| |
| |
| |
Jean Genet
Interview met Playboy
Vertaling John Vandenbergh
Als er om gestreden moest worden wie nu wel de minste kans heeft om een geslaagd letterkundige te worden, zou Jean Genet bijna zeker als favoriet gelden, waarna een hele tijd niets komt. Hij is bijna kaal, 53 jaar, homosexueel, voormalig mannelijk prostituée en inslecht, gewezen bajesklant met een lange straflijst wegens inbraak, valse munterij, dranksmokkel, handel in narcotica en desertie en tevens de auteur van proza dat stellig niet minder nadrukkelijk tegen de maatschappij is gericht.
Zijn werken zijn smalend ‘wraakoefeningen’ genoemd; zelf heeft men hem als ‘de meest verdorven auteur die thans voor het toneel schrijft’ betiteld. Ondanks zijn privéleven, waaraan zoveel publiciteit is gegeven, heeft men hem begroet als ‘de belangrijkste schrijver die na het einde van de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk is verschenen’ en tot ‘waarschijnlijk de grootste levende toneelschrijver’ uitgeroepen.
De aanbevelingsbrieven die men Genet als toneelschrijver kan meegeven zijn indrukwekkend: Het balkon, dat, zoals een recensent het heeft uitgedrukt, de indruk wekt alsof ‘de wereld één groot bordeel is dat door fetisjdienaars met hoogmoedswaanzin bezocht wordt’, is in 1960 het beste stuk buiten Broadway geworden, en sindsdien is er een film van gemaakt.
Een ander bekroond stuk van Genet, De negers, heeft een rolbezetting die uit louter negers bestaat die op primitieve wijze de rituele schoffering van een blanke vrouw opvoeren. Beide stukken hebben van Londen tot Los Angeles een record aantal opvoeringen op hun naam. Zijn eerste roman, Notre Dame des Fleurs, die onlangs ongekuist in de V.S. is uitgegeven, is een nauwkeurig gestelde schildering van verdorvenheid en vertwijfeling onder de ‘onaanraakbaren’ van de maatschappij. Het is als een ‘briljant prismatisch werk’ begroet.
Genet's documentaires van maatschappelijke ontbinding zijn gedurende zijn gehele leven tot stand gekomen, een leven dat wel een verder borduren aan Gorki's ‘The Lower Depths’ lijkt. Bij zijn geboorte door zijn ongehuwde moeder in de steek gelaten, heeft Genet zijn kinderjaren bij zijn pleegouders, boeren, doorgebracht, strenge lieden die zijn aanwezigheid alleen duldden vanwege het geld dat de regering hun betaalde. Onbemind en zonder scholing, begon hij sieraden te stelen bij de buren, onbewust misschien wel een poging om de aandacht van zijn pleegouders te trekken. Die trok hij ook: Ze betrapten hem op heterdaad en zetten hem buiten de deur - op tienjarige | |
| |
leeftijd. De twee maal in de steek gelaten bastaard - nu gebrandmerkt als dief en voor de noodzaak geplaatst geheel voor zichzelf te zorgen - kwam tot de ontdekking dat hij het leven alleen kon behouden als hij maar weer ging stelen. Daar hij toch niet kon ontkomen aan het brandmerk van paria, besteedde hij al zijn energie aan een leven ‘buiten de maatschappij’. Handelend in gestolen goederen, narcotica en homosexualiteit, bracht hij de volgende achtentwintig jaar - waarvan zeven in de gevangenis - als een uitdagend verstotene uit de maatschappij door.
Het was in 1942 dat Genet, toen hij weer in de gevangenis zat, de autoerotische fantasieën te boek ging stellen die tenslotte Notre Dame des Fleurs hebben opgeleverd. Hij werd hiertoe aangezet doordat hij ontdekte welk een gevoel van macht hij aan het geschreven woord kon geven of daaruit putten. Op stel en sprong bezwoer hij de religie van het kwade te verzaken om zich aan de prozakunst te gaan wijden.
De vijf stukken die hij sedertdien geschreven heeft zijn verrassende Grand Guignol-stukken geworden over de onmenselijkheid van de mens jegens de mens. Twee dier stukken zijn achter de tralies geschreven: De meiden, waarin twee dienstboden hun vijandschap tegenover de mevrouw des huizes uiten en tenslotte in daden omzetten; en De dodenwacht waarin drie gevangen zittende misdadigers zich te buiten gaan aan wensdromen over gruwelen die plotseling werkelijkheid worden. De overige drie, Het balkon, De negers en zijn laatste stuk, De jaloezieën (over de verhouding tussen de Algerijnse Arabieren en de Franse kolonisten), zijn geschreven sedert hij in 1948 in vrijheid is gesteld nadat de president hem gratie had verleend op verzoek van illustere mede-literatoren als Cocteau, Gide en Sartre.
Ondanks vrijheid, roem en rijkdom, blijft Genet een geestelijke verschoppeling, iemand die zich buiten de normen van de maatschappij beweegt; officieel niets meer met zijn misdadig verleden te maken hebbend, blijft hij toch op heftige wijze tegen de heersende klassen ageren. Hij heeft maar weinig bezittingen en geen permanent adres, ontmoet zijn vrienden slechts weinig en beweegt zich niet in het maatschappelijk leven en - we waren ervoor gewaarschuwd - weigert aan wie dan ook een vraaggesprek toe te staan. Maar we besloten het er toch maar op te wagen en waren verheugd te horen dat een collega met een grote dosis overredingskracht hem zover had weten te krijgen dat Playboy hem als eerste mocht interviewen.
Het was een blozende man met een rond gezicht, een kale kop en een bedrieglijke engelachtige glimlach, die onze verslaggever ontving op zijn kleine, schaars gemeubileerde hotelkamer, die hij op dit moment in een der minst sjieke wijken van Parijs bewoont. Bij vijf gelegenheden heeft hij met ons op ontwapenend eerlijke wijze gesproken, over zijn misdadig verleden, zijn verzoening met de maatschappij, zijn scheppend werk, de censuur - en over de vergetelheid.
Hoe voelt u zich nu als een groot succes en een beroemdheid na al die jaren van anonimiteit en vervreemding van de maatschappij?
Zo ik ben wat u zegt, dan ben ik stellig een heel vreemd soort.
Vreemd of niet, u hebt een opmerkelijk succes behaald - vooral in de Verenigde Staten, waar Het balkon en De negers de grootste commer-
| |
| |
ciële successen zijn geworden in de geschiedenis van het toneel buiten Broadway. Wat denkt u van zo'n onthaal?
Daar ben ik nog niet overheen. Misschien is Amerika niet wat ik ervan dacht. In Amerika kan van alles gebeuren. Er kan zelfs een weinig menselijkheid optreden.
Was deze gelukkige ontdekking voor u de reden om een bezoek aan Amerika te overwegen?
Ik heb een visum voor de V.S., een visum dat vier jaar geldig is, maar ik heb het idee dat de consul het me per abuis gegeven heeft. Men weigerde mij het recht ervan gebruik te maken toen men er achter kwam wie en wat ik ben.
Als u doelt op de reclame die u voor uzelf hebt gemaakt als homosexueel, verrader, dief en lafaard, kan men toch niet zeggen dat u uw karakter hebt proberen te verbergen. Men heeft er u trouwens van beschuldigd dat u dit bij wijze van grootspraak alleen toegegeven hebt uit eigenbelang. Dacht u dat er enige waarheid in deze beschuldiging schuilt?
Het is waar dat ik in mijn autobiografische geschriften - vergeet niet dat die twintig jaar geleden geschreven zijn - de eigenschappen die u zo juist hebt opgesomd, benadrukt heb en dit om redenen die niet altijd even zuiver waren; ik bedoel daarmee dat ze niet steeds van dichterlijke aard waren. Er kwam dus een zekere mate van reclame bij. Zonder me dit feit bewust te zijn, maakte ik reclame voor mezelf, maar toch koos ik gevaarlijke methodes om deze publiciteit te beoefenen: ik bedoel methodes die me in gevaar brachten. Dat ik mezelf bekend maakte als homosexueel, dief, verrader en lafaard plaatste me in een niet bepaald veilige situatie, een situatie die het me onmogelijk maakte werken te schrijven die de maatschappij licht op de maag zouden liggen. Kortom, door schijnbaar de branie te spelen plaatste ik me aanvankelijk in een dergelijke situatie dat ik direct onbereikbaar werd: ik plaatste me buiten de maatschappelijke normen.
Legde u het er moedwillig op aan om homosexueel, verrader, dief en lafaard te worden - zoals u ook besloot om als dusdanig in de publiciteit te komen?
Ik heb het er niet ‘op aangelegd’. Ik heb geen enkel besluit genomen. Dat ik uit stelen ging, kwam omdat ik honger had. Daarna moest ik mijn daad rechtvaardigen, moest ik die aanvaarden. En wat mijn homosexualiteit betreft, daar kan ik u het waarom niet van vertellen. Daar weet ik niets van. Is er iemand die weet waarom hij homosexueel is? Is er iemand die weet waarom hij in bed een bepaalde positie kiest om liefde te plegen? De homosexualiteit is me als het ware opgedrongen, zoals de kleur van mijn ogen, het aantal voeten dat ik bezit. Als kind merkte ik al dat ik me tot jongens aangetrokken voelde. Pas na me die aantrekkingskracht geheel bewust te zijn geworden ‘besloot’ ik, koos ik uit vrije wil mijn homosexualiteit, in de Sartriaanse zin van het woord ‘kiezen’. Om het eenvoudiger uit te drukken: ik moest er genoegen mee nemen, tot een vergelijk ermee komen, al wist ik dat ze door de maatschappij veroordeeld werd.
Hebt u wel eens belangstelling voor vrouwen gehad?
Ja, vier vrouwen hebben mijn belangstelling gehad: de Heilige Maagd, Jeanne d'Arc, Marie Antoinette en Madame Curie.
| |
| |
Hebt u er wat op tegen als we dit bespreken?
Nee, volkomen bereid. Ik mag dat onderwerp wel. Ik weet dat men tegenwoordig in de kringen van pseudo-kunstenaars de homosexualiteit zeer gunstig gezind is. Maar de bourgeoisie staat er nog afkeurend tegenover. Persoonlijk heb ik er zeer veel aan te danken. Als men dit als een vloek wil beschouwen, dan moet men dat zelf weten, maar ik beschouw het als een zegen.
Het heeft een schrijver van me gemaakt en me in staat gesteld de mensen te begrijpen. Ik wil niet zeggen dat het dit alleen is geweest, maar als ik niet met Algerijnen naar bed was gegaan, zou ik misschien niet voor de F.L.N. zijn geweest. Dat is niet zo; waarschijnlijk zou ik toch partij voor ze hebben getrokken. Maar misschien is het de homosexualiteit wel geweest die me heeft doen beseffen dat Algerijnen niet anders zijn dan anderen.
Welke rol speelt de homosexualiteit in uw huidige leven?
Ik zou iets van het pedagogische ervan willen zeggen. Ik hoef wel niet te zeggen dat ik met alle jongens waar ik een tijdlang voor gezorgd heb naar bed ben geweest. Maar ik heb me niet alleen met sex opgehouden. Ik heb geprobeerd met hen nogmaals het avontuur te beleven dat ik alleen heb beleefd en dat tot symbolen heeft: bastaardij, verraad, de afwijzing van de maatschappij en tenslotte schrijven; dat wil zeggen, de terugkeer naar de maatschappij, maar met andere middelen. De homosexualiteit plaatst de homosexueel buiten de maatschappelijke normen en dwingt hem dus die maatschappelijke waarden aan te vechten. Als hij besluit voor een jonge jongen te zorgen, dan doet hij dat niet oppervlakkig. Hij zal hem bewust maken hoe onsamenhangend zowel de rede als het gevoelen die in de normale maatschappij besloten liggen is. De in homosexualiteit besloten liggende vrouwelijkheid omringt de jongen en brengt misschien wel grotere vriendelijkheid voort. Toen het Oecumenisch Concilie in Rome bijeen was, heb ik naar een televisie-uitzending van het Vaticaan gekeken. Er waren een paar kardinalen te zien. Twee of drie daarvan waren geslachtloos en onbeduidend. Zij die van vrouwen hielden waren vervelend en begerig. Een van hen, die precies een homosexueel was, leek vriendelijk en intelligent.
Hebt u het gevoel dat homosexualiteit bij draagt tot het afglijden naar een a-sexuele maatschappij waarover zoveel te doen is?
Zelfs al zou de mannelijkheid zich in een crisistoestand bevinden, dan baart mij dat maar weinig zorgen. Mannelijkheid is altijd maar een spelletje. De Amerikaanse acteurs spelen dat spelletje van mannelijk zijn. Ik denk ook aan Camus, die zo graag een mannelijke pose aannam. Zoals ik het zie, is mannelijkheid een eigenschap om het vrouwtje te beschermen en niet om het te onteren. Maar het is duidelijk dat ik dat niet zo goed kan beoordelen. Door de gebruikelijke pose op te geven, doorbreekt de man zijn bolster en kan een fijngevoeligheid betonen die anders niet naar buiten zou treden. Misschien dat de emancipatie van de moderne vrouw de man dwingt oude houdingen op te geven om een nieuwe te vinden die meer in overeenstemming is met de minder onderdanige vrouw.
Hebt u zich in de zestien jaar nadat u gratie hebt gekregen van
| |
| |
uw levenslang wegens herhaalde inbraken en voor het laatst uit de gevangenis ontslagen bent, eerlijk gedragen - of bent u nog een dief?
Als we mogen, zouden we liever de vraag stellen.
Goed dan. Ik steel niet op de manier waarop de doorsneemens steelt. In elk geval, ik steel niet meer zoals vroeger. Ik krijg flinke royalty's uit mijn boeken en stukken - ik vind ze althans flink - en die royalty's zijn het resultaat van mijn vroegere diefstallen. Ik steel nog steeds in die zin dat ik nog altijd oneerlijk ben tegenover de maatschappij, die net doet of ik dat niet ben.
Voor de misdaden die u werkelijk hebt begaan, hebt u zeven jaar achter de tralies gezeten. Vond u dat u het handig aanlegde?
Onhandig was ik stellig niet. Bij diefstal treedt een zeker element van huichelarij op... Maar ik heb last van die microfoon van u. Ik kan er niet door denken. Ik zie die spoelen ronddraaien en krijg het gevoel dat ik heel beleefd moet zijn tegen die band die zich op zijn eentje zo stilzwijgend ontrolt. Maar wat zei ik ook weer? - als je steelt moet je je verbergen. Als je je verbergt, verheel je een gedeelte van wat je doet, je kunt er niet voor uitkomen. Het is nog gevaarlijker er tegenover de rechters voor uit te komen. Je moet het bij de rechtbank ontkennen. Je moet het ontkennen door het te verhelen. Als je verheelt wat je doet, doe je dat steeds onhandig. Ik bedoel dat je geen gebruik maakt van al wat je kan. Een deel van wat je kan, is er vanzelfsprekend op gericht de daad die men onderneemt te ontkennen.
Voelt u zich ook verwant aan medemisdadigers?
Nee, helemaal niet, en wel om de eenvoudige reden dat ik, zo ik me dat voelde, al een heel eind op weg zou zijn naar de moraal, naar het goede. Als er bijvoorbeeld trouw zou bestaan tussen twee, drie misdadigers dan betekende dat al het begin van een morele afspraak en dus het begin van het goede.
Hoe denkt u over misdaden zoals die waar Lee Harvey Oswald van beschuldigd is? Vond u hem vervelend - of subtiel en gevoelig?
Ik voel me collegiaal verbonden met Oswald. Niet dat ik vijandig tegenover president Kennedy stond. Ik had alleen totaal geen belangstelling voor hem. Maar ik voel me verbonden met de enkeling die op zijn eentje zich verzet tegen zulk een streng georganiseerde maatschappij als de Amerikaanse of de Westerse of welke maatschappij in de wereld dan ook die het kwade veroordeelt. Ik sympathiseer met hem - zoals ik ook sympathiseer met een groot kunstenaar die zich tegenover een gehele maatschappij plaatst: niet meer, niet minder. Ik ben voor iedereen die op zichzelf is. Maar al ben ik dan - hoe zal ik het zeggen? - moreel gesproken voor iemand die alleen is, mensen die alleen zijn blijven alleen. Al ben ik dan voor Oswald als hij zijn misdaad begaat - als hij die heeft begaan - hij was alleen. Al ben ik dan voor Rembrandt als hij zijn schilderijen schildert, ook hij is alleen.
Toen u in de gevangenis begon te schrijven, vond u toen niet dat de eenzaamheid die het scheppende meebrengt te verkiezen was boven de eenzaamheid van uw vroegere vervreemding van de maatschappij als dief?
Nee, want wat ik schreef, maakte me nog eenzamer.
Wat was het dan dat u tot schrijven zette?
| |
| |
Dat weet ik niet. Ik weet niet wat de diepere beweegredenen waren. De eerste keer dat ik me bewust werd van de kracht die schrijven bezit, was toen ik een brief kaart stuurde aan een Duitse vriend die destijds in Amerika was. De zijde van de kaart waar ik op moest schrijven was wit en rimpelig, zo ongeveer als sneeuw, en dat vlak nu deed me aan sneeuw en kerstmis denken. In plaats van wat alledaagse gedachten neer te schrijven, schreef ik over de kwaliteit van het papier. En dat was voor mij het begin. Dat verklaart het motief wel niet, maar toch heeft het mij mijn eerste voorproefje van de vrijheid geschonken.
Het was in de gevangenis dat u uw eerste roman hebt geschreven, Notre Dame des Fleurs. Hoe stond de leiding tegenover literaire prestaties van de gedetineerden? Verschaften ze u schrijfgereedschap?
Beslist niet. We kregen wel papier, maar om zakjes te plakken. Het was op dat pakpapier dat ik het begin van het boek heb geschreven. Ik had er geen idee van dat het ooit gelezen zou worden. Ik dacht dat ik nooit weer uit de gevangenis zou komen. Ik schreef oprecht, vol vuur en razernij, des te meer omdat ik er zeker van was dat het boek nooit gelezen zou worden. Op een dag gingen we van de Santé gevangenis naar de Parijse rechtbank. Toen ik in mijn cel terug was, was het manuscript weg. Ik werd bij de directeur geroepen en kreeg straf: drie dagen eenzame opsluiting op water en brood omdat ik papier had gebruikt ‘dat niet voor literaire meesterwerken bestemd was’. Ik voelde me gekleineerd door de directeur die me beroofd had. Ik bestelde wat blocnotes in de kantine, ging naar bed, trok de dekens over mijn hoofd en probeerde me, woord voor woord, de vijftig bladzijden die ik geschreven had te herinneren. Ik meen daarin geslaagd te zijn.
Hoewel enkelen het als een erotisch meesterstuk hebben begroet, hebben vele critici geweigerd toe te geven dat Notre Dame des Fleurs een letterkundige prestatie is. Heeft het u bevrediging geschonken dat de publikatie ervan met zulk een storm van lof en protest begroet is?
Ja, maar ik had liever gewild dat de uitgever het boek met een wat onschuldiger omslag had uitgegeven en in een kleine uitgave, ongeveer drie of vierhonderd exemplaren, en ervoor gezorgd had, dat die in handen kwam van katholieke bankiers en meer van dergelijke lieden.
Staat u er werkelijk even onverschillig tegenover of de letterkundigen u accepteren of niet als u tegenover de goedkeuring van kritiek en publiek schijnt te staan?
Ik heb nooit geprobeerd tot de Franse letterkunde te gaan behoren. Om maar te zwijgen over het feit dat de Franse letterkunde me nauwelijks welkom zou hebben geheten.
Nu u echter als schrijver een zo hoge internationale positie inneemt, zult u toch wel een gezochte gast op de literaire teas zijn geworden?
Volstrekt niet. De maatschappij weet best wat ze doet. Men nodigt mij niet uit omdat men al heel vlug aanvoelt dat ik er niet bij behoor. Maar de waarheid is dat ik niet graag uitga.
U zegt dat u er ‘niet bij behoort’. Gaat u dan maatschappelijk om met gewezen medegevangenen en collega's in de misdaad?
Beslist niet. U moet de situatie goed zien. Ik krijg mijn royalty's van over de gehele wereld. U komt hier om voor Playboy een vraaggesprek
| |
| |
met mij te houden. Terwijl zij nog in de gevangenis zitten. Hoe dacht u dan dat we contact met elkaar onderhielden? Voor hen ben ik niets dan een man die verraad heeft gepleegd. Ik moest stelen, dat een individuele daad is, verraden ter wille van een meer algemene handeling, namelijk de dichtkunst. Ik moest de dief die ik was verraden om de dichter te worden die ik hoop dat ik geworden ben. Maar deze ‘legaliteit’ heeft me er niet vrolijker op gemaakt.
U schijnt het gevoel te hebben dat u door zowel de maatschappij als door de onderwereld als paria wordt beschouwd. Hoe voelt u zich onder deze algehele veroordeling?
Daar trek ik me niets van aan, maar dat is een kwestie van temperament. Ik ben graag een uitgestotene zoals, met alle verschuldigde eerbied, Lucifer blij was door God verstoten te worden. Maar dit komt uit hoogmoed voort en dat is niet mijn goede zijde. Het is een beetje stom. Het is een naieve romantische houding. Ik moest het eigenlijk daar niet bij laten.
Er zijn er die zeggen, dat u het er niet bij laat. Sartre heeft trouwens uw woorden aangehaald dat u van plan bent ‘het kwaad tot het allerlaatste toe te beleven’. Wat bedoelde u daarmede?
Ik bedoelde dat men het kwaad op zo'n manier beleeft dat men niet door de maatschappijkrachten die het goede symboliseren, gered wordt. Ik bedoel er niet mee dat ik het kwade tot mijn eigen dood toe wil beleven, maar wel dat ik het zo wil beleven dat ik, als ik dit ooit moet, mijn toevlucht zal zoeken in het kwade alleen - nooit in het goede.
Sommige critici hebben Sartre als godslasteraar gebrandmerkt omdat hij u ‘Heilige Genet’ heeft genoemd in zijn zeshonderd pagina's beslaande kritiek op u en uw werk. Hoe voelt u zich onder die letterkundige heiligverklaring?
Zij die mij kleineren zouden geen protest laten horen tegen een Heilige Camus. Wat hebben ze dan tegen een Heilige Genet? Toen ik een kind was, viel het me moeilijk - of mijn wil, mijn vastbeslotenheid moest er aan te pas komen - mezelf voor te stellen als president van de republiek of als generaal of wat ook van dat soort mensen. Ik was een onwettig kind. Ik stond buiten de maatschappelijke orde. Wat kon ik wensen, zo niet een speciaal lot? Wilde ik volledig gebruik maken van mijn vrijheid, mijn mogelijkheden, mijn talenten - ik wist nog niets van mijn literaire gaven af - dan bleef me alleen maar over doodeenvoudig een heilige te willen worden: met andere woorden, het tegenovergestelde van een mens.
U hebt geschreven over ‘het eeuwige koppel, de misdadiger en de heilige’. Wat is het verband tussen beiden?
Beiden leven in eenzaamheid. Krijgt u, als u de zaak goed bekijkt, niet de indruk dat de grootste heiligen veel van misdadigers weg hebben? Er bestaat geen zichtbare band tussen de maatschappij en de heilige. Heiligheid is angstaanjagend.
Verscheidene critici hebben u de les gelezen, niet alleen om uw opvatting van heiligheid, maar ook omdat u het zelfs gewaagd heeft dat woord te gebruiken. Wat zou u daarop willen antwoorden?
Zij die mij afvallen, huiveren al bij elk woord dat ik gebruik, zelfs bij een komma. François Mauriac heeft eens een artikel over me geschreven waarin hij me uitnodigde op te houden met schrijven. Goede christenen, en
| |
| |
vooral zij die mij kleineren, zijn eigenaar van het woord ‘heiligheid’ en willen mij dat niet laten gebruiken.
U hebt eens geschreven dat poëzie ‘de kunst is om uitwerpselen te gebruiken en die de lezer te laten opeten’. Bedoelde u met deze definitie een rechtvaardiging van uw vermaarde neiging om in uw boeken en stukken maatschappelijk onaanvaardbare taal te bezigen?
Wat die zogenaamde obscene woorden betreft, het is een feit dat die woorden bestaan. En als ze bestaan, moeten ze gebruikt worden ook. Anders had men die niet bedacht. Als ik ze niet gebruikte, zouden die woorden in een apathische toestand verkeren. De rol van de kunstenaar is om aan die woorden waarde te geven. U had het over de definitie die ik eens van de dichtkunst heb gegeven. Zo zou ik die niet meer willen definiëren. Zo men ook maar iets van de wereld wil leren begrijpen, dan moet men eerst van alle ressentimenten af. Ik bezit nog steeds een bepaald ressentiment tegenover de maatschappij, maar hoe langer hoe minder, en ik hoop dat dit eerstdaags geheel verdwenen zal zijn. In de grond van de zaak kan het mij niets verdommen. Maar toen ik die woorden neerschreef, verkeerde ik in een staat van ressentiment en bestond de poëzie daaruit dat men door middel van de taal materie van min allooi, zoals dat heet, omzette in wat als nobele zaken werden beschouwd. Het probleem is nu geheel anders. U - dat wil zeggen, de maatschappij - interesseert me niet langer als vijand. Tien of vijftien jaar geleden was ik tegen u. Thans ben ik voor noch tegen u. We bestaan beiden tegelijkertijd en mijn probleem is niet meer me tegen u te verzetten, maar iets te doen waarbij we samen betrokken zijn, u zowel als ik. Ik meen nu dat, als mijn boeken de lezers sexueel prikkelen, ze slecht geschreven zijn, daar het dichterlijk gevoel zo groot moet zijn dat geen enkele lezer sexueel bewogen wordt. Voor zover mijn boeken pornografisch zijn keur ik ze niet af. Ik zeg alleen dat het mij aan betamelijkheid ontbrak.
Wat denkt u, erotisch gesproken, over de werken van D.H. Lawrence en Vladimir Nabokov?
Die heb ik geen van beiden gelezen.
Van Henry Miller's werk weet ik niet veel af, maar wat ik ervan ken, interesseert me niet. Het is gewauwel. De man praat maar door.
En hoe staat u tegenover Sartre?
Sartre herhaalt zichzelf. Hij heeft enkele hoofdideeën en die heeft hij in ettelijke vormen volkomen uitgebuit. Als ik hem lees, ga ik sneller dan hij. Maar zijn pas verschenen autobiografie heeft me verbaasd; hij toont daarin zijn wil om zich van de burgermaatschappij te bevrijden. In een wereld waarin iedereen probeert een eerbiedige lichtekooi te zijn, is het wat prettig als je eens iemand tegenkomt die weet dat hij een beetje hoerig is, maar niet eerbiedig wenst te zijn. Persoonlijk mag ik Sartre graag, omdat hij amusant gezelschap is en met een lach en zonder een oordeel te vellen alles begrijpt. Hij neemt niet voetstoots alles van me aan, maar heeft veel schik als we het niet met elkaar eens zijn. Hij is een buitengewoon gevoelig mens.
Was u blij met zijn unieke literaire psychoanalyse van u?
Daar had ik erg het land over in, omdat ik mezelf naakt te zien kreeg - en nog wel ontkleed door een ander dan mijzelf. In al mijn boeken
| |
| |
kleed ik mezelf naakt uit, maar tegelijkertijd vermom ik mezelf met woorden, met poses, met een bepaalde keus, door een bepaalde toverkracht. Het lukt me er niet te gehavend af te komen. Maar door Sartre werd ik zonder veel plichtplegingen totaal ontkleed. Mijn eerste ingeving was het boek te verbranden; Sartre had me het manuscript ter lezing gegeven. Ik liet het hem uitgeven omdat het mij er altijd in de eerste plaats om te doen is geweest de verantwoording voor mijn daden te dragen. Het duurde wel even eer ik over het lezen van dat boek heen was. Ik kon bijna niet verder schrijven. Ik had natuurlijk een bepaald soort roman werktuiglijk kunnen blijven schrijven. Ik had kunnen proberen werktuiglijk pornografische boeken te schrijven. Sartre's boek schiep een leegte die een soort psychologische achteruitgang verwekte.
Hoe lang bent u in die leegte gebleven?
Zes jaar heb ik in die verschrikkelijke toestand verkeerd, zes jaren van imbeciliteit, die de grondstof van het leven vormt: je opent een deur, je steekt een sigaret op. Er zijn maar enkele glanspunten in het leven van een mens. De rest is grauwheid. Maar die periode van achteruitgang bracht diep nadenken mee en dat bracht me tenslotte tot het toneel.
Maar zijn De dodenwacht en De meiden niet geschreven en gebracht voor Sartre's boek is uitgegeven?
Dat is waar. Maar Sartre's boek leidde tot het gaan gebruiken van iets dat al bekend was.
Volgens enkele recensenten is dat bekende iets de noodtoestand van die minderheidsgroepen waarover u in uw stukken schrijft, groepen die zich van de maatschappij hebben vervreemd en waarmee u zich als homosexueel en voormalige dief op één lijn stelt. Hebben ze gelijk?
Ik schrijf stukken om een gevoel op het toneel in dramatische vorm te kristalliseren. Het gaat er mij niet om of, bijvoorbeeld, De negers de negers dient. Ik geloof zelfs van niet. Ik meen dat direct optreden, de strijd tegen het kolonialisme, meer voor de negers doet dan welk stuk ook. Ik heb in die stukken geprobeerd uitdrukking te geven aan iets dat diep begraven ligt, iets dat de negers en andere vervreemden niet naar voren konden brengen. Van De meiden heeft een criticus eens gezegd dat dienstboden ‘zo niet praten’. Maar dat doen ze wel - maar alleen tegen mij, alleen, te middernacht. Als iemand tegen mij zou zeggen dat negers zo niet praten, zou ik antwoorden dat als hij zijn oor maar eens tegen hun hart legde, hij dat wel zo ongeveer te horen zou krijgen. Je moet kunnen horen wat ongeformuleerd is.
Uw sympathie gaat dus wel uit naar de vertrapte en minder bevoorrechte klassen in uw stukken?
Misschien heb ik die stukken wel tegen mijzelf geschreven. Misschien ben ik wel de Blanken, de Werkgever, de Geestelijkheid en probeer ik het idiote in die hoedanigheden te isoleren.
Uw critici hebben u ervan beschuldigd dat u niet alleen het ‘idiote’, zoals u dat noemt, isoleert maar ook uitroeit; zij beweren dat u een voorstander bent van de gewelddadige omverwerping van de heersende klassen en de conventies in de maatschappij. Overdrijven ze uw bedoeling?
Ik zou mezelf graag willen bevrijden van de conventionele moraal, van dat soort dat gekristalliseerd is, dat de ontwikkeling tegenhoudt, dat het
| |
| |
leven tegenhoudt. Maar een kunstenaar is niet volledig destructief. Reeds het feit dat hij te maken heeft met het vinden van een mooie uitdrukking, een evenwichtige zin, vooronderstelt een ethiek - dat wil zeggen, een verhouding tussen schrijver en eventuele lezer. Iedere esthetica houdt een ethiek in. Maar ik heb de indruk dat uw idee over mij gebaseerd is op werk dat twintig jaar geleden geschreven is. Tegenwoordig probeer ik niet een weerzinwekkend of boeiend of aanvaardbaar beeld van mijzelf te geven.
En hoe staat het met uw schrijven?
Van tijd tot tijd werk ik aan mijn stukken - niet elke dag, maar bij vlagen. Eerstdaags schrijf ik misschien een opera met de grote musicus Pierre Boulez, die deze winter Alban Berg's bewonderenswaardige Wozzeck in de Parijse Opera heeft gedirigeerd. De rest van de tijd leef ik, als iedereen, in een toestand die bijna op het imbeciele af is.
Blijft u schrijven omdat u dit wilt of is dit eenvoudig een manier geworden om aan de kost te komen?
Ik voel me verantwoordelijk voor de mij toegemeten tijd. Daar wil ik iets mee doen en het beste dat ik ermee kan doen, is schrijven. Niet dat ik tegenover anderen verantwoordelijk ben. Ik ben zelfs niet tegenover mezelf verantwoordelijk. Misschien ben ik verantwoordelijk tegenover God, over Wie ik niet kan spreken, daar ik niet veel van Hem afweet.
Ondanks het feit dat u uw leven aan het ‘kwade’ hebt gewijd, gelooft u toch in God?
Ik geloof dat ik in Hem geloof. Ik geloof niet erg in de mythologie van de catechismus. Maar waarom heb ik het gevoel dat ik verantwoording moet afleggen voor de tijd die ik leef door te bevestigen wat mij het kostbaarst toeschijnt? Niets verplicht mij daartoe; niets zichtbaars dwingt me. Waarom heb ik dan dat sterke gevoel dat ik moet? In het verleden werd die vraag opgelost door het schrijven. De opstand van mijn jeugd, de opstand van mijn jongelingschap, was een verzet tegen de vernedering die ik onderging, een aanval op mijn diepste geloof - maar geloof in wat?
Sommigen van uw vrienden hebben het gevoel dat u nog rebelleert - maar nu eerder tegen de verlokkingen van het succes dat zo laat kwam dan tegen de vernedering van uw vroegere onthouding daarvan. U vertelt ons dat er van over de gehele wereld flinke royalty's binnenkomen; toch lijkt u, en bent u volgens zeggen, bijna berooid. Wat doet u met al dat geld?
Wel, afgezien van wat tweedehands meubeltjes zien we hier in dit schamele vertrek alleen maar zeven boeken, een wekker, een koffer, een pak en drie overhemden - plus dan de kleren die u aan hebt. Is dat het enige dat u bezit?
Ja. Waarom zou ik meer hebben? Mijn armoede is die der engelen. Bezit en zo kan me niets verdommen. Als ik naar Londen ga, reserveert mijn agent soms een kamer in het Ritz voor me. Maar wat moet ik met voorwerpen en weelde? Ik schrijf en dat is voldoende.
Hebt u eventueel een einddoel waarop uw leven gericht is?
Op de vergetelheid. De meeste van onze daden bezitten het vage en nietszeggende van het bestaan van de zwerver. Zelden doen we bewust een poging die staat te boven te komen. Ik kom die te boven door te schrijven.
|
|