Randstad 1-3
(1961-1962)– [tijdschrift] Randstad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
2Van ieder gedicht door iemand anders geschreven eis ik in de eerste plaats dat het goed moet zijn (wie het geschreven heeft is van ondergeschikt belang); van ieder gedicht dat ik zelf schrijf eis ik in de eerste plaats dat het echt moet zijn, herkenbaar zoals mijn handschrift, door mij geschreven, goed of slecht. (Wat zijn eigen gedichten betreft, overlappen de voorkeuren van de dichter en van zijn lezers elkaar vaak maar zij vallen zelden samen). | |
3Maar dit gedicht dat ik nu zou willen schrijven zou niet alleen maar goed en echt moeten zijn: als het mij zou willen bevredigen zou het ook waar moeten zijn. Ik lees een gedicht van iemand anders waarin hij zijn geliefde een met tranen omfloerst vaarwel toeroept: het gedicht is goed (het ontroert mij zoals andere goede gedichten doen) en echt (ik herken het ‘handschrift’ van de dichter). Dan lees ik in een biografie dat, toen hij het gedicht schreef, de dichter doodziek was | |
[pagina 58]
| |
van het meisje maar voorwendde bedroefd te zijn om gekwetste gevoelens en een scène te vermijden. Beïnvloedt deze wetenschap mijn waardering voor zijn gedicht? Niet in het minst. Ik heb hem nooit persoonlijk gekend en zijn privé-leven is mijn zaak niet. Zou het mijn waardering beïnvloed hebben als ik het gedicht zelf geschreven had? Ik hoop van wel. | |
4Het zou niet genoeg zijn als ik geloofde dat wat ik geschreven had waar was; om mij te bevredigen zou de waarheid van dit gedicht vanzelfsprekend moeten zijn. Het zou b.v. op zo'n manier geschreven moeten zijn dat geen enkele lezer Ik hou van Jou zou kunnen lezen als ‘Ik hou van Jou’. | |
5Als ik een komponist was, geloof ik dat ik een muziekstuk zou kunnen maken dat voor de luisteraar zou uitdrukken wat ik bedoel wanneer ik het woord liefde denk, maar het zou mij onmogelijk zijn het op zo'n manier te komponeren dat hij zou weten dat deze liefde voor Jou was bestemd (niet voor God, of mijn moeder of voor het decimaal stelsel). De taal der muziek is, als het ware, onovergankelijk, en het is juist deze onovergankelijkheid die het zinloos maakt voor de luisteraar om te vragen: ‘Meent de komponist werkelijk wat hij zegt of doet hij alleen maar alsof’? | |
6Als ik een schilder was, geloof ik dat ik een portret zou kunnen schilderen dat voor een beschouwer zou uitdrukken wat ik bedoel wanneer ik het woord Jij denk (mooi, lieftallig enz.) maar het zou mij onmogelijk zijn het op zo'n manier te schilderen dat hij zou weten dat Ik van je hield. De taal der schilderkunst mist, als het ware, de Aktieve Stem, en het is juist deze objektiviteit die het zinloos voor de beschouwer maakt om te vragen: ‘Is dit werkelijk een portret van N (niet van een jongetje, een rechter of een vermomde lokomotief)’? | |
[pagina 59]
| |
7De poging van de ‘symbolisten’ om poëzie zo onovergankelijk te maken als muziek kan niet verder komen dan het steeds terugkerende narcistische ‘Ik hou van mezelf’; de poging om poëzie zo objektief te maken als schilderkunst kan niet verder komen dan de vergelijking ‘a is b’, ‘c is d’, ‘e is f’... Geen gedicht van een ‘imagist’ kan langer zijn dan een paar woorden. | |
8Als een artistieke spraak heeft de Taal vele voordelen - drie personen, drie tijden (de muziek en de schilderkunst hebben slechts de Tegenwoordige Tijd), de bedrijvende zowel als de lijdende vorm, maar zij heeft een ernstig gebrek: zij mist de aantonende wijs. Al haar beweringen zijn in de aanvoegende wijs gesteld en slechts waar wanneer geverifieerd (wat niet altijd mogelijk is) met niet-verbaal bewijsmateriaal. | |
9Eerst schrijf ik: Ik werd geboren in York; dan, Ik werd geboren in New-York; om te ontdekken welke bewering juist is en welke niet, heeft het geen zin om mijn handschrift te bestuderen. | |
10Ik kan mij een vervalser voorstellen knap genoeg om iemands handtekening zo precies na te maken dat een grafoloog voor de rechtbank zou zweren dat hij echt was, maar ik kan mij geen vervalser voorstellen zo knap dat hij zijn eigen handtekening onnauwkeurig genoeg zou kunnen namaken om een grafoloog te laten zweren dat hij vervalst was. (Of komt dat alleen maar omdat ik mij de omstandigheden niet kan voorstellen waarin iemand zoiets zou willen doen?) | |
11Vroeger schreef een dichter gewoonlijk in de derde persoon en de daden van anderen vormden zijn onderwerp. Het gebruik van de eerste persoon bewaarde hij om de Muze op te roepen of om zijn | |
[pagina 60]
| |
Prins er aan te herinneren dat het betaaldag was; zelfs toen sprak hij niet in zijn eigen naam maar in zijn funktie als poëet. | |
12Zolang als de dichter over de daden van anderen schrijft, kan zijn gedicht slecht zijn maar het kan niet onwaar zijn, zelfs als de daden legendarisch zijn en geen historische feiten. Wanneer, vroeger, een dichter vertelde hoe een jongeling van 57 kilo een vuurspuwende draak van 20 ton uitdaagde tot een gevecht op leven en dood, of hoe een schurk het paard van de Bisschop stal, de Groot-Vizier met zijn vrouw bedroog en uit de gevangenis ontsnapte vermomd als een wasvrouw kwam het nooit bij iemand onder zijn gehoor op om te denken: ‘Wel, zijn gedichten mogen dan allemaal fijn en grappig zijn, maar was de krijger zo dapper of de schurk zo slim als hij beweert’? Hun daden maakten gemeengoed van zijn literaire toverkunst. | |
13Zolang als hij over de daden van anderen spreekt heeft een dichter geen moeilijkheid om te beslissen welke stijl hij moet kiezen: een heroïsche daad vraagt om een ‘hoogdravende’ stijl, een humoristische, slimme daad om een ‘grollige’ stijl, enz. Maar aangenomen dat er geen Homerus was geweest, zodat Hector en Achilles gedwongen waren geweest de Ilias zelf te schrijven, in de eerste persoon. Als dat wat zij geschreven zouden hebben in alle andere opzichten het gedicht zou zijn geweest zoals wij dat kennen, zouden wij dan niet gedacht hebben: ‘Echte helden spreken niet op deze grootse wijze over hun daden. Deze kerels moeten toneelspelen’. Maar als het een held niet past om over zijn daden op een grootse wijze te spreken, in wat voor stijl moet hij dan spreken? Een humoristische? Zouden wij hem dan niet van valse bescheidenheid verdenken? | |
14De lyrische toneelschrijver laat zijn spelers in de eerste persoon spreken en heel vaak in een cerebrale stijl. Waarom stoort ons | |
[pagina 61]
| |
dit niet (Doet het dat toch niet)? Dat komt omdat wij weten dat de toneelschrijver die hun dialogen schreef niet over zichzelf sprak, en omdat de acteurs die de dialogen uitspreken slechts toneelspelen. Kunnen aanhalingstekens aannemelijk maken wat zonder hen zou storen? | |
15Het is gemakkelijk voor een dichter om waarheidsgetrouw te spreken over dappere krijgers en slimme schurken omdat moed en slimheid eigen daden hebben waarmee zij hun karakter openbaren. Maar hoe moet hij waarheidsgetrouw over geliefden spreken? Liefde kent geen eigen daad: zij moet de daad lenen, die in zichzelf geen daad is maar een gedragsvorm (d.w.z. een menselijke daad. Men kan, als men dat wil, het een daad van Aphrodite noemen of van Frau Minne of Dame Kind). | |
16Eén daad aan Hercules toegeschreven was het ‘liefhebben’ van vijftig maagden in één enkele nacht; men zou daarop kunnen zeggen dat Hercules geliefd werd door Aphrodite, maar men zou hem toch geen minnaar noemen. | |
17Wie is Tristan? Wie Don Giovanni? Geen voyeur die het ons kan vertellen. | |
18Het is gemakkelijk voor een dichter de welwillende daden van Aphrodite te bezingen (zijn lied vullend met beelden zoals het flirtritueel van de Gekuifde Fuut of het curieuze gedrag van de mannetjes-stekelbaars, en dan al die lustige nymfen en herders vrijend als gekken terwijl keizerrijken opkomen en weer vallen) mits hij aan haar denkt als richtinggeefster aan het leven van wezens (zelfs menselijke wezens) in het algemeen. Maar wat is haar rol wanneer het gaat om liefde tussen twee mensen met echte namen die in de eerste of tweede persoon spreken? Als ik | |
[pagina 62]
| |
zeg Ik hou van Jou, geef ik natuurlijk toe dat ik aan Aphrodite de algemene mogelijkheid van liefhebben dank maar dat Ik Jou zou liefhebben is, beweer ik, mijn beslissing (of Jouw gebod) maar niet de hare. Dat zal ik in ieder geval beweren wanneer ik gelukkig verliefd ben; zou ik ongelukkig verliefd zijn (verstand, geweten, mijn vrienden waarschuwen mij dat mijn liefde mijn gezondheid bedreigt, financiële en spirituele redding, niettemin blijf ik aan haar gehecht) dan kan ik heel goed Aphrodite verantwoordelijk stellen en mijzelf beschouwen als haar hulpeloze slachtoffer. Wanneer dus een dichter wenst te spreken over de rol van Aphrodite in een persoonlijke relatie, ziet hij haar gewoonlijk als een boosaardige Godin: hij vertelt niet over gelukkige huwelijken maar over tragische, wederzijdse destruktieve verhoudingen. | |
19De ongelukkige minnaar die zelfmoord pleegt doodt zich niet uit liefde maar haars ondanks: - om Aphrodite te bewijzen dat hij nog steeds een vrij man is, in staat tot een menselijke daad, niet haar slaaf herleid tot een gedragspatroon. | |
20Zonder persoonlijke liefde kan het huwelijk geen daad zijn, maar het kan wel een sociale gebeurtenis zijn. Een dichter wie opgedragen is een bruiloftslied te schrijven, moet de namen en de sociale status van de bruid en de bruidegom kennen voor hij kan beslissen over de stijl van dictie en beeldspraak, geschikt voor de gelegenheid. (Is het voor een koninklijke of voor een boerenbruiloft?). Maar hij zal nooit vragen ‘Houden de bruid en de bruidegom van elkaar’ want dat doet niet ter zake bij een sociale gebeurtenis. Er kunnen hem geruchten bereiken dat de Prins en de Prinses elkaar niet kunnen uitstaan maar dat zij om dynastieke redenen moeten trouwen, of dat het huwelijk van Jan en Griet in werkelijkheid niet meer is dan het koppelen van twee kuddedieren, maar zulk geroddel zal geen invloed hebben op wat hij schrijft. Daarom kan een bruiloftslied ook in opdracht worden geschreven. | |
[pagina 63]
| |
21De dichters vertellen ons van heroïsche daden gedaan uit liefde - de minnaar gaat naar de uithoeken van de aarde om het Levenswater te halen, hij verslaat weerwolven en draken, hij beklimt een glazen berg, enz.... en zijn uiteindelijke beloning is de hand en het hart van het meisje waar hij van houdt (die gewoonlijk een Prinses is). Maar dit alles speelt zich af in de sociale sfeer, niet in de persoonlijke. Het is heel normaal dat de ouders van het meisje (of de Publieke Opinie) zouden zeggen- ‘Zo'n en zo'n eigenschap is noodzakelijk voor een schoonzoon (of een koning)’ - en er op staan dat iedere pretendent zich onderwerpt aan een of andere test, of het nu het beklimmen van een glazen berg betreft of het uit het hoofd vertalen van een passage van Thucydides, om zo te tonen of hij die eigenschap bezit of niet: en iedere pretendent die de test met succes doorstaat heeft het recht hun goedkeuring voor het huwelijk te vragen. Maar er is geen test denkbaar die het meisje zèlf zou doen zeggen: - ‘Ik zou geen minnaar kunnen liefhebben die hem niet doorstaat, maar ik zal de minnaar liefhebben die hem doorstaat, wie hij ook zijn mag’; noch is er een daad denkbaar die een minnaar het recht zou geven haar liefde op te eisen. Laten wij ook veronderstellen dat zij twijfelt aan de echtheid van zijn passie (gaat het hem slechts om haar lichaam of om haar geld?), dan kan geen enkele daad, hoe heldhaftig ook, haar geruststellen; in relatie tot haar persoonlijk kan de daad slechts bewijzen dat zijn motief, nobel of laaghartig, sterk genoeg is om hem te onderwerpen aan de Test. | |
22Iemand anders een geschenk geven is een daad van edelmoedigheid en de epische dichter besteedt bijna evenveel tijd aan het beschrijven van de geschenken die zijn helden elkaar geven en de feesten die zij geven, als hij besteedt aan de beschrijving van hun krijgsverrichtingen, want de epische held wordt verondersteld even edelmoedig als dapper te zijn. De graad van edelmoedigheid wordt bepaald door de marktwaarde van het geschenk: de | |
[pagina 64]
| |
dichter hoeft ons slechts de grootte van de edelstenen en de smaragden waarmede de zwaardschede bezet is te noemen of het aantal schapen en ossen dat op het feest verorberd is. Maar hoe moet een dichter overtuigend spreken over geschenken uit liefde gegeven (‘Ik zal je de sleutels van de Hemel geven’, enz.)? De marktwaarde van een persoonlijk geschenk doet niet ter zake. De minnaar probeert te kiezen wat hij, met zijn kennis van de voorkeuren van zijn geliefde, denkt dat zij op dat moment het liefst zou ontvangen (en van hem): dat kan een Cadillac zijn maar het kan net zo goed een komieke ansichtkaart zijn. Als hij een versierder was, hopend te kopen en zij een del, hopend te verkopen, dan zou de marktwaarde natuurlijk heel veel ter zake doen (niet altijd: het slachtoffer dat hij op het oog heeft kan een heel rijk meisje zijn wier enige interesse in het leven het verzamelen van komieke ansichtkaarten is). | |
23Het anonieme geschenk is een daad van mildheid maar wij hebben het over eros, niet over agape. Het behoort net zo sterk tot de essentie van erotische liefde dat zij zichzelf wil ontsluiten voor een ander als het tot de essentie van liefdadigheid behoort om zichzelf vóór alles te verbergen. Onder zekere omstandigheden kan een minnaar zijn liefde proberen te verbergen (hij heeft een bochel, het meisje is zijn eigen zuster, enz.) maar het is niet in zijn kwaliteit als minnaar dat hij zijn liefde tracht te verbergen en als hij er toe zou komen om haar anonieme geschenken te sturen, zou dit dan niet de hoop verraden, bewust of onbewust, om haar nieuwsgierigheid op te wekken tot het punt waarop zij maatregelen zou gaan nemen om zijn identiteit te ontdekken? | |
24Toen zijn verhouding met Cressida goed ging, werd Troilus een nog heftiger krijger dan ooit - ‘Save Estor most ydrad on any wight’ - maar een milder sportsman - ‘The smale beastes leet he don beside’. En zeker zeggen wij soms van een kennis die zegt verliefd te zijn: - ‘Deze keer moet het waar zijn. Hij was altijd zo | |
[pagina 65]
| |
boosaardig tegen iedereen maar nu, sinds hij N. heeft ontmoet, zegt hij geen onvriendelijk woord meer’. Maar het is onmogelijk zich een minnaar voor te stellen die tot zichzelf zegt: - ‘Het moet waar zijn dat ik van N. houd want ik ben nu zoveel milder gestemd dan ik was, voordat wij elkaar ontmoetten’. (Het is misschien juist mogelijk zich voor te stellen dat hij zegt: - ‘Ik geloof dat N. werkelijk van me houdt want zij heeft me zoveel milder gemaakt’). | |
25In ieder geval, dit gedicht dat ik zou willen schrijven, houdt zich niet bezig met de stelling ‘Hij houdt van haar’ (waar Hij en Zij fiktieve personen zouden kunnen zijn wier karakter en geschiedenis de dichter vrij kan idealiseren, zoveel hij wil) maar met mijn stelling Ik hou van Jou (waar Ik en Jij personen zijn wier bestaan en levensverhaal geverifieerd zou kunnen worden door een privé-detektive). | |
26Het is een grammaticale konventie van de engelse taal dat een spreker het over zichzelf heeft als ‘Ik’ en over de persoon tot wie hij zich richt als ‘Jij (U)’, maar er zijn vele situaties waarin een andere gewoonte evenzeer zou kunnen dienen. Het zou regel kunnen zijn, b.v. in beleefdheidskonversaties met vreemden, of wanneer men zich richt tot officiële personen, om de derde persoon te gebruiken: - ‘Mr. Smith houdt van katten, is het niet zo Miss Jones’?; ‘Kan de geachte kondukteur de nederige passagier misschien zeggen wanneer de trein vertrekt’? Er bestaan veel situaties waarin het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden ‘Ik’ en ‘Jij (U)’ niet vergezeld gaat van het Ik- of Jij-gevoel. | |
27Het Ik-gevoel: een gevoel van verantwoordelijk-zijn-voor. (Het kan geen werkwoord in de lijdende vorm vergezellen). Ik word 's morgens wakker met een hevige hoofdpijn en roep: Oef! Deze kreet is ongewild en ontdaan van Ik-gevoel. Dan denk ik - ‘Ik | |
[pagina 66]
| |
heb een kater’; enig Ik-gevoel begeleidt deze gedachte - de daad van localisatie en identificatie dat de hoofdpijn de mijne is - maar heel weinig. Dan denk ik: ‘Ik heb gisteren teveel gedronken’. Nu is het Ik-gevoel veel sterker: Ik had minder kunnen drinken. Een hoofdpijn is mijn kater geworden, een voorval in mijn persoonlijke geschiedenis. (Ik kan mijn kater niet identificeren door naar mijn hoofd te wijzen en te kreunen, want wat het tot mijn kater maakt is mijn daad in het verleden en ik kan niet naar mijzelf wijzen zoals ik gisteren was). | |
28Het Jij-gevoel: een gevoel van verantwoordelijkheid-toeschrijven-aan. Wanneer ik denk: ‘Jij bent mooi’ wordt deze gedachte begeleid door het Jij-gevoel. Ik bedoel dat ik jou verantwoordelijk stel, gedeeltelijk tenminste, voor je fysieke verschijning; zij is niet slechts te wijten aan een gelukkige kombinatie van genen. | |
29Het Ik- en Jij-gevoel hebben gemeenschappelijk: een gevoel van midden-in-een-situatie-zitten. Ik kan niet denken Ik hou van Jou zonder de bijgedachten Ik heb al van je gehouden (al is het maar voor een ogenblik) en Ik zal nog van je houden (al is het maar voor een ogenblik). Als ik daarom probeer, wat ik zou willen proberen in dit gedicht, om uit te drukken wat ik denk bij deze gedachte, maak ik mijzelf tot een historicus gekonfronteerd met de problemen van de historicus. Van de stukken tot mijn beschikking (herinneringen van mijzelf, van jou, wat ik heb gehoord over het onderwerp liefde), zijn sommige waarschijnlijk verfraaid, sommige kunnen zelfs botweg vervalsingen zijn; omdat ik geen dokumenten bezit kan ik niet zeggen of dit komt omdat zij nooit bestonden of omdat zij verloren zijn gegaan, en wanneer dat zo is, welk verschil het in mijn historisch portret zou maken wanneer zij weer ontdekt zouden worden. Zelfs als ik begaafd was met een totaal herinneringsvermogen zou ik mijzelf geplaatst zien voor de taak om ze te interpreteren en hun relatieve betekenis vast te stellen. | |
[pagina 67]
| |
30Autobiografen zijn net als andere historici: sommigen zijn Whigs, anderen Tories, anderen Geistesgeschichtswissenschaftler, anderen Feuilletonisten, enz. (Ik zou graag aannemen dat ik Ik hou van Jou meer denk als de Tocqueville het gedacht zou hebben dan als De Maistre). | |
31Het moeilijkste probleem bij mensenkennis, of het nu zichzelf of anderen betreft, is het probleem om te raden wanneer men moet denken als een historicus en wanneer als een antropoloog. (Het is betrekkelijk eenvoudig te raden wanneer men moet denken als een dokter). | |
32Wie ben ik? (Was ist denn eigentlich mit mir geschehen?). Verschillende antwoorden zijn aannemelijk, maar er kan net zo min een definitief antwoord bestaan als er een definitieve geschiedenis van de Dertig-jarige oorlog kan zijn. | |
33Helaas, het is even onmogelijk dat mijn antwoord op de vraag Wie ben jij? en jouw antwoord op de vraag Wie ben Ik? hetzelfde zou zijn als dat een van beiden volkomen waar zou zijn. Maar als zij niet hetzelfde zijn en geen van beiden is helemaal waar, dan kan mijn bewering Ik hou van Jou ook niet helemaal waar zijn. | |
34‘I love You’; ‘Je t'aime’; ‘Ich liebe Dich’; ‘io t'amo’... er is geen taal ter wereld waarin deze zin niet precies kan worden vertaald, onder voorwaarde dat, voor wat er mee bedoeld wordt, taal noodzakelijk is en de spreker niet, in plaats van zijn mond te openen, net zo goed met zijn vinger eerst naar zichzelf en daarna naar ‘Jou’ kan wijzen en dit kan laten volgen door een gebaar waarin het ‘Liefhebben’ wordt geïmiteerd. | |
[pagina 68]
| |
Onder deze omstandigheden is de zin ontdaan én van het Ik-gevoel én van het Jij-gevoel; ‘Ik’ betekent ‘dit’ lid van het menselijk ras (niet mijn drinkebroer of de barkeeper), ‘Jij’ betekent ‘dat’ lid van het menselijk ras (niet de kreupele links van je, de baby aan je rechterhand of het oude wijf achter je) en ‘liefde’ maakt duidelijk van ‘welke’ fysieke behoefte ik op het ogenblik het slachtoffer ben (Ik vroeg je niet de weg naar een goed restaurant of het dichtstbijzijnde toilet). | |
35Als wij volkomen vreemden voor elkaar waren (zodat de mogelijkheid van een Jij-gevoel aan beide kanten was uitgesloten) en ik, je op straat aansprekend, zou zeggen Ik hou van Jou, zou je niet alleen precies begrijpen wat ik bedoel maar je zou er ook niet aan twijfelen dat ik het meende; je zou nooit denken: ‘Bedriegt deze man zichzelf of liegt hij tegen mij’? (Natuurlijk kun je ongelijk hebben. Ik kon je aanspreken om een weddenschap te winnen of om iemand jaloers te maken). Maar wij zijn geen vreemden en dat is niet wat ik bedoel (of niet alles wat ik bedoel). Wat ik mag bedoelen kan niet in zijn geheel in gebaren worden overgebracht maar kan, wanneer het uit te drukken is, wel in taal worden overgebracht (daarom wil ik dit gedicht schrijven) en overal waar taal noodzakelijk is, zijn leugen en zelfbedrog mogelijk. | |
36Ik kan tegenover anderen doen alsof ik geen honger heb wanneer ik het wel heb (Ik schaam mij om te zeggen dat ik een goede maaltijd niet betalen kan) of dat ik honger heb als ik het niet heb (De gevoelens van mijn gastvrouw zullen gekwetst worden als ik niet eet). Maar -Heb ik honger of niet? Hoeveel honger? Het is moeilijk zich voor te stellen dat men niet zeker is of zichzelf bedriegt over het juiste antwoord. | |
37Ik heb een beetje honger; Ik heb erge honger; Ik sterf van de hon- | |
[pagina 69]
| |
ger: het is duidelijk dat ik het heb over drie graden van dezelfde eetlust. Ik hou een beetje van jou; Ik hou veel van jou; Ik hou idioot veel van Jou: heb ik het nog over verschillende graden? Of over verschillende soorten? | |
38Hou ik van Jou? Ik zou Nee kunnen antwoorden met de zekerheid dat ik de waarheid sprak, gesteld dat jij iemand was waarin ik zo weinig geïnteresseerd was dat het niet bij me op zou komen mijzelf die vraag te stellen; maar er bestaat geen voorwaarde die het mij mogelijk zou maken met zekerheid Ja te antwoorden. Ik ben zelfs geneigd te geloven dat, hoe dichter mijn gevoelens het gevoel zouden naderen dat Ja het juiste antwoord zou doen zijn, des te meer zou ik gaan twijfelen. (Als je zou vragen: ‘Hou je van mij’? zou ik eerder Ja antwoorden, geloof ik, als ik wist dat het een leugen was). | |
39Kan ik mij voorstellen dat ik liefheb wanneer ik in werkelijkheid niet liefheb? Zeker. Kan ik mij voorstellen dat ik niet haat wanneer ik het in werkelijkheid wel doe? Zeker. Kan ik mij voorstellen dat ik alleen maar haat wanneer ik in werkelijkheid haat en liefheb tegelijk? Ja, ook dat is mogelijk. Maar zou ik mij voor kunnen stellen dat ik haatte wanneer ik het in werkelijkheid niet deed? Onder welke omstandigheden zou ik een motief kunnen hebben om mijzelf wat dit betreft te bedriegen? | |
40Romantische Liefde: - Ik hoef die niet zelf beleefd te hebben om er een tamelijk nauwkeurige beschrijving van te kunnen geven, aangezien het denkbeeld eeuwenlang een van de belangrijkste obsessies van de Westerse kultuur is geweest. Zou ik mij haar tegenpool kunnen indenken - Romantische Haat? Wat zouden haar gewoonten zijn? Haar vocabulaire? Wat zou het voor een kultuur zijn waarin dit denkbeeld een dergelijke obsessie was als die van de Romantische Liefde in de onze. Veronderstel dat | |
[pagina 70]
| |
ik haar zelf zou ervaren, zou ik dan in staat zijn haar als Romantische Haat te herkennen? | |
41Haat heeft de neiging elke gedachte uit het bewustzijn te bannen behalve die aan de Gehate; maar liefde heeft de neiging het bewustzijn te vergroten; de gedachte aan de Geliefde werkt als een magneet, zichzelf omringend met andere gedachten. Is dit één reden waarom een gelukkig liefdesgedicht zelden zo overtuigend is als een ongelukkig: de gelukkige minnaar lijkt voortdurend zijn geliefde te vergeten om over het universum na te denken. | |
42Van de vele (veel te vele) liefdesgedichten geschreven in de eerste persoon, die ik heb gelezen, waren de meest overtuigende de gedichten die ronkten van boertige sensualiteit die geen pretentie had echte liefde te zijn of die gedichten die jankten van verdriet omdat de geliefde was gestorven en niet langer liefde geven kon of de gedichten die brulden van misnoegen omdat zij iemand anders liefhad of alleen zichzelf; de minst overtuigende waren die gedichten waarin de dichter pretendeerde in ernst te spreken maar niets had om zich over te beklagen. | |
43Een strijdende soldaat die zijn Homerus goed kent kan de daden van Hector en Achilles (die mogelijk verzonnen zijn) als voorbeeld nemen en daardoor geïnspireerd worden om zelf dapper te strijden. Maar een would-be-minnaar die zijn Petrarchus goed kent kan daardoor niet geïnspireerd worden om te beminnen: als hij de gevoelens, uitgedrukt door Petrarchus (die zeker gegeleefd heeft) als voorbeeld neemt en ze probeert te imiteren, houdt hij op een minnaar te zijn en wordt hij een akteur die de rol van de dichter Petrarchus speelt. | |
44Veel dichters hebben getracht de ervaring van Romantische | |
[pagina 71]
| |
Liefde te beschrijven als een belevenis die niets te maken heeft met vulgaire begeerte. (Plotseling beschaamd, zou ik willen zeggen, er zich van bewust oneerbiedig, als een kletsende aap of een ongewassen staljongen, voor een Koninklijke Hoogheid te staan, met stomheid geslagen, bevend, bang te blijven staan maar toch ongenegen om weg te gaan want hier, als het ergens is, is het heerlijk om te zijn...). Maar heeft men niet dezelfde ervaringen gehad (in talrijke ontmoetingen) van niet-menselijke kwaliteit. (Ik herinner mij hoe ik onverwacht op een verlaten ijzergieterij in het Harz-gebergte stuitte). Wat maakt het verschil in menselijk verband? Vulgaire begeerte? | |
45Ik zou graag willen geloven dat het een bewijs van liefde is wanneer ik in waarheid kan zeggen: - ‘Begeerte kan mij, zelfs in mijn wildste stemmingen, noch overtuigen dat zij liefde is, noch mij doen ophouden te wensen dat zij het was’. | |
46‘Mijn Liefde’, zegt de dichter, ‘is wonderbaarlijker, mooier, begeerlijker dan...’ - dan volgt een opsomming van begerenswaardige natuurlijke voorwerpen en menselijke scheppingen. (Wonderbaarlijker, zou ik willen zeggen, dan Swaledale of de Noord-West kust van IJsland, wonderbaarlijker dan een das, een zeepaardje of een turbine gebouwd door Gilkes & Co. uit Kendal, begeerlijker dan koude toast als ontbijt of onbeperkt heet water...). Wat geven deze vergelijkingen? Zeker geen beschrijving waarmee jij te onderscheiden zou zijn van een honderdtal mogelijke rivalen van hetzelfde type. | |
47‘Degene die ik vereer heeft meer ziel dan andere mensen...’ (Is veel leuker, zou ik willen zeggen). Zou de dichter, om nauwkeurig te zijn, niet hebben moeten schrijven... ‘dan iedereen die ik tot nu toe heb ontmoet’? | |
[pagina 72]
| |
48‘Ik zal altijd van jou houden’, zweert de dichter. Ik vind dit ook makkelijk om te zweren. Ik zal volgende week dinsdag om 4.15 u. nm. van je houden: is dat nog zo makkelijk? | |
49‘Ik zal van jou houden wat er ook gebeurt, zelfs al...’ - dan volgt een opsomming van catastrofale wonderen - (zelfs al, zou ik willen zeggen, al de stenen van Baalbek precies in vieren splijten, de raven van Repton verschrikkelijke profanaties in het Grieks uiten en de storm vervloekingen in het Hebreeuws loeit, de Tijd zich wendt en keert en Parijs en Wenen weer door gas verlicht worden...). Geloof ik dat deze gebeurtenissen mogelijkerwijze tijdens mijn leven kunnen plaatsvinden? Wanneer niet, wat heb ik dan beloofd? Ik zal van Jou houden, wat er ook gebeurt, zelfs al word je twintig pond zwaarder of krijg je een snor: durf ik dat te beloven? | |
50Dit gedicht dat ik zou willen schrijven zou precies moeten uitdrukken wat ik bedoel wanneer ik de woorden Ik hou van Jou denk, maar ik kan niet precies weten wat ik bedoel; het zou vanzelfsprekend waar moeten zijn, maar woorden kunnen zichzelf niet waar maken. Zodat dit gedicht ongeschreven zal blijven. Dat doet er niet toe. Morgen zul je komen. Als ik een boek zou schrijven waarin wij beide personen zouden zijn, zou ik precies weten hoe ik je op het station zou begroeten: - met bewondering in het oog, op mijn tong scherts en schuine taal. Maar wie weet precies hoe ik Jou zal begroeten. Dame Kind? Dat is een idee. Zou men niet een gedicht kunnen schrijven (een klein beetje hatelijk misschien) over Haar? |
|