Judith Herzberg
Uit brieven
Bij het herlezen van Chris' brieven ontstaat een hevig missen met terugwerkende kracht, dat weet je van te voren en daarom stel je zoiets zo lang mogelijk uit.
Toen ik ze laatst toch tevoorschijn haalde merkte ik dat ik met vrij weinig woorden van mezelf stukjes brief van hem aan elkaar kon rijgen en dat er dan toch een aspect van hem over zou komen dat in zijn gedichten niet zo duidelijk is. De toon is bijna die waarin hij praatte. Vaak bestaan ze vooral uit korte mededelingen - Lieve J., hoe gaat het er mee, JanGa naar voetnoot* heeft bovennatuurlijk in uniek veranderd etc. en een vers hier en daar tussen de regels. Soms verschillende versies van één gedicht, met verzoek voorkeur aan te geven, of zelfs één gedicht drie maal met verschillende pennen geschreven. Mijn brieven aan hem zijn in zijn huis verbrand, zodat ik vaak niet meer weet waar hij op antwoordt.
Waarschijnlijk weet iedereen dat hij in de vriendschap tekort schoot, bij het overlezen van de brieven van een gestorven vriend, maar het vreemde is dat het nu lijkt of Chris' brieven juist hierover al gingen. Hij schreef veel over mensen en over hoe hij in de steek gelaten, of verkeerd begrepen werd. Ook wel hoe hij erkenning krijgt, maar dan met zo'n verbazing dat ook dat eerder naar een groter miskennen verwijst. Hij zag dit zelf ook: Paradox van de eigenliefde: bij uitstek hij die (zgn.) niets ziet in zichzelf is onverzadigbaar op het punt van complimenten.
Hij kan ook ronduit aardig vinden: XGa naar voetnoot* en X waren hier. We konden niet ophouden enthousiast over elkaar te zijn. Ik natuurlijk meer achter een gordijntje.
Er wordt vaak opgemerkt dat in zijn gedichten geen mensen voorkomen. In zijn brieven heeft hij het bijna nooit over iets anders dan over mensen en over zijn werk, meestal over beide tegelijk; hoe iemand op zijn werk reageert, of juist op een reactie laat wachten. Ik ken geen liefhebbers of kenners van de heldere wartaal, integere kronkels of, zoals Jan zegt van (mijn) poezie: klassiek en duister. ‘Beeldspraak is wat leeft’ schreef hij, en nu ik met de brieven, niet met de verzen bezig ben, valt me op hoe hij voortdurend bezig was mensen te ‘verbeelden’, ‘verbomen’, ‘verwateren’, om er iets mee in poezie uit te drukken. De fundamenteel onzekeren - wie niet? zijn bang om te zweven. (Dit nog als eigenlijk overbodige explicatie van die boom wiens takken de grond zoeken.) Hij gaf ook in die richting raad: ...dat je de poezie nog meer kans kan geven haar eigen weg te gaan door jezelf, waar het pas geeft, iets meer terug te trekken, een pas op zij om haar plaats te geven: vervagingsdrift om méér te kunnen raken.
Een andere keer stuurt hij een gedicht over zee, duinen, vloed en ijs en schrijft erbij: herken je me? Je - onherkenbaar - schrijven, een ontmoedigende bezigheid. Zolang ik het kan begrijpen - terug kan vertalen - moet er ook een ander zijn die dat kan. Op grond waarvan denk ik dat?
Het begint er op te lijken dat ik iets bewijzen wil. Dat is niet zo, ik noteer alleen wat me opvalt, mijn eigen verbazing. Er zouden ook heel andere ‘thema's’ uit te halen zijn; dat ik me nu enigszins bepaal tot wat je het ‘menselijke’ zou kunnen