Randstad 11-12
(1966)– [tijdschrift] Randstad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||||
Alexander Trocchi
| |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
den niet de soepelheid van geest om te begrijpen, dat hun eigen aanwezigheid daar op de traditionele zetel in de regering niet ter zake deed.
De geschiedenis had hen buitenspel geplaatst. Trotsky had de spoorwegen en de krachtstations, en de ‘regering’ was afdoende uit de geschiedenis verwijderd door haar eigen bewakers. De culturele opstand moet zich dus meester maken van het netwerk van de expressie en de krachtcentrales van de geest. De intelligentie moet zelf-bewust worden, moet zich haar eigen kracht gaan realiseren, en, moet, op wereldomvattende schaal, functies overschrijden die niet langer geschikt zijn, en die durven aanwenden. De geschiedenis zal de nationale regeringen niet ten val brengen, maar ze voorbijstreven. De culturele opstand is de noodzakelijke ondergrond, de hartstochtelijke grondslag van een nieuwe orde der dingen. Wat bereikt moet worden heeft geen lichamelijke dimensies, noch een toepasselijke tijdelijke kleur. Het is geen arsenaal, geen grote stad, geen eiland, noch een landengte zichtbaar vanaf een toppunt in Darien. Uiteindelijk is het natuurlijk ook al deze dingen, alles wat er is, maar alleen terloops, en onvermijdelijk. Waar wij ons meester van moeten maken - en ik richt mij tot die ene miljoen, overal en elders die in staat zijn direkt waar te nemen wat ik bedoel, een miljoen potentiële ‘technici’ - dat zijn wijzelf. Wat nu, vandaag en morgen moet plaats vinden in die wijd verspreide maar vitale middelpunten van de ervaring, is een openbaring. In deze tijd, die zo vaak wordt gezien als de eeuw van de massa, zijn we druk bezig te vervallen in de gewoonte om de geschiedenis en de evolutie te zien als iets, dat meedogenloos verder gaat, ophoudt zonder dat we er iets aan kunnen doen. Het individu heeft een diep gevoel van zijn eigen impotentie wanneer het zich de onmetelijkheid bewust wordt van de betrokken krachten. Wij, de overal aanwezige scheppende mensen, moeten deze verlammende houding verwerpen, en de menselijke ontwikkeling beheersen door controle te krijgen over onszelf. We moeten de conventionele fictie van ‘de onveranderlijke menselijke natuur’ verwerpen. Een dergelijke bestendigheid bestaat in feite nergens. Er is alleen het worden.Ga naar voetnoot* | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Organisatie, controle, revolutie: ieder van de miljoen individuen tegen wie ik spreek, zal op zijn hoede zijn, zal het - met een rustig geweten - alles behalve onmogelijk vinden om zich zelf te identificeren met welke groep dan ook, onverschillig de naam van deze groep. Zo hoort het te zijn. Maar tegelijkertijd is het de reden van de overal heersende impotentie in de intelligentie ten opzichte van gebeurtenissen, waar niemand in het bijzonder verantwoordelijk voor kan worden genoemd, een gapende stroom van bloedige rampen, het natuurlijke resultaat van dat complex van ontwikkelingen, voor het grootste gedeelte onbewust en ongecontroleerd, die de geschiedenis van de mens uitmaken. Zonder organisatie is gezamenlijke actie onmogelijk; de kracht van individuelen en kleine groepen valt uiteen in duizend en één kleine onsamenhangende protestacties... een manifest hier, een hongerstaking daar. Dergelijke protesten zijn bovendien gewoonlijk gebaseerd op de veronderstelling dat sociaal gedrag intelligent is; de stempel van hun doelloosheid. Wanneer verandering zin wil hebben, zal de mens hoe dan ook moeten samen werken in de sociale situatie. En het is onze overtuiging, dat er al een kern bestaat van mensen, die, als ze zich er geleidelijk en bij wijze van proef toe zetten, in staat zijn een idee te verwezenlijken, dat nieuw is en vol toekomstmogelijkheden: de wereld wacht op hun handreiking. We hebben elke gedachte aan een frontale aanval al verworpen. Geesteskracht kan brute stoffelijke krachten in een open slag niet weerstaan. Het is meer een kwestie van duidelijk en zonder vooroordeel nagaan wat de krachten zijn die zich in de wereld voordoen en uit welke wisselwerking de toekomst zal moeten aanbreken; en dan, in alle rust, zonder verontwaardiging, door een soort mentale jiu-jitsu die wij kennen bij de gratie van intelligentie: wijzigen, verbeteren, besmetten, ombuigen, omkopen, wegvreten, overvleugelen... inspireren, datgene wat we zouden kunnen noemen de onzichtbare opstand. Het zal over de mensenmassa komen, als het zover is, niet als iets waar ze voor hebben gekozen, gestaakt, of gevochten, maar als de verandering van het jaargetijde; zij zullen zichzelf vinden in, en gestimuleerd voelen door, de situatie, eindelijk gebruik makend van de mogelijkheid zich daarbinnen en | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
daarbuiten thuis te voelen. In beginsel is er geen duidelijk productieprobleem in de moderne wereld. Het urgente probleem van de toekomst behelst de distributie van datgene wat nu (on)geordend is, uitgaande van het economische systeem dat in een bepaald gebied overheerst. Globaal gezien is dit een administratief probleem, dat ten slotte alleen opgelost zal worden, als de economische en politieke rivaliteiten zichzelf te boven zijn gekomen. Niettemin wordt het nu overal zichtbaar dat distributieproblemen op zeer efficiënte en economische manier worden behandeld op wereldniveau door een internationale organisatie als de Verenigde Naties (voedsel, medicijnen etc.) en deze organisatie heeft de vele nationale regeringen al ontheven van sommige van hun functies. Er is niet veel verbeelding voor nodig om in dit soort overdracht het begin te zien van het eind van de natie-status. Wij zouden altijd alles moeten doen wat in ons vermogen ligt om het proces te versnellen. Intussen kan het naamloze miljoen haar aandacht vestigen op het probleem van ‘de vrije tijd’. Het grootste deel van wat gewichtig genoemd wordt ‘jeugdcriminaliteit’ is het niet-gearticuleerde antwoord van een jeugd, die met zijn vrije tijd geen raad weet. De wreedheid die er mee gepaard gaat is een direct gevolg van de vervreemding van de mens van zichzelf, voortkomend uit de Industriële Revolutie. De mens heeft vergeten hoe hij kan spelen. En wanneer men de inhoudsloze taken bedenkt waarmee iedereen in het industriële milieu zich heeft verenigd, en het feit dat de opvoeding steeds meer technologisch is geworden, en voor de gewone man niet meer dan een onderzoek naar zijn geschiktheid voor een ‘baantje’, dan kan men toch moeilijk verbaasd zijn dat de mens verloren is. Hij is bijna bang voor nog meer vrije tijd. Hij verlangt ‘overuren’ en heeft een latente vijandigheid tegenover automatisering. Belemmerd in zijn creativiteit, wordt hij volkomen buiten spel gezet. Hij moet geamuseerd worden. De vormen die overheersen in zijn werk worden verplaatst naar zijn vrije tijd, die steeds meer gemechaniseerd wordt; op die manier wordt hij uitgerust met machines om te worstelen met vrije tijd, die machines hem hebben bezorgd. En om dit alles goed te maken, om de psychologische slijtage van onze technologische eeuw te verlichten, bestaat er, in een woord, amusement. Als onze man na de dagtaak gespannen en vermoeid van de lopende band komt in datgene wat zonder een schijntje ironie ‘de vrije tijd’ wordt genoemd, waarmee wordt hij dan geconfronteerd? | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
In de bus naar huis leest hij een krant, die identiek is aan de krant van gisteren, in die zin dat dezelfde elementen opnieuw in elkaar zijn geflanst... vier moorden, dertien rampen, twee revoluties, en ‘iets dat lijkt op een aanranding’... wat ook weer precies hetzelfde is als in de krant van de vorige dag... drie moorden, negentien rampen, een contrarevolutie, en nog iets gruwelijks... en tenzij hij een uitzonderlijk mens is, een van onze miljoen potentiële technici, zal het in de plaats daarvoor komende plezier dat hij ontleent aan het ronddolen in die wreedheid en wanorde, voor hem het feit verdoezelen, dat er niets nieuw is van al dat ‘nieuws’ en dat het feit dat hij het dagelijks bij houdt, niet zal leiden tot een verruiming van zijn bewustzijn van de werkelijkheid, maar tot een gevaarlijke bewustzijnsvernauwing, naar een soort mentaal proces dat meer gemeen heeft met de speekselafscheidingen bij de honden van Pavlov dan met het subtiele van de menselijke intelligentie. De hedendaagse mens verwacht te worden geamuseerd. Zijn actieve deelname bestaat bijna niet. Kunst, wat dat dan ook is, is iets waar de meerderheid zelden over nadenkt, iets dat bijna belachelijk is en waartegen men soms zelfs met trots een houding aanneemt van een hardnekkige onverschilligheid. Deze bedroevende stand van zaken wordt onbewust nog bekrachtigd door de hardnekkige platvloersheid van onze culturele instituten. Musea zijn ongeveer even lang open als kerken, hebben dezelfde schijnheilige geuren en stiltes, en een snobistische aanmatiging die geestelijk rechtstreeks in strijd is met de levende mens, die er zijn werk heeft hangen. Wat hebben die stille gangen te maken met Rembrandt en de bordjes ‘Niet Roken’ met Van Gogh? Buiten het museum wordt de gewone man op een afdoende manier buiten die eigen stimulerende invloed van de kunst gehouden, door de mode van het makelaarssysteem, dat, toevallig, maar uit economische noodzaak, veel meer te maken heeft met het opduiken en ontstaaan van zogenaamde ‘kunstvormen’, dan algemeen wordt aangenomen. Kunst kan geen noemenswaardige betekenis hebben voor een samenleving die een scheiding maakt tussen het leven en de kunst en die uit een soort eerbied kunstprodukten verzamelt als pre-historische gebeentes. De kunst moet het leven bezielen. Wij zien een situatie onder ogen, waarin het leven voortdurend vernieuwd wordt door de kunst, een situatie ontstaan uit verbeelding en hartstocht om ieder individu te inspireren creatief te reageren, om van elke daad een creatie te ma- | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
ken. Wij zien het onder ogen. Maar wij zullen het zelf, nu, moeten creëren. Want het bestaat niet. De huidige situatie zou niet in scherper contrast kunnen staan. De kunst verdooft het leven; wij zijn getuige van een situatie waarin het leven voortdurend door de kunst ontzield wordt, een situatie waarvan op een sensationele en corrupte manier een verkeerde voorstelling wordt gegeven om ieder individu te inspireren tot een afgezaagde en passief gerichte reactie, om van elke handeling een banale en automatische inwilliging te maken. Wil een kunstwerk ook maar worden opgemerkt door de doorsnee mens, die ontmoedigd is, rusteloos en zonder concentratievermogen, dan zal het moeten wedijveren met de aanblik. Het moet niets voorstellen, dat in beginsel ongewoon of verrassend is; het publiek moet zich gemakkelijk en zonder reserve kunnen identificeren met de protagonist, om zelf de teugels stevig in handen te kunnen houden op de emotionele glijbaan en over te schakelen op afstandsbediening. Wat er gebeurt is meevoelen op een zeer voor de hand liggend niveau, blind en kritiekloos. Voor zover ik weet was Brecht de eerste die de aandacht vestigde op die methode van acteren, die erop gericht is om bij een publiek een soort meevoelen te veroorzaken ten koste van het inzicht. Het was om deze verwarde tendens van het moderne publiek te weerleggen, om duidelijk te maken, dat hij zijn ‘afstandstheorie’ van acteren formuleerde, een methode die geschikt was om te inspireren tot een meer actieve en kritische vorm van deelname. Jammer genoeg heeft Brecht's theorie geen noemenswaardige invloed gehad op het populaire amusement. De levende lijken zijn er nog steeds; de vertoning wordt opzienbarender. Om een epigram van een vriend van me aan te halen: Si nous ne voulons pas assister au spectacle de la fin du monde, il nous faut travailler à la fin du monde du spectacle.Ga naar voetnoot* Een dergelijke kunst die serieus genoemd mag worden raakt die algemene hedendaagse cultuur alleen door de mode-industrie en de reclame, en jarenlang is zij besmet door de met deze ondernemingen samenhangende alledaagsheid. Voor de rest staan de litteratuur en de kunst zij aan zij met de gemechaniseerde populaire cultuur en hebben er, behalve in een toevallige film hier of daar, weinig invloed op. Alleen in de jazz, die haar spontaniteit en vitaliteit | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
voortkomend uit de recente beginperiode heeft behouden, kunnen we een kunst waarnemen die op een natuurlijke manier voortkomt uit een creatieve omgeving. Maar verder ontwikkelde vormen vertonen al de neiging verward te worden met het oorspronkelijke. In Engeland zien wij bijvoorbeeld al de absurde manie van de ‘trad’; een herhaling van wat er in het begin van de twintiger jaren in New Orleans gebeurde, eenvoudig, vanzelfsprekend, overschaduwt haast helemaal de levende traditie van de periode na Charlie Parker. Al tijden lang hebben de beste kunstenaars en grootste geesten over de hele wereld de kloof betreurd tussen kunst en leven. Het zijn gewoonlijk dezelfde mensen die in hun jeugd in opstand kwamen en die ergens in hun middelbare leeftijd onkwetsbaar zijn geworden door het ‘succes’. Het individu is machteloos. Het is onvermijdelijk. En de kunstenaar heeft een diep gevoel van zijn eigen onmacht. Hij is gefrustreerd, zelfs verbijsterd. Zoals in het werk van Kafka, dringt dit beangstigende gevoel van vervreemding in zijn werk door. Het is zeker dat de minst ontziende aanval op de conventionele cultuur werd gelanceerd door Dada aan het eind van de Eerste Wereldoorlog. Maar de gebruikelijke verdedigingstechnieken lieten al gauw van zich horen: de drollen van de ‘anti-kunst’ werden in alle ernst ingelijst en opgehangen naast de ‘School van Athene’; daarbij onderging Dada de kastratie volgens het boekje en werd snel veilig begraven in de geschiedenis, gewoon als weer een andere beweging in de kunst. Het is een feit, dat hoewel Tristan Tzara et alii op een vaardige manier konden wijzen op de sjanker in de staat, een satirisch licht konden werpen op de schijnheiligheid die van de baan moest worden geveegd, zij geen scheppend alternatief naar voren brachten t.o.v. de bestaande sociale orde. Wat moesten wij nog doen nadat we een snor op de Mona Lisa hadden geschilderd? Wilden we wel echt dat Genghis Khan zijn paarden in het Louvre stalde? En wat dan nog? In een recent essay van Arnold Wesker,Ga naar voetnoot* dat precies slaat op deze kloof tussen kunst en populaire cultuur en op de mogelijkheid tot herstel, verwijst hij naar de dreigende staking van 1919 en naar de toespraak van Lloyd George. Deze staking had de regering ten val kunnen brengen. De eerste minister zei: ‘...u zult ons verslaan. | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
Maar wanneer u dat doet hebt u dan ook aan de konsekwenties gedacht? Deze staking zal in strijd zijn met de regering van het land en zal, wanneer die succes heeft, een constitutionele crisis van de grootste omvang verhaasten. Want wanneer er in een staat een kracht opkomt die sterker is dan de staat zelf, dan zal zij klaar moeten zijn om de functies van die staat over te nemen. Mijne heren, hebt u dit overwogen, en zo ja, bent u klaar?’ Zoals we weten, waren de stakers niet klaar. Wesker voegt er aan toe: ‘De buitenkant is een beetje verschoven, sommige mensen hebben fortuin gemaakt uit het protest en ergens zit een leger van Lloyd Georges tevreden te grinniken over de situatie... Ieder protest is toegestaan en om ieder protest wordt geglimlacht want het is bekend dat zowel de economische als de culturele macht in dezelfde donkere en veilige hoek te vinden is, en deze verborgen kennis is de werkelijke wanhoop van de kunstenaar en de intellectueel. We zijn verlamd door deze kennis, wij protesteren zo vaak, maar in feite is de hele culturele situatie - vooral links - er een van ontzag en onaantastbaarheid. Ik ben er zeker van dat het deze verborgen kennis was, die op zo'n grote schaal een achteruitgang veroorzaakte in de culturele activiteiten van de dertiger jaren - niemand wist eigenlijk wat hij moest doen met de ploerten. Zij waren almachtig, vriendelijk, en verleidelijk. De kiem werd aangebracht en doorgegeven door degenen die het minst verdacht waren; en deze zelfde kiem veroorzaakt en is al bezig te veroorzaken, het verval in onze nieuwe culturele opleving tenzij... tenzij er een nieuw systeem wordt gevormd, waarin wij, die er mee te maken hebben, een voor een de verborgen teugels kunnen verwijderen.’ Alhoewel ik Wesker's essay tegen het eind teleurstellend vond, bevestigt het voor mij wel dat er in Engeland en elders groepen van mensen zijn, die werkelijk bij het probleem zijn betrokken. Zoals we hebben gezien, is de politiek-economische structuur van de westerse samenleving van dien aard, dat de middelen van de creatieve intelligentie verstrikt raken in de machtsmiddelen, en wel op zo'n manier, - het eerste wordt niet alleen weerhouden om wat dan ook te beginnen, - dat het alleen tot overeenstemming komt op bevel van machten (gevestigde belangen) die er in principe vaak antipathiek tegenover staan. Wesker's Centre 42 is een doeltreffende poging om deze verhouding te wijzigen. Ik zou hier direct aan toe willen voegen dat ik het in principe | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
niet oneens ben met Wesker. Mijn belangrijkste kritiek op zijn project (en ik moet bekennen dat mijn kennis in deze hiervan in feite erg vaag is) is dat het beperkt en nationaalGa naar voetnoot* gericht is en dat dit zijn weerschijn vindt in zijn analyse van de historische achtergrond. Hij noemt bijvoorbeeld de productie van 1956 van Osborne's Look Back in Anger als de eerste mijlpaal in ‘onze nieuwe culturele bloei’. Een ernstig tekort aan historisch perspectief, de bekrompenheid van zijn visie... deze feiten tonen, naar ik vrees, een soor kerk-bazaar filosofie aan, die aan het hele project ten grondslag schijnt te liggen. Net als bij handwerkjes, zou kunst zich ook niet moeten instellen op een betaling. Wesker verlangt een traditie ‘die niet zal moeten rekenen op financieel succes om te kunnen voortbestaan.’ En zodoende bleef hem niets anders over dan de bescherming van de vakbonden te zoeken en is hij een serie culturele festivals gaan organiseren onder hun auspiciën. Daar ik niets heb tegen dergelijke festivals, bracht de noodzaak van Wesker's oorspronkelijke stelling mij er toe, aanbevelingen te verwachten voor actie op een veel fundamenteler niveau. Zeker, een dergelijke gang van zaken zal ons niet ver brengen om te begrijpen wat hij zo blijmoedig aanduidt als ‘de verborgen teugels’. Ik geloof niet dat ik overdreven voorzichtig ben, als ik beweer dat 'n bepaald iets, veel minder alledaags dan een beroep op de openbare geestesgesteldheid van die of die groep, van beslissende invloed zal zijn op de veelomvattende verandering die wij voor ogen hebben. Hoe dan ook, op één punt in het toch wel interessante essay, haalt Wesker Raymond Williams aan. Ik vraag me af hoe Wesker het volgende kan citeren en dan nog erkenning hoopt te vinden. ‘Het gaat er niet om wie de kunst zal beschermen, maar welke vormen er mogelijk zijn, waarin de kunstenaar zijn eigen uitdrukkingsmiddel zal beheersen, en wel zodanig dat dit veel meer verband houdt met een gemeenschap dan met een markt of een sponsor.’ Het zou natuurlijk gevaarlijk zijn net te doen of men Mr. Williams begrijpt op basis van een dergelijke beknopte uiteenzetting. Ik kan alleen zeggen dat, voor zover het mezelf en mijn deelgenoten in Europa en Amerika betreft, de belangrijkste regel in bovengenoemde zin is: ‘de kunstenaar zal zijn eigen uitdrukkingsmiddel beheersen’. Wan- | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
neer zij deze beheersing bereiken, zal hun ‘relatie tot de gemeenschap’ een belangrijk probleem vormen, dat wil zeggen, een probleem waarvan de formulering en de oplossing is waar te nemen op een creatief en intelligent niveau. We zullen ons dus onmiddellijk moeten bezig houden met de vraag hoe we deze beheersing kunnen bereiken en beoefenen in de sociale structuur. Onze eerste stap moet erop gericht zijn de tussenpersonen uit te schakelen. Aan het begin van deze overwegingen heb ik gezegd dat onze methodes zich zullen aanpassen aan de op ervaring berustende feiten die betrekking hebben op het hier en nu, het daar en dan. Ik wees op het experimentele, noodzakelijke tactische karakter van elke daad die in verhouding staat met de gegeven situatie, en ook op de internationale samenstelling van wat we zouden kunnen noemen de nieuwe ondergrondse. Het spreekt vanzelf dat al onze handelingen gericht zullen moeten zijn op de gemeenschap, waarin zij plaats vinden. Met succes gebruikte methodes in Londen zouden vernietigend of gewoon onbruikbaar kunnen zijn in Moskou of Peking. De tactiek is altijd voor hier en nu; ze is nooit politiek, in de betekenis van het woord. Nogmaals, deze overwegingen zelf moeten gezien worden als een daad van nieuwe ondergrondse, een geleidelijk verkregen document, dat - voor zover het betrekking heeft op het grootste gedeelte van wat nog moet plaats vinden, - wacht op zijn vuurdoop. Hoe moeten we nu beginnen? Op een bepaald ogenblik zullen we in een leegstaand landhuis (molen, klooster, kerk of kasteel) niet te ver van de city van Londen een soort culturele ‘jam session’ op poten zetten: hieruit zal voorkomen het prototype van onze spontane universiteit. Het oorspronkelijke gebouw zal midden op een groot eigen terrein liggen, bij voorkeur aan de oever van een rivier. Het zal groot genoeg moeten zijn om een proef-groep (astronauten van de innerlijke ruimte) te herbergen, met orgasme en genie, en ook hun instrumenten en droom-machines en verbazingwekkende apparatuur met toebehorens; met buitenhuisjes voor ‘workshops’ groot genoeg om er lichte industrie mogelijk te maken; het hele terrein beschikbaar voor spontane architectuur en eventueel stadsplanning. Ik heb dit laatste onderstreept omdat we niet genoeg nadruk kunnen leggen op het feit dat ‘l'art intégral ne pouvait se realiser qu'au niveau de l'urbanisme.’Ga naar voetnoot* In de twintiger jaren werkten Diaghilev, | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
Picasso, Stravinsky en Nijinsky samen om een ballet te maken; wij hoeven onze verbeelding zeker geen geweld aan te doen om ons een voorstelling te maken van een veel grotere groep van onze tijdgenoten die in samenwerking een stad creëren. We zien het geheel als een levend laboratorium voor de creatie (en waarde-bepaling) van bewuste situaties: het is onnodig te zeggen dat niet alleen de omgeving erin betrokken is, plastisch, afwisselend in onderwerpen, maar ook de mens. Hier moet direkt aan worden toegevoegd dat deze vlugge schets van onze handelende-universiteit niet voortkomt uit vage veronderstellingen. Er is niet alleen onnoemelijk veel vergelijkingsmateriaal in de geschiedenis, situaties in het verleden, toevallig of geleid, waarvan sommige hoofdpunten klaarblijkelijk geschikt te maken zijn voor ons project. Gedurende de laatste tien jaar hebben we in vele landen al genoeg geëxperimenteerd met de voorbereidingen: we zijn klaar om te beginnen. Vroeger zei men wel dat het Britse Koninkrijk gemaakt werd op de speelweiden van Eton. In de 18de en 19de eeuw werd de leidende Britse klasse uitsluitend in dergelijke instellingen gevormd; het voorkomen dat men iemand gaf, was helemaal gericht op de groei van Engeland in die tijd. De toestand in Eton en soortgelijke stichtingen was jammer genoeg niet van dien aard, dat zij inspirerend werkte op haar eigen vooruitgang. Inertie ontstond. Vormen die eens vruchtbaar waren geweest, verstarden zodanig dat ze niet meer van toepassing waren op de eigen tijd. In deze eeuw van betrekkelijkheid geloven we dat de spontane hogeschool de vormingsfunctie van onze tijd zal vervullen. De Joodse nederzettingen in Israel veranderden een woestijn in een tuin tot verbazing van de hele wereld. Welke resultaten zou een gedeelte van zo'n doelbewustheid - in een bloementuin die automatisch onderhouden wordt - hebben op de beschaving? Dan was er nog het experimentele college in Black Mountain, North Carolina, die om twee redenen van vitaal belang voor ons is. In de eerste plaats is het hele concept, wat het opvoedkundige aspect betreft, bijna identiek aan het onze; ten tweede zijn enkele individuele le- | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
den van de leiding van Black Mountain, bepaalde sleutelfiguren met een grote ervaring, in de huidige onderneming daadwerkelijk met ons verbonden. Hun medewerking is van onschatbare betekenis. Black Mountain was overal in de Verenigde Staten bekend. Ondanks het feit dat men er geen graad kon behalen, vonden welen niet-afgestudeerden het de moeite waard er een tijd te verblijven. Het is bekend, dat een verbazend groot aantal van de beste amerikaanse schilders en schrijvers er een tijdje geweest zijn, om er te onderwijzen en te leren, en hun groeiende invloed op de amerikaanse kunst van de laatste vijftien jaar is ontzettend groot geweest. Wat betreft de schilderkunst hoeven we alleen maar Franz Kline te noemen, en wat betreft de poëzie Robert Greeley, om een beeld te geven van de betekenis van Black Mountain. Zij zijn sleutelfiguren in de amerikaanse voorhoede, hun invloed is overal merkbaar. Black Mountain zou kunnen worden gezien als een ‘action university’ in die zin, waar zij van toepassing is op de schilderijen van Kline et alii. Er kwamen geen bijbedoelingen aan te pas. Zowel studenten als leraren hielden zich informeel bezig met de creatieve kunst; elke leraar was zelf in de praktijk werkzaam - poëzie, muziek, schilderen, beeldhouwen, dans, pure mathematiek, pure fysica, etc., - op een zeer hoog niveau. Om kort te gaan, het was een situatie die tot stand kwam om het individu en de groep te inspireren tot het vrije spel van de creativiteit. Jammer genoeg bestaat het niet meer. In het begin van de jaren vijftig moest het om economische redenen sluiten. Het was een onderneming (in feite eigendom van de leiding) die volkomen afhankelijk was van honoraria en liefdadigheidsgiften. Tegen de scherp concurrerende achtergrond van de Verenigde Staten van Amerika bleef een dergelijk vrij en opvallend niet-rendabel instituut in leven, zolang het door de krachtsinspanningen van de gezamenlijke leiding kon worden gehandhaafd. Tenslotte bleek het voor zijn omgeving niet genoeg te betekenen om te kunnen voortbestaan. Wanneer wij de wegen en de middelen beschouwen om ons proefproject tot stand te brengen, hebben wij nooit het feit uit het oog verloren, dat in een kapitalistische gemeenschap iedere succesvolle organisatie in staat moet zijn zichzelf te onderhouden in kapitalistisch opzicht. De onderneming moet geld opbrengen. Daarom hebben we erover gedacht een soort algemene vertegenwoordiging te stichten om, voor zover mogelijk, al het werk van alle individuen | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
die met de hogeschool zijn verbonden te behartigen. Kunst, de producten van alle expressieve media van de beschaving, haar toepassing in industriële en commerciële vormgeving, dit alles is natuurlijk ontzettend winstgevend (men denke aan de Musical Corporation of America). Maar, zoals in de wereld van de wetenschap, het zijn niet de scheppers zelf die het grootste gedeelte van de opbrengst opstrijken. Een agency die door de scheppers zelf in het leven is geroepen en die wordt geleid door goed betaalde krachten, zou zich in een onaantastbare positie bevinden. Zo'n agency, geleid door de critische scherpzinnigheid van de kunstenaars zelf, zou met succes nieuw cultureel talent kunnen oogsten lang voordat de pure beroeps-agencies van dat bestaan op de hoogte waren. Onze eigen ervaring in het herkennen van eigentijds talent in de laatste vijftien jaar heeft ons een vaste overtuiging geleverd. De eerste jaren zouden het moeilijkst zijn. Te zijner tijd zou het de eerste keus kunnen maken uit al het nieuw talent, aangenomen dat de agency van uit het standpunt van de individuele kunstenaar die er door vertegenwoordigd wordt, efficiënt zou werken. Dit zou niet alleen gebeuren, omdat zij dat talent vermoedelijk eerder ontdekken dan de concurrent, maar ook door de naam en faam van de hogeschool. Het is te vergelijken met een gewone agency, die 100% van de opbrengst zou moeten besteden aan reclame. Bij andere dingen is het net zo, en waarom zou dan een jonge schrijver bijvoorbeeld niet liever vertegenwoordigd willen worden door een agency, die wordt geleid door zijn (beter bekende) gelijken, een agency, die elke opbrengst die het uit hem maakt als medewerker, aanwendt ter vergroting van zijn invloed en publiek, een agency, tenslotte, die hem direct het lidmaatschap geeft van de experimentele hogeschool (die het overkoepelt) en alles wat daarbij hoort? En, alvorens de economische aspecten van ons project verder uit te werken, is het misschien goed om in het kort samen te vatten wat dat lidmaatschap nu inhoudt. Wij stellen ons voor een internationale organisatie met als vertakking universiteiten in de omgeving van alle hoofdsteden in ieder land van de wereld. Het zal autonoom zijn, niet politiek, en economisch onafhankelijk. Het lidmaatschap aan een afdeling (als leraar of student) zal betekenen dat men lid is van alle afdelingen, en het reizen naar en verblijven in de buitenlandse vertakkingen zal sterk worden aangemoedigd. Het zal iedere afzonderlijke hogeschool erom te doen zijn deel te nemen aan en op-laden van het culturele | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
leven in de betreffende hoofdstad, alsmede het stimuleren van internationale culturele uitwisseling en het op zichzelf optreden als een niet-gespecialiseerde experimentele school en creatieve workshop. Iedere onderafdeling van de spontane hogeschool zal de kern vormen van een experimentele stad, waar alle mogelijke mensen voor kortere of langere tijd naar toe zullen worden getrokken, en van waar uit zij, als we succes hebben, een hernieuwd en aanstekelijk levensbesef zullen ontwikkelen. Wij stellen ons een organisatie voor, waarvan de samenstelling en de werking oneindig rekbaar zullen zijn; we zien het als de geleidelijke kristallisatie van een herboren culturele macht, een eeuwige gedachte, een creatieve intelligentie die overal in zich zelf datgene ontdekt en bevestigt, waar het om gaat. Het is in dit bestek onmogelijk om de dagelijkse gang van zaken van de hogeschool precies uitéén te zetten. In de eerste plaats kan één mens onmogelijk een korte introductie schrijven. Het proefproject bestaat niet in materiële zin, en zoals in de kibboets in Israel moet het een gemeenschappelijke zaak zijn vanaf het begin, de tactiek in situ worden bepaald, afhankelijk van wat beschikbaar is op een bepaald moment. Mijn collega's en ik hebben ons de laatste tien jaar verbaasd over de mogelijkheden die in een gegeven situatie vrijkomen uit de spontane wisselwerking van ideeën binnen een groep. Het is op deze basis van ervaring, dat wij ons een internationaal experiment voorstellen. Ten tweede vloeit hieruit voort, dat elke gedetailleerde en vooropgezette mening van mijn kant zoveel extra ballast zou betekenen voor het ontstaan van de groepsituatie. Niettemin is het mogelijk een voorlopige schets te maken van economische structuur. We stellen ons een onderneming voor die beperkt aansprakelijk is (International Cultural Enterprises Ltd), waarvan de opbrengst wordt aangewend voor uitbreiding en research. Haar inkomen zal worden gevormd door:
| |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
De culturele mogelijkheden van deze beweging zijn onnoemelijk groot en de tijd is er rijp voor. De wereld is afschuwelijk dicht bij de rand van de afgrond. Wetenschapsmensen, kunstenaars, leraren, en mensen die goodwill creëren, verkeren overal in grote onzekerheid. In afwachting. Wetend dat ons soort zich ook nu van het netwerk der expressie bedient, en al dan niet controleert, zouden we zonder moeite de spontane hogeschool als mogelijke ontsteking kunnen herkennen van de onzichtbare opstand. |
|