Ik debuteerde op middelbare leeftijd. Dat wist ik zelf niet, ik dacht dat ik nog een jongen was, maar in de kritiek stond: ‘de reeds op middelbare leeftijd zijnde dichter Van Geel, etc.’. Ik was toen 41.
Hij wordt door sommigen beschouwd als een van de schaarse ‘echte’ dichters van deze tijd. Merkt hij wel eens iets van een zekere bekendheid?
Van Geel: ‘Laatst was ik in een grote boekwinkel waar ik iets op rekening kocht zodat mijn naam viel. De eigenaar wilde laten zien dat hij niet op z'n achterhoofd was gevallen en voerde mij door zijn lege zaak naar de plank waar volgens hem mijn boeken op kopers stonden te wachten. Het waren pockets van Rudolf Geel.
Aan de andere kant, toen ik bij toeval in een ouderwets pension op bezoek was, vroeg een van de twee dames die dit pension drijven of ik misschien de dichter Van Geel was. Zij haalde uit een donkere kast al mijn bundels en krantekritieken en bleek een groot liefhebster, ook van door mij gewaardeerde dichters.
Meestal zijn dit mensen die in het verborgen zelf wel eens wat schrijven of dichten. Het is maar goed zo, want ik kan mij onmogelijk in de rol van dichter op mijn gemak voelen: men is kapper, maar geen dichter. Hymnoloog gaf ik als beroep op om het reaktorcentrum in Petten te kunnen betreden. Ik was toch niet helemaal gerust, omdat ik veronderstelde dat men een beta-beroep verwachtte. Wel een aardige naam voor een verzenliefhebber, nietwaar?’
Wat deed hij in het reaktorcentrum?
Van Geel: ‘Ik ging er natuurlijk bij toeval naartoe. Ik ben, geloof ik, nooit ergens naartoe gegaan met opzet. Iemand moest daar Griekse scherven laten onderzoeken op ouderdom en hij heeft mij toen meegenomen omdat hij dacht dat ik het wel interessant zou vinden. Nou, dat deed ik ook - lopen door het binnenste van een reusachtige schoongemaakte motorfiets.’
Er zijn in februari duizenden tekeningen van hem verbrand, maar als wij in zijn kamer om ons heen kijken, blijkt ons dat hij op de oude voet doorgaat.
Van Geel: ‘Het is een soort dwang; gehanteerd worden door emoties, ja, maar gelukkig dat we iets terug kunnen doen. Een soort herstel van een harmonie die verloren dreigt te gaan. Misschien is tekenen voor mij niets anders dan een verlengstuk van het handschrift, tekenen zo de hand het wil.
Galerie Balans wil dit najaar een tentoonstelling - van tekeningen die na de brand zijn ontstaan.’
Vogels en padden zijn vaak terugkerende thema's in zijn tekeningen. Vindt hij vogels aardig?
Van Geel: ‘Nou, nee, helemaal niet. Padden wel ja, door hun hulpeloosheid. Ze kunnen zich niet anders aan gevaar onttrekken dan door onbeholpen weg te wippen of zich in te graven, wat je ze zelden ziet doen. Beesten zonder natuurlijke vijand. Hun hele gedrag is dat van een baby zonder toezicht. Vogels daarentegen vertegenwoordigen heel iets anders: snelheid en slimheid, gekundheid.
Als het waar is dat men kind wordt bij het paren, zou je paren voor de vogels kunnen stellen en het kind voor de pad. Maar ik ben niet speciaal aan die twee gebonden, misschien zijn er toch ook wel andere beesten die ik zo nu en dan teken. Maar pad- of vogelachtig zullen ze allemaal wel zijn.’
Hij plakt ook voorwerpen op kaartjes.
Van Geel: ‘Ja, ik ben niet ontevreden daar een keer - ver voor de zestiger jaren - mee begonnen te zijn: dingetjes uit de natuur