking over het naast elkaar voorkomen van symptoomvorming en creativiteit terug tot de als tegenwerping bedoelde vraag: Worden hier niet verklaringen toegepast die voor het zieke, neurotische beleven | |||||||
[pagina 400]
| |||||||
gelden? Hierover valt wel iets te zeggen, met name dit: Creativiteit, goed gelukte sublimaties kunnen iemand neurotisch reageren besparen. In een aantal gevallen komt het bij de produktieve, creatieve mens daarom niet tot symptoomvorming, omdat de spanningen worden verminderd en het conflict althans een tijdelijke oplossing vindt, juist in de creativiteit, d.w.z. in het creatief bezigzijn zelve, fraai geformuleerd in een opmerking over Shakespeare: Shakespeare zou Hamlet zijn als hij Hamlet niet geschreven had. De produktiviteit, de creativiteit geeft de mogelijkheid het conflict te sublimeren, het bestaande conflict wakkert de produktiviteit aan, de sublimatie is niet alleen een mogelijkheid maar ook een noodzaak. De grootheidsfantasieën worden bij de scheppende kunstenaar, wanneer hij enigszins slaagt zich uit te drukken, niet zo intens gefrustreerd en leiden niet tot een depressieve stemmingswisseling zoals dikwijls het geval is wanneer ze geen gedeeltelijke bevrediging vinden in de scheppende activiteit. De geboortefantasieën leiden, wanneer de kunstenaar zijn geesteskinderen kan voortbrengen, niet tot werkstoornissen zoals bij vele neurotici. Wanneer de kunstenaar zich in zijn werk kan laten zien, hoeft hij geen ondoelmatige afweerfuneties tegen zijn exhibitieneigingen te mobiliseren; hij hoeft niet te vluchten in biseksuele gedragingen wanneer hij de driften die hem daartoe zouden dringen in zijn werk kan bevredigen. Kort gezegd: Waar de een ageert, de ander tot symptoomvorming gedwongen wordt, kan de kunstenaar sublimeren. De psychische constellaties die ik beschreef, zullen dus bij de produktieve mens tot psychische spanningen aanleiding geven, die kunnen worden verminderd niet door ageren of symptoomvorming, maar door sublimeren. Deze bewering provoeeert een vraag: Waardoor kan de kunstenaar dat dan? Antwoord: Op grond van zijn creativiteit. Maar schrijver, gij hebt juist de creativiteit willen verklaren met behulp van psychoanalytische redeneringen. Neen, dat heb ik niet. Ik ben begonnen met te zeggen, te schrijven: Het geheim van de creativiteit is met behulp van de psychoanalytische methode niet op te lossen. Aanlegfactoren zullen hier wel beslissend zijn. Evenmin kunnen we bij de creatieve persoonlijkheid psychismen vinden die eiders niet voorkomen. Maar wel meen ik dat we een aantal psychismen konden noemen die de behoefte iets te scheppen aan- | |||||||
[pagina 401]
| |||||||
wakkeren en dat vind ik al heel veel en interessant genoeg. Wanneer iemand bepaalde gaven heeft zal hij veel gemakkelijker sublimeren dan iemand die deze gaven niet heeft. Ik houd niet zo van energetische redenenngen en formuleer het volgende meer als verduidelijking dan als verklaring: Zijn er kanalen aanwezig dan zal de opgestuwde energie gemakkelijk in deze kanalen gaan stromen. Ik noem een voorbeeld uit de neurosenleer: Wanneer een opvallend knappe vrouw neurotische moeilijkheden heeft met de aanvaarding van haar vrouwzijn zal ze haar uiterlijk schoon gemakkelijk kunnen gebruiken om de man aan zich te onderwerpen, ze gebruikt het door Abraham geschreven wraakmechanisme, omdat ze een sterke castratieneiging heeft en een fervente penisnijd, maar de manier waarop ze de man verleidt en vernedert, wordt haar mogelijk gemaakt doordat mannen op haar afkomen als vliegen op honing. Het intelligente meisje dat niet zozeer met vrouwelijk schoon is begiftigd maar lijdt aan hetzelfde euvel, zal haar vijandelijkheid eerder uitleven door met de man op intellectueel gebied te concurreren, hetgeen een produktievere aanpassingsvorm is dan flirten, verleiden en teleurstellen, zelfs zo produktief, dat het op een sublimatie kan gaan lijken. Iemands gaven beïnvloeden de wijze waarop hij zijn neurose uitleeft, maar ook de vormen van sublimatie en geven zo de persoonlijkheid een mogelijkheid zijn driften te bevredigen op niet directe driftmatige wijze. Wanneer er dan door succes een ‘secundaire’ bevrediging bijkomt, bewonderd worden door mannen en vrouwen, bekend worden, de macht hebben van het woord, dan ontstaat een aanpassingsvorm die men bepaald niet ziek of neurotisch mag noemen. De creativiteit, de produktiviteit is een manier om aan de neurose te ontsnappen. Dat het evenwicht dikwijls wel heel labiel blijft, kan het lezen van biografieën van vele schrijvers ons leren. Hetgeen hier wordt beschreven, geldt overigens niet slechts voor creativiteit in exclusief scheppende zin, het geldt evenzeer voor de produktiviteit in het dagelijks werk, ook van de niet creatief begaafde. Iedere therapeut die een analysand over een werkstoornis heen heeft zien komen, weet hoe het werken zelf en het succes in het werk de gezondheid weer bevordert. In plaats van de vicieuze cirkel in de neurose treedt een bundeling van elkaar versterkende krachten, die in de goede richting werkt. | |||||||
[pagina 402]
| |||||||
We worden bij al onze beschouwingen telkens weer verwezen naar datgene wat de persoonlijkheid meebrengt, naar datgene wat Klages de materie van het karakter noemt, naar zijn gaven. Hoe deze gaven worden gemobiliseerd, hoe uit deze gaven creativiteit ontstaat door de invloed van het milieu waarin het kind gedurende zijn vroege jeugd opgroeit, welke conflictsituaties, welke motieven en innerlijke krachten de creativiteit dan stimuleren, daarover valt zoals we zagen het nodige te zeggen en van geval tot geval kan dit worden bestudeerd, wanneer er althans genoeg over het leven van de creatieve persoonlijkheid bekend is. Niet alleen op de vraag: Waardoor wordt een bepaalde dispositie, waardoor worden bepaalde gaven die de persoonlijkheid meebrengt tot creativiteit, kan de psychoanalyse ons antwoord geven, veel meer kunnen we te weten komen omtrent de inhoud van de artistieke produktie in verband met de levenssituatie van de schrijver. Dit geldt het meest voor de literaire kunstenaar, het geldt enigermate voor de schilderkunst. De paarden die door stieren worden gedood, een thema waardoor Picasso gefascineerd wordt, zal wel te maken hebben met de sadomasochistische variant van het negatieve oedipuscomplex en de zwoele sfeer, de vreemde expressie van vrouwen en mannen tegenover elkaar op werken van Nolde zal wel samenhangen met seksuele inhibities. Men zou dat kunnen trachten na te gaan. In het literaire kunstwerk spreekt de schrijver zich uit en daarin vindt men dus meestal meer aanknopingspunten voor psychologische speculaties omtrent het behandelen van juist dit thema, de preoecupatie met juist deze inhoud, dan in andere kunstvormen. Het werk van schilders die ook schrijven, levert waarschijnlijk veel aanknopingspunten. Nolde publiceerde een dagboek, dat de hierboven geuite opvatting bevestigt. Reeds eerder merkte ik op, dat bestudering van het kunstwerk verwijst naar de levenssituatie van de maker en dat men zonder kennis van de psychoanalyse grote kans loopt te blijven steken in zeer oppervlakkige psychologische beschouwingen. Vragen die worden gesteld door de psychologisch onbevangen lezer kunnen dikwijls beantwoord worden, wanneer men met onbewuste motieven rekening houdt. Ik denk b.v. aan het volgende probleem naar aanleiding van een opmerking van Logan Pearsall Smith in zijn boek ‘On reading Shakespeare’: ‘Lear's obscene railings against the mere fact of sex, which are quite inappropriate | |||||||
[pagina 403]
| |||||||
to his circumstances and situation, and in which he seems to scream and spit from horror, and Timon's even more terrible outbursts of sex-nausea, sound like the incoherent ravings of an unbalanced mind, driven to madness by a loating for men and women in their intercourse together’Ga naar voetnoot19. De kwestie is dus deze: Hoe komt het toch dat Shakespeares King Lear zich zo depreciërend over het seksuele leven van de mens uitspreekt. Wei: De innerlijke spanningen die Shakespeare brachten tot het schrijven van King Lear hingen samen met een teleurstelling op erotisch-seksueel gebied. King Lear is in zijn dochters en in zichzelf teleurgesteld, niet in zijn vrouw of geliefde in erotischseksuele zin, het zijn Shakespeares eigen uitingen van zijn teleurstelling die Lear onder woorden brengt. Alleszins begrijpelijk, vooral wanneer men niet vergeet dat de onbewuste aandelen van een conflict de normale oplossing in de weg staan, de frustratie actueel doen blijven en zo iemand vasthouden in de kwellende situatie. ‘Nu,’ kan men zeggen, ‘nog afgezien van de vraag of deze opvatting juist is, dat had iemand zonder psychoanalytisch inzicht ook wel kunnen bedenken.’ Ik betwijfel het. Niet psychoanalytisch geschoolde biografen houden meestal onvoldoende rekening met onbewuste psychische motieven en processen en zeker komt men makkelijker op een samenhang als boven beschreven wanneer men wel van de psychoanalyse op de hoogte is, omdat men dan meer is doordrongen van de geweldige betekenis die driftconflicten en teleurstellingen die met het driftleven samenhangen voor de persoonlijkheid hebben. Een dergelijk voor de hand liggend vermoeden rijst des te sneller, wanneer men bekend is met de situatie waarin zich Shakespeare bevond en deze is naar mijn weten nooit zo duidelijk uiteengezet als door een auteur die van psychoanalytische methoden gebruik maakt, met name door Van Emde BoasGa naar voetnoot20. Kennis van de psychoanalyse kan ons dus iets leren over de factoren die bepalen of uit een bepaalde dispositie zich creativiteit ontwikkelt en veel leren over de relatie van de aan de orde gestelde thema's, de wijze waarop deze worden behandeld en de levenssituatie van de schrijver. Maar nog in een ander opzicht kan psychoanalyse nuttig zijn voor iemand die literatuur leest en a fortiori voor degene die literatuur bestudeert, ja, niet alleen nuttig doch zonder meer noodzakelijk. Biografen blijken nl. gemakkelijk het | |||||||
[pagina 404]
| |||||||
slachtoffer te worden van eigen complexen. Mitscherlich vertelde mij, dat een van zijn grote teleurstellingen in de geesteswetenschappen bestond in de ontdekking dat verschillende auteurs over Luther bijzonder weinig geldige kennis overdroegen, maar de grote kerkhervormer of tot in de hemel verhoogden of tot in de hel vernederden om vervolgens over de aldus tot volmaakte of tot halve of hele duivel getransformeerde persoonlijkheid hun mening te gaan zeggen. Freud heeft over een dergelijke bewerking behartigenswaardige subliem geformuleerde opmerkingen gemaakt in zijn Leonardo da Vinci-artikel: ‘dasz Biographen in ganz eigentümlicher Weise an ihren Helden fixiert sind. Sie haben ihn häufig zum Objekt ihrer Studien gewählt, weil sie ihm aus Gründen ihres persönlichen Gefühlslebens von vornherein eine besondere Affektion entgegenbrachten. Sie geben sich dann einer Idealisierungsarbeit hin, die bestrebt ist, den groszen Mann in die Reihe ihrer infantilen Vorbilder einzutragen, etwa die kindliche Vorstellung des Vaters in ihm neu zu beleben. Sie löschen diesem Wunsche zuliebe die individuellen Züge in seiner Physiognomie aus, glätten die Spuren seines Lebenskampfes mit inneren und äuszeren Widerständen, dulden an ihm keinen Rest vom menschlischer Schwäche oder Unvollkommenheit und geben uns dann wirklich kalte, fremde Idealgestalt anstatt des Menschen, dem wir uns entfernt verwandt fühlen könnten. Es ist zu bedauern, dasz sie dies tun, denn sie opfern damit die Wahrheit einer Illusion und verzichten zugunsten ihren infantilen Phantasien auf die Gelegenheit, in die reizvollsten Geheimnisse der menschlichen Natur einzudringen’Ga naar voetnoot8. Eigen, in onbewuste complexen gewortelde vooroordelen kunnen het inzicht heel makkelijk vertroebelen. Nu is de kennis van het bestaan van dergelijke vervalsingen op grond van eigen onbewuste behoefte geenszins een onfeilbaar middel om de eigen visie objectief te doen zijn, maar men is gewaarschuwd en kan ertoe worden gestimuleerd althans een poging te doen om zijn geestelijke brilleglazen ietwat te reinigen. Hoe moeilijk dit is, blijkt uit het feit dat ook psychoanalytici het slachtoffer van onbewuste complexen kunnen worden. Neiging tot idealisering en onbewuste jaloezie beschadigen de kennende functies af en toe in hoge mate - onbewuste jaloezie speelt m.i. de psychoanalytische biografen nogal eens parten. Onder de psychiaters komen mislukte literatoren voor, het | |||||||
[pagina 405]
| |||||||
omgekeerde is overigens eveneens niet zeldzaam, integendeel het komt waarschijnlijk nog meer voor. Hoeveel moderne romans dragen niet alle kenmerken van onexacte ziektegeschiedenissen met alle fouten die de hoogleraar zo snel mogelijk zijn aanstaande vakgenoten tracht af te leren. We vestigen nu echter de aandacht op het eerste fenomeen: de psychiater als mislukte literator. Op zichzelf is het geen euvel wanneer men zich tot de psychiatrie wendt, nadat men heeft geconstateerd niet begaafd genoeg te zijn om zijn leven aan de belletrie te wijden. Een kwaad surrogaat hoeft de psychiatrie voor een mislukte literator niet te zijn, richten echter onbewuste spijt en afgunst de aandacht van een psychiater, psycholoog of psychoanalyticus op de niet mislukte literator dan blijkt de jaloezie maar al te duidelijk als de resultaten van hun belangstelling het publiek worden voorgelegd: De biografie, de psychoanalytische interpretatie wordt een afrekening met de auteur en de vele woorden van bewondering kunnen de indruk niet wegnemen dat de scheppende kunstenaar gevloerd is, zijn glorie is verdwenen, zijn complexen liggen als disjecta membra te grabbel. Soms is het afrekeningskarakter heel duidelijk. Ik zal hier geen voorbeeld noemen, een dergelijke polemiserende bewering zou met citaten moeten worden gestaafd en daarvoor ontbreekt mij de ruimte. Het artikel van Freud over Leonardo da Vinci moge als voorbeeld van de tegengestelde instelling dienen: de eerbied van de onderzoeker voor het voorwerp van zijn onderzoek is duidelijk, een genie schrijft daar over een genie. We komen aan het einde van onze beschouwingen. Het moet ons van het hart dat de beoefenaars van de literatuurwetenschap met de wetenschappelijke psychologie wel eens wat weinig rekening houden, maar we moeten wel toegeven dat het de literatuurhistorici en -critici noch de in deze zaken geïnteresseerde lezer gemakkelijk werd gemaakt van de resultaten van de psychoanalytische biografie kennis te nemen en dat is gelegen in het taalgebruik. Elders heb ik betoogd dat ik het aantonen van onbewuste motieven als het belangrijkste en minst hypothetische resultaat van de psychoanalyse beschouw. Deze formulering houdt in dat ik de dynamische en genetische beschouwing onmisbaar acht, motieven zijn immers psychisch werkzaam als krachten die doen, denken, fantaseren en voelen bepalen - onbewuste motieven kunnen niet worden begrepen zonder | |||||||
[pagina 406]
| |||||||
rekening te houden met de infantiele seksualiteit en de aspecten van de ontwikkeling van de persoonlijkheid welke men ik-ontwikkeling pleegt te noemen. Maar wat krijgt de lezer, die zich moeite geeft een psychoanalytische beschouwing omtrent een kunstwerk te lezen maar al te vaak voorgezet? Formuleringen waaruit slechts de door en door geschoolde wijs kan worden: Een betoog omtrent libidobezettingen, afweermechanismen, werkend met energie afkomstig van de agressiedrift - introjectie, projectie en re-introjectie, fusie en defusie van driften. Vele analytici van professie maken zich grote zorgen over het feit dat de band, die theoretische beschouwingen op grand van sommige psychoanalytische theorieën en de fenomenen die verklaard moeten worden, die behoort te verbinden, wel heel zwak is; ze hebben bezwaar tegen het abstracte taalgebruik, waardoor het contact met de werkelijkheid verloren gaat. Ze vinden dat in de plaats van het afleiden van hypothesen uit feiten het afleiden van hypothesen uit hypothesen is gekomen, dat theoneën op elkaar gestapeld worden zodat een hoogst wankel gebouw ontstaat. Deze analytici voelen de bezwaren reeds wanneer het gaat om voor vakgenoten bedoelde uiteenzettingen. Nog sterker gelden deze bezwaren wanneer men aan de niet psychoanalytisch geschoolde iets van zijn inzichten wil doorgeven. Waarom, vraagt men zich af, moeten de psychoanalytische vondsten aan niet analytici op deze wijze worden voorgezet? Ik hoor al protesten: Collega, u schrijft toch geen stukken om andere analytici de wet voor te schrijven en te bevelen hoe ze hun inzichten moeten meedelen. Nee, maar ik zou graag willen dat de resultaten van psychoanalytisch werk, van een psychologie, welke als geen andere ons inzicht in de mens heeft vergroot - waarschijnlijk heeft sinds Aristoteles ons niemand zoveel omtrent de mens geleerd als Freud - zo worden voorgezet aan anderen dat op zijn minst hun belangstelling wordt gewekt, ja, dat ze met deze inzichten leren werken en daarvoor is gegoochel met technische termen en het opstapelen van hypothesen niet geschikt, vooral wanneer deze worden geuit met een air van dieper inzicht, gewonnen vanaf een hogere standplaats, verworven op grond van een jarenlang voortschrijden op de analytische heilsweg. Dilthey, iemand die het gehoor der geesteswetenschappelijke werkers wel verdient, schreef aan de psychologie een fundamentele betekenis toe voor die groep van wetenschappen die hij geesteswetenschappen noemde, de psychologie | |||||||
[pagina 407]
| |||||||
die hij kende moest noodzakelijkerwijs teleurstellen. Maar er bestaat tegenwoordig een psychologie die waarlijk inzicht geeft in de gevoelens, conflicten, belevenissen en handelingen der mensen. Het gaat niet aan te doen alsof deze niet bestaat en de belangstelling daarvoor mag bepaald wel worden gevraagd, zeker wanneer de psychoanalytische biografen van hun kant moeite doen zich begrijpelijk te maken. Veel problemen, tot nu toe onoplosbaar, zullen dan worden opgelost, aan allerlei onvruchtbaar al te subjectief gepraat kan dan een einde komen en al kunnen de problemen niet altijd worden opgelost, we kunnen tenminste zien waar ze liggen. |
|