| |
| |
| |
Esteban López
Cultuur internationaal
Verslag International Writing Program 1972-73 University of Iowa, Iowa City, VS.
Graag doe ik het hierna volgend formeel verslag aan CRM voorafgaan door enige informele opmerkingen. In de eerste plaats was het een prettige ervaring om te bemerken dat niet ieder rapport in een lade verdwijnt, dat het ook buiten een ministerie belangstelling wekken kan. Daarna komt onmiddellijk het verlangen om de inhoud ervan te verlevendigen, om de bedoelingen ervan zo dwingend mogelijk te maken. Waar ik voor gepleit heb ligt mij na genoeg aan het hart.
Er dient op korte termijn niet iets maar veel te veranderen: het provincialisme, waaraan wij ons in een klein land bezondigen, staat in geen enkele verhouding tot wat er in dat zelfde land gepresteerd wordt.
In de tweede plaats, lijkt het mij verstandig om mijn ongeduld te bedwingen.
Goede verstaanders hebben slechts een half woord nodig, en in mijn voorstellen staan hele woorden. De vorm waarin ik het een en ander gegoten heb moge mij wat al te bezadigd voorkomen. Ik besef echter dat een pleidooi van een enkeling de situatie niet wezenlijk zal veranderen. Daarvoor is meer nodig, daarvoor zijn geestdriftige mensen nodig. Dat die bestaan betwijfel ik niet. Dat zij zich zullen doen kennen is mijn zoete hoop. Voor hen is dit rapport in feite bestemd.
De voorwaarden, door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk verbonden aan de toekenning van de subsidie, die mij in staat heeft gesteld in te gaan op de uitnodiging van The University of Iowa om deel te nemen aan het International Writing Program, waren: dat ik - hoewel zijdelings betrokken bij de werkzaamheden van de ‘workshops’ van The University of Iowa - bij mijn terugkeer een verslag over de werkzaamheden van deze ‘workshops’ zou schrijven, ‘zodanig opgesteld dat het dienst kan doen als basis-gegeven voor een denkbare oprichting van een Nederlands equivalent van zo'n workshop;’ dat ik tijdens mijn verblijf aldaar zoveel mogelijk de promotion van Nederlandse Literatuur in de Verenigde Staten zou behartigen. Aangezien aan eerst genoemde voorwaarde niet anders kan worden voldaan dan op overwegend spekulatieve wijze, geef ik er de voorkeur aan te beginnen met een opsomming van de wapenfeiten, welke mij doen geloven dat ik tenminste de helft van mijn toezeggingen heb kunnen nakomen.
Aan het International Writing Program namen deel letterkundigen uit de Verenigde Staten, Argentinië, Brazilië, Japan, Indonesië, India, Nigeria, Taiwan, Polen, Roemenië, Hongarije, Tsjecho Slowakije, Engeland, Griekenland en - voor de eerste keer - Nederland. Wekelijks werden er bijeenkomsten gehouden, gewijd aan de literatuur van de landen waaruit de deelnemers afkomstig waren. Deze werden druk bezocht door staf en studenten van de ‘School of Letters’ en golden als ‘International Literature Seminar’. Zelf had ik het genoegen een voordracht te houden over onze literatuur, getiteld the generation gap in dutch poetry. Voor dat doel zag ik mij geroepen, een tamelijk uitvoerige bloemlezing van Nederlandse
| |
| |
en Vlaamse poëzie samen te stellen, welke op kosten van de universiteit in kleine oplage is verspreid.
Ik overdrijf niet wanneer ik beweer dat ik ontroerd heb vastgesteld hoe sterk, zelfs in niet altijd even geslaagde vertaling, de Nederlandse dichtkunst overkomt bij een internationaal publiek, zodoende bewijzend waarin een klein land werkelijk groot is. (Daarom was ook ik geschokt, toen ik afgelopen herfst las dat Delta, het enige mij bekende tijdschrift waarin de taalbarriëre althans enigszins doorbroken wordt, dreigt te worden opgeheven.)
Mijn aanwezigheid in Iowa City heeft tot gevolg gehad, dat mr Paul Engle, vader en direkteur van het ‘program’, zich voorstelde van toen af aan geregeld Nederlandse letterkundigen uit te nodigen. Als eerste werd uitgenodigd voor 1973/'74 de dichter Hans Verhagen, aan wie werd verzocht een bloemlezing van moderne Nederlandse poëzie in Engelse vertaling samen te stellen, uit te geven door de ‘University of Iowa Press’. Tot mijn teleurstelling, moest ik eerst na mijn terugkeer in Nederland vernemen dat Hans Verhagen, zijn enthousiaste toezeggingen ten spijt, door persoonlijke omstandigheden niet kon gaan. Ik heb toen onmiddellijk Simon Vinkenoog benaderd, die zich eveneens geestdriftig toonde, maar ik vrees dat zijn aanvrage te laat voor het eerstvolgende International Writing Program is gekomen. Ik hoop nu maar dat uitstel geen afstel wordt en stel mij daarom graag beschikbaar voor alle informatie en medewerking, welke kunnen bevorderen dat de in Iowa City geplande bloemlezing binnen afzienbare tijd gerealiseerd wordt.
Het International Writing Program wordt mede en in belangrijke mate gesteund door het Department of State. Tot dusver werd West Europa in dit opzicht ietwat stiefmoederlijk bedeeld. Wat daar ook de oorzaken van mogen zijn, ik ben van het standpunt uitgegaan dat die niet behoeven te blijven gelden en heb daarom gekorrespondeerd en gesproken met mr Joseph Patman en miss Ruth Skartvedt, Program Officers, Special Exchanges Division, Bureau of Educational and Cultural Affairs te Washington. Vooral miss Skartvedt draagt de internationale letteren een warm hart toe. Ook heb ik gekorrespondeerd met mr Francis Starrs, Director Office of Western European Program van het zelfde bureau en later, na zijn overplaatsing naar Londen, een onderhoud gehad met zijn opvolger mr Robert L. Richards. Van het resultaat van mijn pleidooien stel ik mij niet al te veel voor, maar het kan volgens mij nooit kwaad tot in de hoogste regionen onze letteren aan te prijzen en het is een feit dat mij is toegezegd door mr Richards en miss Skartvedt, dat al het mogelijke zal worden ondernomen om deelname van Nederlandse letterkundigen aan het International Writing Program financieel te steunen. Wat mij persoonlijk betreft, heb ik niets dan lof voor de wijze waarop het Department of State mijn verblijf in de Verenigde Staten niet alleen mede mogelijk gemaakt heeft door het verstrekken van een ‘grant’, maar ook verder begunstigd en begeleid heeft. Ik heb bijzonder prettig samengewerkt met het Institute of International Education, Council on Leaders and Specialists, in het bijzonder met mr Bill Topolsky en miss Daniële Lessoir in Washington, die mij bij de voorbereiding van mijn reizen steeds met raad en daad hebben bijgestaan. En niet in de laatste plaats ben ik dankbaar mr Philip A. Benson, Cultural Attache, verbonden aan de Amerikaanse ambassade te Den Haag en, bovenal, miss Margaret Walker zonder wier inspanning en toewijding mijn verblijf in Amerika waarschijnlijk nooit zou
zijn gerealiseerd. Wat mij overal opviel, waren de onbevangenheid waarmee ik bejegend werd, de oprechte belangstelling, de gretigheid naar informatie die ik mogelijkerwijs te bieden had. De public relations, welke het ‘International Visitors
| |
| |
Program’ ongetwijfeld beoogt, werden zodoende overtuigend behartigd.
Daar de beurs van het Department of State ook een reistoelage inhield, besloot ik deze te besteden aan het geven van lezingen over Nederlandse literatuur op zoveel mogelijk ‘colleges’ en universiteiten. Aan de hand van een lijst, mij verstrekt door de heer de Wit van de Stichting voor Vertalingen, heb ik iedereen die in aanmerking scheen te komen aangeschreven. De reakties waren boven verwachting. Zeventien instituten toonden werkelijke interesse:
The Commonwealth of Massachusetts University, Anherst, Massachusetts, |
The University of Michigan, Ann Arbor, |
Hope College, Holland, Michigan, |
Grand Valley State College, Michigan, |
Central College, Pella, Iowa, |
Northwestern College, Orange City, Iowa, |
University of Minnesota, Minneapolis, |
Macalester College, St. Paul, |
The University of Georgia, Athens, |
The University of North Carolina, Chapel Hill, |
The University of Texas, Austin, |
University of California, Los Angeles, |
University of California, Berkeley, |
University of California, San Francisco, |
California State College, Sonoma, |
University of Hawaii at Manoa, Honolulu, |
The City University of New York. |
Prof dr Seymour L. Flexman, te New York, was bovendien zo attent om mijn aanwezigheid te signaleren in Americana, een publikatie van New York University en mij te introduceren op de jaarlijkse bijeenkomst van de Modern Language Association of America, alwaar ik in de gelegenheid werd gesteld de vergadering van de Nederlandse sektie bij te wonen en toe te spreken, en op die manier kennis te maken met zijn kollega's van andere universiteiten.
Zowel geografisch als financieel leek het logisch, dat ik allereerst zou proberen een toer te organiseren die mij naar de Oostkust voerde. Dat is gelukt, vooral dankzij de uitstekende zorgen en voorbeeldige initiatieven van mr Willard C. Wichers, Directeur van The Netherlands Information Service, Midwestern Division, Holland, Michigan. Behalve hem en drs Willem Simonsz, Consul voor Pers en Culturele Zaken in San Francisco, heb ik geen enkele officiële vertegenwoordiger van Nederland ontmoet, die zich veel aan de Nederlandse letteren gelegen liet liggen, wat mijns inziens van een beschamende en kortzichtige instelling getuigt. Tulpen, molens, van Gogh, Rembrandt, het Deltaplan: daarmee leek het wel bekeken. Het beschikbare materiaal bleek volstrekt onvoldoende (bovendien verzameld en geschreven door niet-Nederlandse professoren). Wellicht zou het aanbeveling verdienen dat CRM bij een volgende gelegenheid dat een kunstenaar de Verenigde Staten bezoekt, onze diplomatieke vertegenwoordiging aldaar tijdig van zijn komst op de hoogte stelt, eventueel in samenwerking met de afdeling Internationale Betrekkingen van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Doordat ik zelf de meeste kontakten heb moeten leggen, wat veel tijdrovende korrespondentie met zich meebracht, was het onvermijdelijk dat ik ten slotte in tijdnood kwam en verschillende mogelijkheden niet heb kunnen benutten.
Mr Wichers heeft zich als een ware promotor doen kennen, onderhandelde voor mij, loste problemen van ‘timing’ en logies op en betoonde zich een hartelijk gastheer. Het was een bijzonder leuke ervaring om in deze staat, waar zoveel Nederlandse emigranten een bestaan hebben opgebouwd, de studenten iets bij te brengen van wat er in ons land kultureel leeft. Het kwam neer op hard werken, doch zelden heb ik met zoveel voldoening gewerkt. Vanuit Holland, Michigan ben ik doorgereisd naar mijn afspraken in Ann Arbor en Amherst. Ook de lezingen daar werden een sukses.
Prof F.R. van Rosevelt in Ann Arbor en
| |
| |
prof E.M. Beekman in Amherst, de laatste zelf romancier en dichter (een fascinerende studie over van Van Ostaijen staat op zijn naam), zijn beide oorspronkelijk uit Nederland afkomstig. Ik heb groot respekt gekregen voor de toewijding waarmee zij hun taak verrichten. Ze deden mij min of meer denken aan eenzame pioniers die een faktorij bezet houden, waarbij de faktorij zich bevindt aan de ‘vijandige’ kust van het Germanic Department. Ook hier viel het mij op, dat CRM en Onderwijs en Wetenschappen eigenlijk meer en beter zouden moeten samenwerken. De bibliotheken, de inspanning van de professoren ten spijt, waren wat moderne Nederlandse literatuur betreft pover voorzien. Waar er in deze subfakulteiten om leerlingen gevochten wordt en ieder jaar opheffing dreigt, is het zaak deze mensen te ruggesteunen. Eigenaardig, maar toch ook bemoedigend was het om in andere belangrijke bibliotheken zoals de Widener Library in Cambridge, de City Library in New York, de Library of Congress in Washington zeer volledige kollekties Nederlandse literatuur aan te treffen (waaronder al mijn eigen publikaties).
Waar mijn financiële middelen aan de bescheiden kant waren en er van een passend honorarium slechts zeer zelden sprake kon zijn, heeft mijn toer naar de Westkust nogal wat moeite gekost. Dankzij de heer Simonsz te San Francisco, die zich heeft gewend tot de heer Braaksman van onze ambassade in Washington, en de welwillende beslissing in deze van CRM is het gelukt. Maar zonder de gastvrijheid, welke ik overal op mijn reizen ondervond, zou armoe troef zijn geweest.
In Austin, Texas, ben ik geféteerd door prof dr F. Bulhof. Hij bleek tot mijn grote verrassing in staat een groot gehoor bijeen te brengen. De lezing werd gevolgd door een grandioze party ter ere van de Nederlandse Literatuur, bezocht door zeker tachtig mensen (wat gebeurde op zijn kosten). Alweer: hoe benepen steekt daar tegenover af de Nederlandse zuinigheid, waar het de propagering van de eigen kultuur betreft.
In het algemeen kan ik bevestigen wat Adriaan van der Veen in zijn rapport aan CRM bericht en aanbeveelt. Evenals hij, had ik aan de Westkust prettige ervaringen met prof dr Johan Snapper en vooral met prof Manfred Wolf en prof dr Robert S. Kirsner. Hoewel qua prestige universiteiten als UCLA en Berkeley alle mogelijke aandacht verdienen, verdient het toch aanbeveling de ‘uithoeken’ van de VS niet te verwaarlozen. Dankzij de heren Simonsz en Wolf, werd ik uitgenodigd door prof dr Bernd Jager van Sonona College, alhoewel zijn specialiteit psychologie is. Op zijn suggestie, heb ik toen mijn voordrachten aangepast voor studenten psychologie en politieke wetenschappen. In Hawaii lag het weer anders: daar wordt Nederlands gedoceerd als ‘minor asian language’. Prof Corry Niekus Moore had nooit eerder overwogen om hedendaagse Nederlandse letterkunde als deel van haar opdracht te beschouwen, hoewel zij als Neerlandica daarvoor grote belangstelling heeft. Mijn lezing in Honolulu werd vrij aardig bezocht en, wat ons plezier deed was dat als gevolg hiervan de ‘instructor for creative writing’ nadien de door mij geïmproviseerde anthologie heeft gebruikt in de ‘creative writing class’.
Nadenkend over mijn belevenissen in Amerika, ben ik tot de konklusie gekomen dat propagering van onze letteren gebaat zou zijn bij een veel bredere aanpak. Natuurlijk wordt er noodgedwongen geschreven en gepubliceerd binnen een betrekkelijk klein taalgebied en spreekt de specifiek Nederlandse problematiek niet altijd direkt aan, maar anderzijds bestaat er ruime belangstelling voor de geestesgesteldheid en de kulturele achtergronden van waaruit Nederland zich in de wereld manifesteert.
Waar het thans meer dan ooit op aankomt is dat Nederland ook kultureel internationaal begint te denken en te handelen, niet alleen
| |
| |
politiek en sociaal ekonomisch. En dat kan alleen gebeuren als men zich weet los te maken van het vooroordeel, dat de letteren een tijdverdrijf zijn voor eigenheimers.
Het zou, bijvoorbeeld, zeer nuttig zijn dat er geregeld een aantal stipendia werd toegekend, met daaraan verbonden de voorwaarde dat de aldus begunstigde letterkundigen voor de tijdsduur van een jaar (eventueel met een jaar te verlengen) ter beschikking staan van een van onze vertegenwoordigingen in het buitenland. De opdracht behoort te zijn, ter plaatse de kontakten te scheppen en te behartigen met iedereen die zich daadwerkelijk voor Nederlandse letterkunde zou kunnen interesseren. Mogelijk zouden deze stipendia mede gefinancierd kunnen worden door de Ministeries van Onderwijs en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken.
Gedurende mijn verblijf in Iowa City heb ik een viertal workshops geregeld bezocht, in die zin dat ik ook aan de diskussies deelnam. Een verslag daarover heeft betrekkelijk weinig nut, omdat mijn ervaringen wezenlijk niet veel verschilden van die welke ik in Nederland had kunnen hebben en deels ook heb gehad. Vele Nederlandse schrijvers hebben, wat de gevolgde methoden betreft, niets van hun kollega's in de VS te leren. Schrijvers op School heeft beduidend meer te bieden dan welke Amerikaanse onderwijsinstelling ook: een landelijke organisatie, een veel groter aantal auteurs en dientengevolge een grotere verscheidenheid aan onderwerpen en benaderingen.
Iets geheel anders is, dat ik op The University of Iowa veel heb geleerd, veel praktische ervaring heb opgedaan en zo alle kans kreeg om mijn opvattingen te verruimen.
Een Nederlandse equivalent van een dergelijke workshop wordt alleen denkbaar als er in Nederland iets aan de basis en aan de top verandert. Het schrijven als min of meer elitaire bezigheid heeft, zeker niet alleen volgens mij, zijn beste tijd gehad, wat nog niet wil zeggen dat men het ambachtelijke ervan uit de weg dient te gaan. Eerder, integendeel! In de VS wordt dit des te gemakkelijker beseft, waar het daar tot de mogelijkheden behoort dat schrijven een broodwinning oplevert of zelfs rijk maakt en dus, ekonomisch beschouwd, niet geheel en al onzinnig is. Maar in een land als het onze moet het langzamerhand tot de vanzelfsprekendheden gaan behoren, dat men zich bekwaamt in wat materialistisch gezien geen of weinig toekomst biedt. Zelfekspressie en vrijetijdsbesteding kunnen ongetwijfeld een genot zijn, maar dragen weinig bij tot vrijmaking van de mens wanneer er op kunde en kennis te weinig prijs wordt gesteld. Het schrijven als liefhebberen leidt tot onderwaardering van de werkelijke prestatie en uiteindelijk tot gebrek aan respekt voor welke vorm van beschaving ook.
Sociaal kunnen workshops een belangrijke funktie vervullen als ontmoetingspunten, als centra waar men zichzelf en de medemens beter leert kennen en begrijpen, juist omdat men zich kollektief bezighoudt met wat door tenminste een van de deelnemers als essentieel ervaren wordt: namelijk, dat wat hij geschreven heeft en aan de anderen voorlegt - niet ter bewondering maar ter diskussie en bekritisering. Hoe groter de inzet waarmee aan het werkstuk is gewerkt, des te groter de mogelijkheden tot kommunikatie en verstandhouding. Technische diskussie tot in de kleinste details leidt gemakkelijker tot vanzelfsprekende intimiteit dan een zielvolle benadering. Kritiek op inhoud en vormgeving behelst veel meer dan deze, maakt het mogelijk om op konstruktieve manier de meest uiteenlopende levenswijzen en -opvattingen te toetsen en met elkaar te vergelijken, wat een verdraaglijke konfrontatie kan opleveren.
Het is beslist niet mijn bedoeling, te pleiten voor een schoolse aanpak. Schrijven kan niet
| |
| |
geleerd worden. Doch het kan wel op vakkundige wijze gestimuleerd worden, op elk denkbaar niveau. Met nadruk op het begrip kultuur, niet op de begrippen rekreatie en maatschappelijk werk.
In Nederland zoals overal in West Europa, in tegenstelling met de Verenigde Staten, bestaat er een kloof tussen wetenschappen en kunsten. Aan The University of Iowa kan men sinds de dertiger jaren promoveren op een bundel poëzie, een roman of verhalenbundel, een muzikale kompositie, een kunstwerk, (tegenwoordig is dat ook mogelijk in o.a. Stanford). Met andere woorden: de kreatieve prestatie wordt daar op één lijn gesteld met de akademische, kunst wordt niet lager aangeslagen dan wetenschap. Op onze universiteiten, in het algemeen, zal een schrijver hoogstens door een studentenvereniging worden uitgenodigd, terwijl de literatuurwetenschappen zuiver theoretische studies blijven, met als gevolg eenzijdigheid, vervreemding, pedanterie. Tussen wat Multatuli specialiteiten noemde en progressieve jongeren tegenwoordig vakidiotie, bestaat geen noemenswaardig verschil.
In de Verenigde Staten wordt reeds ingezien, dat een levende literatuur meer heeft mee te delen over een land, een tijdperk, een milieu, een individu dan de officiële geschiedschrijvers der literatuur voor mogelijk of gepast houden. Daar komt nog bij, dat de visie van een eigentijds schrijver op wat er in vroeger eeuwen gepubliceerd is (of juist niet kon worden gepubliceerd) gevoed wordt vanuit de praktijk van het schrijven zelf.
Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat jonge mensen Amerikaanse, Engelse, Franse, Spaanse, Duitse en Nederlandse Letteren studeren zonder ooit een schrijver te ontmoeten. Ook in Nederland hebben wij behoefte aan ‘writers in residence’, ‘visiting writers’, een ‘international writing program’. Het zou zelfs mogelijk moeten worden om aan een onzer universiteien als schrijver een vakopleiding te volgen.
Er zal veel moeten gebeuren voordat het zover zal zijn. De grondslag er voor, evenwel, moet worden gelegd op zoveel mogelijk verschillende niveau's, omdat het in feite gaat om het veranderen van een geestesgesteldheid.
Februari 1973 heb ik CRM in een tussentijds verslag bericht, dat een werkelijk enigszins volledig rapport hierover zeer veel tijd en werk zou vergen, aangezien er ook in Nederland onderzoekingen zouden moeten worden gedaan. Voor dat doel heb ik destijds, overigens tevergeefs, een stipendium aangevraagd bij het Fonds voor de Letteren. Sindsdien, ben ik tot de gevolgtrekking gekomen dat het geen onderneming is voor een schrijver alleen. Een werkgroep zou er zijn handen vol aan hebben.
Mocht tot het in leven roepen daarvan animo bestaan, dan zal ik graag daaraan meewerken.
|
|