Randstad 4-6
(1963)– [tijdschrift] Randstad– Auteursrechtelijk beschermd[p. 145] | |
Over vergelijken, de geest der eeuw, en de natuurDe vraag naar de vergelijkbaarheid van de Romantiek met onze eigen tijd roept bij mij een stroom van helaas voornamelijk tegenstrijdige associaties op. Soms brengen zij een schok van herkenning teweeg, maar anderzijds suggereren zij ook een conclusie van volstrekte onverenigbaarheid. Al spoedig dringt zich daarom de vraag naar de rechtvaardiging van deze vergelijking bij mij op. Wat is precies de Romantiek? Wanneer moeten wij haar als tijdperk dateren? Is zij in haar hoofdtrekken rationalistisch, een typisch product van de Verlichting, of juist een reactie daartegen van het ‘gevoel’?1. Wat moeten wij een tot Europa beperkte negentiende eeuwse wereld - met hoogstens slechts invloed van de ‘bon sauvage’ als studieobject op het Europese denken - vergelijken met de huidige?2. Wie qualificeren wij met ‘Romantiek’? De gezeten burger Stastok, die op het passeren van de diligence zijn bittertje drinkt en over de wereldpolitiek even geïnformeerd is als ingezonden-brieven-schrijvers van thans? De veelgeprezen Dr. Deluw, die als voornaamste zorgen zijn Leidseplein-Mientje of nozemzoon Willem had? De ‘status-seeker’ Kegge, voor wien de staartvinnen en chroombanden van de auto's uitgevonden zijn? Kan ik mij wel wagen aan een vergelijking van cultuurpatronen? Met wetenschappelijke pretentie kan ik deze vragen niet beantwoorden; ik durf zelfs niet de meest vage definities te gebruiken om een uitgangspunt te vinden. Op zijn best zou men mogen zeggen dat het uitschrijven van een prijsvraag als deze herinnert aan de wetenschappelijke hoogmoed en cultuurverering van de negentiende eeuw, en dat het ontbreken van de gouden erepenningen op afgenomen welstand van de intellectuele klasse duidt. In sommige kringen heersen andere ideeën dan intertijd; in andere kringen | |
[p. 146] | |
(weer) dezelfde, en in weer andere kringen hebben nog nooit andere gedachten geheerst dan toen al door de eeuwen trouw sacrosanct waren. Wat toen conservatief heette heet thans liberaal, het toenmalige liberalisme had zowat dezelfde connotatie als derde-weggerij (of krypto) van nu, en dergelijke semantische grapjes zijn voetangels en klemmen op het toch reeds zo netelige vergelijkingsveld.3. Zal ik mij bij Da Costa aansluiten en bezwaren tegen de geest der eeuw kenbaar maken, of is dat nu juist weer niet romantisch? Bij de goede burger is immers het verzet tegen ‘slechte en de geest en het hart bedervende geschriften’ een verschijnsel van alle tijden. ‘Geestverschijningen, tooverijen en rooversgeschiedenissen; idealistische verdichtselen, welke de verbeeldingskracht verhitten... romantische voorstellingen en wellustige tooneelen, wier bekoorlijkheid door dartele beelden nog verhoogd wordt’ - ik citeer hier niet uit het anti-comic stripboek Seduction of the Innocent van F. Wertham, maar uit C.F.T. Voigts de gevaren der Jeugd (van 1828), dat zich keert tegen het ‘vergiftige lokaas dat in vreesselijke menigte voor de jeugdige onschuld bereid is’. ‘Ja, hoe menigeen heeft zich door de lotgevallen zijner romanhelden tot de buitensporigste dwaasheden laten wegslepen! Bij hoe menig jongeling zijn, door dartele romans, onreine driften opgewekt!’ Ook de meisjes, die Metabletica nog niet konden lezen,4. moeten worden gewaarschuwd ‘voor de liefde, als voor eene hoogstgevaarlijke drift, gevaarlijk voor Uwe deugd en onschuld, voor Uwe rust en eer’ en vooral ‘vroege liefde is een zeker kenteken van sterk toegenomene zinnelijkheid’. Goed - wij zien het aan Henriëtte Kegge en de kleine Deluws en Woutertje Pieterse - Meester, wat moet je met zo'n kind beginnen - er is een jeugdprobleem, belangrijk in de hand gewerkt door slechte lectuur en bijbehorende illustratie, ‘zinnelijke verbeelding’.5. Op dezelfde voet waren per saldo Michiel de Ruyter en Witte de With ook Pro Juventute kinderen, was Augustinus een nozem, en wilden Adolf Hitler en Winston Churchill op school ook niet deugen. Dat Mientje Deluw met de Franse gezant trouwde en Woutertje Pieterse minister van O.K. en W. werd - handelsgeest had-ie nou eenmaal niet - weten wij alleen maar niet, omdat zij nooit bestaan hebben en hun toekomst aan het einde der jeugd ophield. Als wij jeugdgeschiedenissen gaan oprakelen lopen wij trouwens kans in het vuur van het kleine koude front terecht te komen en ik wilde, alvorens dekking te zoeken, nog even op de - immers zo romantische - barricaden van de revolutie blijven rondkijken. Ik zoek iets, waar men het aan beide zijden van de barricaden over eens was, zoals in de verheugende eenheid van onze huidige wereld een ieder het erover eens is dat hij Vrede, Vrijheid en Gerechtigheid dient. In de toenmalige verscheurde wereld van haast louter koningen - zelfs wij waren geen republiek meer - was men, over die Vrijheid vooral, minder eensgezind. Het atheïstische ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ werkte in alle landen van Europa als splijtzwam. Burgerrecht had deze verderflijke leus slechts gekregen in één land, een ontvoogd koloniaal gebied;6. het had ons tijdig moeten waarschuwen hoe gevaarlijk het voortijdig loslaten van koloniën is. Er waren zelfs al liberale subversisten, die de slavernij wilden afschaffen, alsof niet de Natuur zelve het zo ingericht had dat het in diepst beklagenswaardige | |
[p. 147] | |
omstandigheden levende zwarte volk niet tot zelfbestuur was toegerust en alleen onder het zegenrijk bewind van de blanken tot enig nut en dragelijke levensomstandigheden te brengen was. Deze normloos verdwaasde en ontwortelde liberalen, met hun tegen de Natuur zelve gerichte eis van gelijkheid, ontkenden de white man's burden: een honderd gram lichaamsbeharing, die de lagere, zogenaamd aapachtiger rassen plegen te missen.7. Goed, op Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap scheidden zich de geesten, maar aan beide zijden beroept men zich op de Natuur. Dáár is men het dus over eens. Net als nu: het is even duidelijk dat iets, dat ‘van nature zo is’, dús tot in der eeuwigheid zo blijven zal, en door de mens niet veranderd kan worden, als dat daarin even zo vrolijk de normatieve eis opgesloten wordt geacht om alle menselijke kunstmatigheden uit de weg te ruimen om vooral de natuur in haar loop niet te belemmeren en waar nodig het door de mens verstoorde natuurlijk evenwicht en natuurlijke verhoudingen te herstellen. Neen, over natuur behoeven wij ons geen zorgen te maken, al wat de natuur u schenkt is volmaakt. Er is op zijn hoogst wat twijfel over het boosheidsgehalte van de menselijke natuur. Daarmee komen wij dan terecht bij een toentertijd algemeen, zelfs door de zwartste Calvinisten huns ondanks omhelsd begrip, dat in de tegenwoordige tijd, althans taalkundig, in discrediet geraakt schijnt: de deugd. | |
De deugd, kenmerk van de romantiek?De beste, immers voorlopig laatste, lach is dan misschien toch voor de Reformatorischen, en wel omdat het woord deugd, dat het zoveel eeuwen met wisselende lading heeft kunnen uitzingen, ten slotte zo boordevol menselijke goedheid werd gestopt, dat het aan de parallelle feitelijke geschiedenis van het menselijk handelen bezweek. Geloof in de goedheid van de mens is nu alleen nog maar goed voor een tekst op grafmonument of gedenkteken, van evenveel betekenis als het feit dat er nog nooit iemand, wanneer en waar ter wereld dan ook, vergeefs gesneuveld is. Dit laatste overigens in merkwaardige tegenstelling tot het niet-doodgaan; aan de zin van het leven schijnt altijd rechtmatig getwijfeld te mogen worden. Onverbeterlijke etiketjesplakkers als wij zijn zitten wij al klaar met de labeltjes optimisme en pessimisme, maar aan deze indeling ontsnappen alweer de kerkhoftranen van een jongen Werther en de risjes zelfmoorden van jongens, die met en door hem een immens genoegen aan hun leed beleefden. Want - ik citeer een willekeurig boek uit de negentiende eeuwse dertiger jaren (over een nachtelijke fluitspeler): ‘“Voorzeker moet die jonge man”, zo dacht ik, “een ongelukkige zijn, wien de rampspoed het hart verscheurde: de toonen eener fluit, en wel in den spaden avond en des middernachts gehoord, stemmen de ziel tot stille gewaarwordingen, en kondigen de droefgeestigheid eens deugdzamen lijders aan. Hoe onuitsprekelijk gelukkig gevoelde ik mij dikwijls; mijne ziel was dan als van de aarde los, wanneer zijn smeltend adagio mij tranen van diepen weemoed uit de oogen lokte”’.8. Natuurlijk, de Sade is dood, leve Von Sacher Masoch, en als die dwepende adepten van de zelfmoord een paar decennia hadden gewacht, zouden zij poète maudit geweest zijn en waren zij vanzelf wel jong doodgegaan. Want | |
[p. 148] | |
het meest verfijnde masochisme is natuurlijk niet gelukkig te zijn in het ongeluk, maar er ongelukkig in te zijn. Een paradoxaal grapje? Wacht maar tot we met de deugd zelf beginnen, die wij al haast weer aan het vergeten waren. De Deugd, die als virtus, vertu in een lange eerzame geschiedenis talloze malen van betekenis en inhoud veranderd was, had zich van de eerste aanvallen van het mechanistisch wereldbeeld in de Aufklärung schitterend hersteld en was door de ‘philosophes’ - de Panglossen van het einde van de achttiende eeuw - zo goed gepopulariseerd, dat Wandruszka, bij wiens Der Geist der Französischen Sprache ik nu even leentjebuur speel voor de Romantische periode van de ‘Katzenjammer der Tugend’ spreekt. Wel - de jammer hebben wij zojuist, in de nacht nog wel, geconstateerd; de Zeitgeist druipt ervan, welk boek men ook opneemt; zelfs de Reveil-mannen zijn met alle sombere predestinatoire zondigheid niet van de deugd af te brengen - ‘wij drijven’ met een variant op Hildebrand, ‘in de deugd, maar niemand kan zeggen wat voor vocht het eigenlijk is’. | |
Kan men de deugd nastreven?De deugden, zoveel is zeker, in een schoon pantheon door alle ethische philosophen van heidensen en christelijken huize neergezet, vertonen zich aan Hercules op de tweesprong. Welke weg zal hij kiezen: de smalle met de lieve doch streng aangeklede dames, of de brede met de dames wier verlokkingen meer onder de halskraag gelegen zijn? Goed - dat is maar symboliek; in onze Aufklärungstijd geloofde tenminste niemand meer in het daadwerkelijk bestaan dezer dames; de zaak zelf veranderde daardoor niet van karakter. Men gelooft - nou ja ‘men’, onze ‘philosophes’ - ook niet meer in een hiernamaals, waarin men zijn deugden beloond ziet, maar in de plaats daarvan heeft men dan nu het zoveel ‘tastbaarder’ nageslacht, komende tijden, de geschiedenis die oordelen zal tot en met het science-fictionachtige Krabbentribunaal van de gesequestreerde Von Kruppendorff, of hoe die Altona-mijnheer ook maar weer precies heet.9. ‘O nageslacht, zoete en tedere hoop der mensheid - - voor Uw zaak trotseren wij alle slagen der tyrannie, Uw geluk is de beloning van onze moeizame strijd - - mogen de martelaars der Vrijheid in Uw herinnering de plaats innemen, welke thans door de helden van de uitbuiters en imperialisten - - o neen, bedriegers en aristocratie worden ingenomen’. Dit is nl. niet Chroestsjow maar Robespierre in de Jacobijnenclub. ‘Haast U, nageslacht, dat het uur van Gelijkheid, Gerechtigheid en Geluk (de drie G's in plaats van de four freedoms) spoedig moge slaan’10. - ja, Here Jezus, kom haastelijk. Want de oude profetie over de komst van ‘het Beest’, gebaseerd op de Openbaringen en 2 Thess. 2, 4, 9 blijkt, zoals W.F. Hermans zou zeggen, ‘dubbel-gecodeerd’ te zijn geweest en het omgekeerde is waar. ‘Het Christendom triomfeert in Europa, “ostendens se, tamquam sit Antichristus”,’ (zich voordoend als ware het de Antichrist), dit laatste is van Ter Braak (bien étonnés de se retrouver ensemble).11. Goed - hoe dan ook: de kracht, de motivationvalue van de Deugd is duidelijk - hoe verdien ik mijn schatten in de Hemel dan wel bij het Nageslacht, kortom: hoe sta ik er goed op bij het Laatste (!) Oordeel. - Als dan inder- | |
[p. 149] | |
daad ‘de geschiedenis’ zal oordelen is het misschien ook het veiligst bij de reeds bekende geschiedenis te rade te gaan om inzicht in de genese van het historisch oordeel te verwerven. De geschiedenisbeoefening bloeit dan ook als nooit tevoren, bij welke inspanning tot lering en vermaak de tempel van Clio soms bedenkelijk veel op een kermistent gaat lijken. Bij al deze bevingering van haar anatomie, om van de verkrachtingsgevallen maar niet te spreken, blijkt dat je niet diep genoeg kunt gaan. Van perioden die te dichtbij liggen ben je zo zeker nog niet, vandaag voor het executiepeloton, morgen een standbeeld, overmorgen weer omvergehaald (zo verging het althans de moordenaar van Oostenrijks bondskanselier Dollfuss in de periode van 1934-1938-1945); de Romeinen schijnen zekerder kans van slagen te geven. Zo op het oog schijnt het nemen van een Heiligverklaring als model eveneens een goede kans te geven, maar dat ook dat niet zo eenvoudig is ondervond reeds Soeur Jeanne des Anges, de moederoverste die in het klooster van Loudun in 1635 zo'n keet schopte, dat er nu nog films over gemaakt worden, en dus voorlopig voor het nageslacht wel is blijven leven, maar haar verhoopte heiligheid niet verkreeg. Modern gezegd - waar onze opvoeding ons in het eenvoudige poogt bij te brengen wat wij te doen en te laten hebben, pogen wij op basis van het aldus bij ons gekweekte referentiekader fervent in het zoveel gecompliceerder leven vaste punten te vinden, waarmede wij onze deugd bij de tijdgenoten en tegelijkertijd onze zaligheid en/of onsterfelijkheid bij het nageslacht kunnen garanderen. Geef ons zekerheid, geef ons Deugd. Maar wát is nu precies Deugd? Er zijn akelig veel tegenstrijdigheden. Hoe verdragen zich nu Liefde en Gerechtigheid, Dapperheid en Lankmoedigheid, Lijdzaamheid en Strijdbaarheid voor den Heer of Zijn aardse overheid, voor wie wij het niet-vergeefse Zwaard moeten dragen? Er is een prealabele vraag: is intentionele Deugd wel een Deugd? Als ik de Deugd beoefen vanwege het gewin van een wit voetje, is dat dan wel Deugd? Waar blijft de Onzelfzuchtigheid? Kan Deugd niet pas dan bestaan, als men er het minst op uit is haar na te streven? Een grapje, dat ik vanwege de couleur temporelle nu maar even in de Krimoorlog plaats: Een ondergeschikte van de regenjassenuitvinder Lord Raglan heeft zich zojuist gevoegd bij de B(ritish) E(xpeditionary) F(orces), gelegerd voor Sebastopol in een van de vele verdedigingsoorlogen van het Westen op Russisch gebied, teneinde de Christelijke zaak van de Sultan te steunen. Deze kersverse kolonel beklimt met een al ervaren Franse officier de heuvels, waar verdediger Todtleben zijn naam eer aandoet, door ‘Lebendige in Toten umzuwandeln’, om met Morgensterns Palmström te spreken. De Engelsman heeft nergens last van, de Fransman blijft op zijn post naast hem, maar beeft als het befaamde juffershondje. De Engelsman neemt rustig de situatie op, schietschijf of niet, maar zegt als hij klaar is iets laatdunkends over de Franse Courage, die hem niet zo meevalt. Waarop de Fransman repliceert: ‘Als U zo bang was als ik, was U al lang weggelopen.’ Vandaar misschien dat, althans in Engeland, lafheid in de oorlog nog altijd een strafbaar feit is - U begrijpt dat dat door juristen bij onderzoek zorgvuldig bekeken wordt op ontoerekeningsvatbaarheid door shell-shock of andere psychische stoornissen, maar dat mag je niet te gauw aannemen, anders zou je | |
[p. 150] | |
jandorie al die kerels wel kunnen vrijspreken, dan zouden er helemaal geen echte laffe kerels meer bestaan.12. Maar ziet - we dachten zojuist, dat deugd (dus ook dapperheid) eigenlijk alleen maar kon bestaan, als je er in de verste verte niet op uit was om deugdzaam te zijn. Op dat punt zou onze Engelsman, gezien zijn opmerking tegen de Fransman, al zwak staan, maar wij komen aan deze kwestie niet eens toe. Hij is al in een eerder beoordelings-stadium afgevallen. Hij kon namelijk niet dapper zijn, omdat hij het gevaar niet werkelijk zag. Dat deed onze Fransman wel, die was dus pas echt dapper, omdat hij het ‘bewust’ was. Met zo'n nieuw woord maak ik het natuurlijk weer moeilijker, maar het betekent toch, dat hij dapper was met de bedoeling om dapper te zijn. Maar wederom komen wij aan het probleem van de intentionele deugd nog niet eens toe, want daar komt nu onze Skeptische Generation, althans ik, en beweer: het bewijst alleen maar dat de Fransman nog banger was om zijn gezicht te verliezen dan voor de kogels, want anders was hij weggelopen. Dat is natuurlijk vervelend; motivation-research en Deugd verdragen elkaar niet, dat kan iedere generaal, exploitant van de kermistent der Geschiedenis bij uitstek, je zo vertellen. Waar moet dat heen, U ondergraaft onze moraal, mijnheer, met dergelijke ondermijnende praat, als onze jeugd niet meer beseft wat Eer en Treue en Moed en Gerechtigheid en de waarde van de Vlag (tot een half uur na zonsondergang) is, Waarden die ieder Weldenkend mens beseft en voelt. Jawel, Weldenkend, dat ben je of je bent het niet, en als je het niet bent, dan kun je het niet (meer) worden ook, zoals reeds Bomans' mijnheer Van Vliesvleugel opmerkte, overigens in het goede gezelschap van Immanuel Kant. Die was desalniettemin profeet van de wilsvrijheid, maar laten wij dat gevaarlijke woord nu maar weer gauw vergeten, daar raakt men het immers toch nooit over eens? (‘Dat is altijd zo geweest, en zal ook altijd zo blijven,’ foei, wat een deterministische, nee, predestinatoire gedachte van deze wilsapostelen). ‘De duisternis zal het nooit begrijpen,’ zegt Lou, ‘want de duisternis heeft geen kennis van het licht. Hierin zullen de kinderen Gods zichzelve kennen: Indien zij begrijpen dat zij het Weten zijn en het niet kunnen zijn, maar weten dat zij het zijn. Satan heeft zichzelve gesteld als de Denker. De Denker op twee benen. Hierin is de Godvruchtige opwekking geschied dat het Weten wordt bekrachtigd om zich tegen het denken te stellen. Op een andere manier is het niet mogelijk... Die het beleven, die zullen het Zijn.’13. Minder gek dan het lijkt, of wij zijn gekker dan wij lijken. Mais revenons à nos généraux. Als deugd niet op zijn motiveringen mag worden onderzocht, dan is het dus iets dat alleen kan blijken uit een door zijn (gewenst) gevolg gequalificeerde handeling. Zo is de psychopaath met een lintje een held en werd omgekeerd de légionnaire, die wegens het opvolgen van het bevel om Ouradour plat te branden in 1943 of 1944 door een Franse krijgsraad ter dood veroordeeld was, in Algiers wederom ter dood veroordeeld omdat hij een soortgelijk bevel niet opvolgde. Zo is de deugdzaamheid van Piet Hein en zijn Hoogmogende opdrachtgevers verzekerd in het feit van de Zilvervloot, want in vroeger tijden deelde ook de metaphysica lintjes uit. De ‘rijke buit’ bewees zonder meer dat Gods zegen op de onderneming rustte. Trouwens - en men denke nog maar eens terug aan de eerder geciteerde opmerking van Ter Braak - ook heden ten dage is de metaphysica bij de lintjesuitdeling nog | |
[p. 151] | |
actief ingeschakeld.14. Duitsland kon de oorlog niet verliezen, aldus Goebbels en Hitler, omdat anders de Geschiedenis haar Zin verloren zou hebben. Eerlijk duurt toch ook nog altijd het langst? Het gaat hem slecht, - daar zal wel iets achter zitten, maar deze gedachte verdoezelen wij tegenwoordig door het ongeluk langs sociaal-psychologische weg te verklaren. Maar zelfs dan blijkt er toch altijd wel een schuldvraag-addertje onder het rationalisatie-gras te zitten, al bijt het alleen maar als je erop trapt. Als wij dan echter tot de conclusie komen, dat Deugd een door het resultaat geheiligde intentie is, dan is er een gevaarlijke koppel-verkoop ontstaan, want wij zullen toch niet van Deugd mogen spreken als het belonend resultaat zelf deel van die intentie uitmaakte. Daar zijn wij dan waarachtig toch weer op de ‘in-tentie’, de motiveringen teruggeworpen, want het mag dan wel ‘ontluisterend’ zijn om deugdzame daden op hun motiveringen te gaan ontleden, het maakte toch wis-en-drie verschil of het de betrokkene te doen was om de beloning of om het deugdzaam-zijn zelf. Dat waren wij weer even kwijt door onze generaals, die best een dagorder willen schrijven voor een knaap die tien tanks kapot schoot, ook al staat het vast, dat dat alleen maar was omdat hij zo graag reglementair een kleurtje op zijn ‘Feldgrau’ wilde aanbrengen. Net zo goed als rechters best straf willen uitdelen, ook als de psychiater beweert dat het hele misdrijf alleen begaan werd om nu juist die straf op te lopen. (Voor het eerste geval wint men een dergelijk advies niet in, en in het laatste volgt men het niet op, dus dat maakt niet veel uit.) Als goede ethici kunnen wij ons daar echter niet zo gemakkelijk van af maken. Met het laatste geval hebben wij wel vrede; het kwaad wordt niet minder kwaad omdat het om de straf te doen was, maar het goed verliest zijn glans, als het om de beloning te doen was. Dat wij met positieve vergelding - de beloning - zoveel voorzichtiger omspringen dan met negatieve is gesymboliseerd in het feit, dat de weegschaal van de Justitia-afbeeldingen zo vaak scheef hangt, hoewel dat ook kan samenhangen met het Augustiniaanse beginsel, dat de mens alleen maar tot kwaad geneigd is. De Groninger atheïstische moralist Leo Polak zat ook wel een beetje omhoog met dit verschijnsel, dat hij echter tenslotte met een fraaie kunstgreep ook zonder zondeval in zijn systeem wist te plaatsen. Het feit dat wij het zoveel minder geboden achten de deugd te belonen dan het kwaad te bestraffen is het behoud van de ware deugd: er is een onzekerheidsmarge die het beoefenen van deugd om beloning onaantrekkelijk maakt; beoefende men de deugd omwille van de deugd zelf, dan zal men uit pure deugdzaamheid alleen maar verheugd zijn om het uitblijven van een beloning, en ware het anders dan is dat uitblijven een gerechte straf.15. Bestaat er dan tóch Deugd, ontdaan van iedere pragmatische bijlading, en bestand tegen onderzoek naar motieven? Helaas; onze pogingen om haar te verwerven zijn a priori tot zinloosheid gedoemd. Want wat vinden wij nu van de man die de deugd alleen maar om der wille van de deugd nastreeft? Over nederigheid zullen wij het nu maar niet meer hebben. Wij hadden reeds geconstateerd dat het hele deugden-systeem aan ernstige innerlijke tegenstrijdigheid lijdt. Het verbazingwekkende woord ideologie, dat suggereert dat er totaal verschillende en op zichzelf wél consistente systemen bestaan, maskeert dan ook alleen maar, dat men het in feite slechts een enkele keer | |
[p. 152] | |
over de voorrang niet geheel eens is.16. Ons van alle pragmatisme gezuiverd deugdbegrip heeft ons echter óók geleerd, dat doel en motief moeten samenvallen. Het nastreven van deugden die men niet bezit - en let wel: wederom om geen enkele andere reden dan om de Deugd zelf - is geweldig hypocriet, in de letterlijke zin van het woord: schijn-heilig. Men doet alsof. Zodat wij alweer terug zijn bij de wijze mijnheer Van Vliesvleugel: je bent het of je bent het niet, en als je het niet bent, kun je het niet worden ook. Of, met Kant (op gezag van Rasker): als men éénmaal aan ‘natuurlijke aandriften’ voorrang heeft gegeven boven de geboden van de zedewet, is het moeilijk in te zien hoe men in deze verdorvener staat plotseling wel alsnog de zedewet voorrang zou geven.17. Of - met Palmströms Tagnachtlampe: als men de lamp heeft uitgevonden die zelfs de klaarst lichte dag in duisternis omzet, zal men vergeefs in het aldus verduisterde vertrek aan de lichtknopjes draaien. | |
Deugd een oorzaak?Alleraardigst, die Deugd, die in een prettig verabsoluteerd schema van scholastiek en formele logica zichzelf opheft; als ik hem bezit, hoef ik hem niet na te streven (Lou: ‘Indien zij begrijpen, dat zij het zijn, en het niet kunnen zijn, maar weten dat zij het zijn’), en als ik hem na moet streven, is dat een bewijs dat ik hem niet bezit, en ook nooit zal krijgen; het middel is ondeugdelijk en ondeugdzaam. Ja, daar helpt dan natuurlijk alleen nog maar de Genade ons aan een uitweg, en op de vraag of wij die met nog een restantje gebleven toeneiging tot deugdzaamheid wat kunnen bevorderen of niet, kan men zonder bezwaar óók nog een ‘ideologisch’ schisma bouwen. Indertijd liep deze scheidslijn voor de variatie tussen Noord en Zuid en bleek ook toen reeds ‘deugdelijk’ voor de nodige miljoenen bloedoffers op het deugdzaamheidsaltaar. Voor Romantiek om van te smullen: wat al Gewetensnoden en Heldendom, Tragiek en Lijden, Deugd Deugd... Lieve Deugd! Daar zijn wij lelijk terecht gekomen bij het schone begrip ‘causa finalis’: de mens streeft naar het Schone, het Goede, het Ware (men kan deze Platotude waarachtig nog in hedendaagse hooggeleerde juridische literatuur aantreffen!) Dit streven wordt vervolgens via het begrip ‘motivering’ als oorzaak van menselijk gedrag naast de ‘andere’ oorzaken gesmokkeld, en zo kan men dan met deze ethische maatstaf het menselijk gedrag op zijn intenties analyseren in laakwaardig en prijzenswaardig gedrag, in het laatste geval triomfantelijk ten bewijze datgene uit de hoed halend, wat men er eerst zelf ingestopt had. Het verheven doel was al oorzaak en zonder die oorzaak nooit ofte nimmer verheven doel. Dit noemt men dan ‘wilsvrijheid’, want in deze redenering is de wil inderdaad ‘vrij’, dwz.: hij heeft vrij-af. Er komt immers helemaal geen wil aan te pas. Ik deug alleen maar voor zover ik het Goede wil uit pure Goedheid, zodat naar deze niet-pragmatische ethiek subject en object geheel samenvallen. De rest van mijn ‘Ik’ of mijn ‘wil’ speelt verder geen rol meer, want alles wat daaruit aan strevingen naar voren komt, ook al heeft dat de schijn ‘Het Goede’ te bevorderen of mijn persoonlijk quantum ‘Goedheid’ te versterken, behoort nu eenmaal niet tot de categorie ‘Goed’. Het komt er niet uit voort en kan het dus niet teweeg- | |
[p. 153] | |
brengen. Het Goede is alleen maar. Het openbaart zich af en toe in het menselijk handelen, voor zover het in de betrokken mens aanwezig is. Deugd en Schuld zijn dus volledig gepredestineerd. Men moet deze term kiezen, omdat in de hier gevolgde redenering de spirituele waarden van het Goede (en meestal per consequentie: het Kwade) grondslag van het ‘Zijn’ vormen. Strikt gezien vallen zij dan buiten denkmethoden als ‘veroorzaken’ of ‘veroorzaakt worden’, omdat zij in eeuwige onveranderlijkheid zichzelf zijn, en zich slechts bij wijze van ‘Genade’ in de mens, in zijn handelen, openbaren. En buiten deze openbaring, welke men ten onrechte voor een streving aanziet, waarvan de mens zelf subject zou zijn, is alle streven qualitate qua zedelijk verwerpelijk, omdat het nu eenmaal niet uit ‘het Goede’ voortkomt. De term determinisme is daarentegen meer gereserveerd voor een waardenvrije, gedespiritualiseerde mechanisering van het wereldbeeld. Nu is het een historisch feit, dat ethiek en mechanisering elkaar altijd bijzonder slecht verdragen hebben. Dat is eigenlijk merkwaardig, omdat de ethiek - vooral binnen theologisch kader - altijd de waardering ontologiseerde, dat wil zeggen: Goed en Kwaad tot categorieën van het ‘Zijn’ proclameerde. Daarmede is het wereldbeeld, zoals wij zoëven zagen, eerst recht, volledig en onontkoombaar, gesloten. En de ethiek als ‘categorische imperatief’ zou zichzelf volledig opheffen. Het zogenaamd mechanistisch denken daarentegen beperkt zich au fond alleen tot het geven van een verklaring en beschrijving van samenhang van de feiten, zonder daar op zichzelf normatieve consequenties uit te (kunnen) trekken. Zodat hier,18. al zal dat qua omscholing geen eenvoudige zaak zijn, vermoedelijk veel betere kansen voor ethiek liggen. Wij zullen daar straks een enkel aspect van bezien. Laten wij echter eerst, om ons van die omscholingsmoeilijkheden een beeld te vormen, nog eens een stap terug doen naar wat wij als ons Romantisch erfdeel zouden mogen betitelen. Als uitgangspunt neem ik het verzet tegen het gevleugelde woord ‘tout savoir, c'est tout pardonner’, dat in zijn oorspronkelijke versie veel wijzer slechts ‘tout comprendre rend très indulgent’ luidde. Wij zijn dan weer bij onze krijgsraad van daarstraks, die eerst postuleert dat lafheid bestaat, en dan alleen twijfelgevallen wel aan de psychiater wil overlaten. Zo ook de rechter in naam van - en toegejuicht door alle ‘leden van de Rechtsorde’: er is Slechtheid die bestraft behoort te worden, alles wat uit anderen hoofde verklaard kan worden valt daarbuiten, kan als ‘oorzaak’ niet worden toegerekend, maar waar zou je met goed en kwaad, en met de ethiek, blijven als alles maar verklaard zou worden? Let wel: ‘als álles maar verklaard zou worden’ houdt dus implicite in, in deze gangbare gedachtengang, dat dan geen waarderingsoordeel meer mogelijk zou zijn. Het is dan duidelijk dat in deze gedachtengang ieder waarderingsoordeel, iedere ethiek, met handen en voeten gebonden is aan... straf en beloning! En, daargelaten dat wij dan weer terug zijn bij iets dat wij straks al hadden verworpen, doen wij dus niets anders dan tegen de wetenschap zeggen: ‘Je verklaart maar wat je wilt, maar van Goed en Kwaad als oorzaken blijf je af.’ En dat op grond van de menselijke waardigheid, terwijl wij net hebben geconstateerd, dat juist in deze redenering de ethiek alleen maar een schijngestalte kon zijn. Er moeten emotionele redenen zijn, die voor ons de logische dwang van | |
[p. 154] | |
de hier gemaakte constatering versluieren. Eén ervan is, dat wij nu eenmaal graag afreageren, hetzij iets direct op een betrokkene die ons in de weg zit, hetzij zomaar wat onlustgevoelens in het algemeen op een vrij willekeurig figuur of willekeurige groep. Ter bevrijding van eigen schuldgevoelens verankeren wij daarbij onze eigen deugd nog eens voor alle zekerheid in die der Gerechtigheid. Vergelding en beloning zijn daarom niet uitvloeisels van een tastend zoeken naar maatstaven voor goed en kwaad handelen en middelen om het goed handelen te bevorderen, maar het Goed-Kwaad-systeem is gebouwd op canonisering van de Vergelding.18a. Vanuit onze emotionele behoefte aan zekerheid projecteren wij de begrippen goed en kwaad en hun personificaties in de verleidelijke gestalten van Luxuria en Voluptas c.s. of de strenge Justitia en Temperantia bovendien tot Absoluutheden, al ervaren wij in de dagelijkse werkelijkheid dat deze absoluutheid in genen dele bestaat. De pluriformiteit der vermelde dames legt daar trouwens reeds getuigenis van af. Over de vergeefsheid, en de bedenkelijke kanten van dit streven, kunnen vele psychiaters u hele boekjes opendoen.19. | |
Kunnen wij nog wel deugen als ‘de deugd’ niet bestaat?En helaas, het bovenstaande is niet slechts een schets van een afscheid van het tijdperk der Romantiek, met zijn ‘himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’ cultiveren van emoties tot de allerzwartste ondeugd en de lelieblankste deugd. Een tijdperk, waarin dichters en schrijvers even lustig met Satan en boze machten schermden alsof er geen Aufklärung geweest was. Ongetwijfeld, in zekere zin markeert de strijd van ‘naturalisme’ tegen ‘idealisme’, of hoe men het werken met nuchtere verklaringsmethoden tegenover onverschrevelde Schwärmerei maar benoemen wil, een einde aan althans de overheersing van romantische gevoelens. Misschien zou men kunnen zeggen, dat dat al begon op het moment dat Pinel de krankzinnigen begon te ontromantiseren, dus voor het aan breken van de periode die wij Romantiek plegen te noemen. (Ofschoon, is het ‘Pastorale-tijdvak’ niet romantisch?) Ik bedoel, dat niet zozeer de ‘mechanisering van het wereldbeeld’, de stormachtige ontwikkeling van natuurwetenschap in het algemeen - in de onschuldige aanvang trouwens zelf een voorwerp van romantische verering - hieraan een einde maakte. Die mechanisering was eigenlijk reeds in de zeventiende en achttiende eeuw volop aan de orde. Maar het feit dat de mens zelf, dwz. niet slechts zijn lichaam maar de gehele mens, voorwerp van wetenschappelijke belangstelling en analyse wordt, zou wel eens doorslaggevend geweest kunnen zijn. Maar het wordt tevens duidelijk, als men het inderdaad zo mag bezien, dat de Romantische stuiptrekking nog geenszins beëindigd is. Ik denk nu niet eens aan het feit, dat de beknelde emotie, in een onjuiste schatting van wat zij ‘ontluistering’ gelieft te noemen door de moderne wetenschap, meer dan vroeger haar heil schijnt te zoeken in ‘wijsheden uit het Oosten’, talloze -sophieën, en alle mogelijke zogenaamde parapsychologie tot de meest ordinaire kwakzalverij toe. Of aan de even significante ‘absurditeit’. Zo van: als de zin van het leven dan niet zit waar men hem vroeger placht te zoeken, dan is er ‘dus’ niks meer: een omgekeerde Romantiek. Dat is allemaal slechts adstructie van de hoofdzaak, te weten, | |
[p. 155] | |
dat mijn beschouwing over ‘de Deugd’, dwz. over de problematiek van Goed en Kwaad, doodgewoon nog allerongelukkigst actueel is. Dat men nog altijd, ondanks alle sussend gebruik van wetenschappelijk getinte neologismen, niet inziet of niet verwerken kan, dat een verklaringsmethode niet met goed en kwaad als zelfstandige factoren kan werken; dat men nog altijd meent, dat dan goed en kwaad worden weggeredeneerd. Dat men niet ziet, dat juist wanneer men goed en kwaad als zelfstandige factoren, motiveringen, of wat dan ook invoert, pas werkelijk ‘mechanisering’ en ‘zinloosheid’ in optima forma zouden bestaan. Bij iedere stap die wij doen, waarderen wij. De mens, als ‘projecterend wezen’, kan zich een beeld van de feiten vormen, iedere keer het hier en nu gegevene, om aan de hand daarvan zijn volgende stap te overwegen op grond van de waardering van die feiten. Hoe beter hij die feiten doorgrondt, des te adaequater zijn oordeel, des te meer kans dat zijn volgende stap hem inderdaad oplevert, wat hij ervan verwacht. Een boeiende, maar onzekere werkzaamheid, want soms beoordelen wij de feiten verkeerd en blijkt de stap een misstap, die vaak pas later, op grond van het oordeel als die stap tot de feiten is gaan behoren, blijkt. Door onze opvoeding (cultuur) zijn er steeds storende factoren in onze oordeelsvorming, die wij pas overzien als ook dat oordeel tot de feiten is gaan behoren. Maar nooit ofte nimmer kan de mens het oordeel dat hij velt op hetzelfde moment bezien. Het oordelen is immers een activiteit van het subject met betrekking tot het object dat hij beziet om tot een oordeel te komen, en het kan per definitie dus geen deel van dat object uitmaken. Onszelf bezien of kennen is (pogen) onszelf (te) zien zoals wij in het verleden waren. Dat ‘Ik’ - en hier in het bijzonder relevant zijn daarvan de emotionele en rationeel-systematische vooroordelen, die wij in onze ervaring met en toetsing aan de object-wereld als zodanig hebben leren onderkennen - dat ‘Ik’ is zelf tot de feiten gaan behoren, die wij in onze waardering op moeten nemen. Voortdurend vooruitziend waarderen wij ons verleden en onze ‘omgeving’, en benoemen wij ter wille van wat wij ons voorstellen in het licht van het toekomstige voor zover wij dat anders wensen dan het hier en nu gegevene, de handelingen en omstandigheden waarmede wij ons geconfronteerd zien, tot goed respectievelijk kwaad. Een zinvolle arbeid? Ingegeven en/of geleid? Het lijkt mij dat de nadruk op de eerste vraag ligt. Daar ligt mijns inziens nu juist het kernpunt van het Geloof, dat door geen verklaringsmethode van feiten kan worden aangetast. Een verklaringsmethode kan slechts de samenhang van feiten blootleggen, waarbij wij, al naar gelang van onze ‘sympathie’ voor de diverse feiten, tot ‘zin’ van feit A verheffen, dat feit B ermee samenhangt. ‘Zin’ in ruimere ‘zin’, de uiteindelijke ‘Zin’ van onze positiekeuze bij dit zingeven onttrekt zich weer aan onze wetenschappelijke ontdekkingsmogelijkheden. Een uitspraak over Zin of Zinloosheid anders dan met betrekking tot de relatie van het subject tot het object van zijn beschouwing zou weer een verabsolutering inhouden, waarbij het subject in het object zou zijn opgegaan en het doen van een uitspraak achterwege zou blijven bij gebreke aan een subject om die uitspraak te doen. Feit is, dat wij op een wensbeeld of verwachting tav. het toekomende, waarvan het fundament, zoals wij zagen, ons methodisch vorsen altijd ontsnapt, geleid door ervaring, onze ethiek bouwen en verbouwen. | |
[p. 156] | |
‘Het Goede’ in absolute zin is slechts symbool van de doel-gerichtheid van deze werkzaamheid, dat voortdurend door onze ervaring met de ‘werkelijkheid’, dus feitelijk steeds gerelativeerd, gestalte krijgt. De ervaringen met onze oordelen systematiseren, teneinde er conclusies uit te trekken voor de naastbijliggende toekomst, is, hoe speculatief ook, wel degelijk een wetenschappelijke werkzaamheid.20. Maar niet dan op straffe van een voor ons directe volmaakte zinloosheid van al ons werken en streven kan men pogen deugden en ondeugden, Goed en Kwaad als zelfstandigheden bij de feiten onder te brengen. ‘De Deugd’ is een Gorgone; zij verstijft en versteent de mens die het waagt haar aan te zien. Houdt men haar echter een spiegel voor, dan gaat zijzelf aan dat effect ten onder. |
|