Raam. Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Wiel Kusters
| |
[pagina 34]
| |
dit “spinrok” voor de auteur nog wel iets meer betekenen zal, onttrekt men zich niet aan het vermoeden, dat hier de ernstige huisvlijt rechtstreeks geconfronteerd is met een speels overboord gooien van alle verantwoordelijkheid, dat de dichter dan maar “vrolijk” noemt, omdat hij de gevaren ervan maar al te goed onderkent.’Ga naar voetnoot1) Het komt mij voor dat Vestdijk, toch waarlijk geen naïeve lezer van poëzie, zich door de oppervlakte van het gedicht laat misleiden, wanneer hij het beschouwt als het portret van een zangeres, zij het een lichtelijk onechte. Het moge waar zijn, dat veel verzen uit Van Geels eerste bundel bevolkt worden door mensen, - in Uit de hoge boom geschreven (1967) zijn zij zo goed als verdwenen en nemen aspekten van de natuur ter kompensatie antropomorfe vormen aan. Voorbodes van dit type poëzie vinden we al in Spinroc.Ga naar voetnoot2) Het lijkt m.a.w. niet uitgesloten dat we dit cryptische portret vanuit de natuur kunnen verklaren. Laten we het eens proberen.
De twee strofes van Portret staan inhoudelijk tegenover elkaar. De volgende opposities doen zich aan de lezer voor: Haar goud telt niet - Een gouden bromtol is ze; met vrome zwier - obsceen haast; verdriet - vrolijk, narrenstaf. Er is ook een parallel. In beide strofes vangt ‘zij’ iets. In I is dat wat sliep en wat niet wou ontwaken, / nooit stem kreeg en nooit hoorde naar haar lied. In II boeit zij, deze nieuwe vogel, het hert. Maar misschien staat hier de slapende tegenover de wakende prooi. Met het oog op r. 7: De deurkier wacht met groen op haar, zij vlucht, lijkt het niet teveel gezegd dat I zich binnen en II zich buiten afspeelt. Tegenover de planken of het cement van een kamer stelt Van Geel het groen van de natuur. Buiten komt ‘zij’ pas goed tot haar recht. Het is duidelijk dat ‘zij’ daar thuishoort. Is ‘zij’ een plant? Misschien. Maar welke? R. 5 en 18 kunnen wijzen op een insektenetende familie. Het enige mij bekende specimen van deze plantensoort in ons land is de Drosera of Zonnedauw. In de Geïllustreerde Flora van Nederland van E. Heimans, H.W. Heinsius en Jac. P. Thijsse (Amsterdam, 17e dr. 1950) lezen we hieromtrent: ‘De plantjes groeien op vochtige heidegrond of in venen. Ze hebben een rozet van lang gesteelde blaadjes, die met tal van rode, haarachtige aanhangsels | |
[pagina 35]
| |
(tentakels) bezet zijn; deze eindigen in een knopje, dat in de zon een kleverige vochtdruppel afscheidt, die als een dauwdruppel glinstert. Zet een insekt zich hierop neer, dan blijft het er aan kleven. Nu buigen de tentakels zich langzaam over het diertje heen en dit wordt door het vocht, dat in zijn samenstelling veel overeenkomst krijgt met maagsap, bijna geheel verteerd; de voedende bestanddelen worden door de tentakels opgezogen.’ (blz. 538) Er is in deze beschrijving het een en ander dat zich in verband laat brengen met de tekst van Portret, zeker wanneer we daarbij ook nog letten op de afbeelding van Lange Zonnedauw of Drosera anglica (blz. 539). Met haar lange bloemstengel, rechtop midden in de rozet, lijkt zij op een bromtol! Haar rode tentakeltjes heten dan in het zonlicht van goud te zijn. Liefde-ineens, binnen het gedicht waarschijnlijk te associëren met lichtmistiek, lijkt de omschrijving van het proces waarbij de plant, door de zon hiertoe in staat gesteld, een gevangen insekt in zich opneemt en verteert. Haar overeenkomst met een egel schuilt in het eten van insekten. En haar zingen? zal men mij vragen. Ik ben geneigd hierin de orpheïsche aantrekkingskracht verbeeld te zien, waarmee zij haar prooien lokt. Wellicht is het hert, dat zij als een nieuwe vogel boeit en doodt, een kever van de soort ‘Vliegend Hert’. Een nieuwe vogel heet zij. Want betreedt deze ‘zingende’ plant als insekteneter niet ook het terrein van de vogels? Door haar voedingswijze is zij voor Van Geel een tussenwezen geworden. Toch blijft er met name in de laatste zes regels van het gedicht nog veel onverklaard. Wat is de betekenis van vuist en vleugel, hartlast, atlas? Waarom heet zij narrenstaf om te / rinkinken, zweep met linten? En wat moeten we verstaan onder de lussen () die zij schaatst? Wat een vrolijk spinrok aangaat, kunnen we misschien stellen dat de Zonnedauw hier via een tussenschakel vergeleken wordt met een andere insekteneter, de spin. De overeenkomst tussen spinrok en spin ligt behalve in het woordverband ook in het feit dat beide draden produceren. Spin en Zonnedauw lijken op elkaar in wát ze eten en in hóe ze hun prooi uitzuigen. Deze aanpak maakt spin en Zonnedauw, maar vooral deze laatste, omdat men het van haar als plant niet zou verwachten, obsceen haast van verstand. Speer met bellen verwijst m.i. op duidelijke wijze naar rinkeldood. Voor het hert betekent Drosera de dood, is zij de speer waarmee de gepersonifieerde dood in oude voorstellingen veelvuldig werd afgebeeld. Op het oorspronkelijke titelprentje van Elckerlyc b.v. heeft hij een speer in de hand. De bellen zijn misschien verklaarbaar vanuit het gegeven dat hij ook vaak met muziek- | |
[pagina 36]
| |
instrumenten werd afgebeeld.Ga naar voetnoot3) Dat de dood een ruiterlijke hinderlaag heet mag ons niet verwonderen, aangezien hij op allerlei prenten zittend op een paard verschijnt.
Aangenomen nu, dat Van Geel hier inderdaad de Zonnedauw portretteerde, is haar verblijf op planken of cement, zoals het in de eerste strofe heet, dan niet erg onaannemelijk? Niet per se. Haar karakter van tussenwezen (zie boven) wordt er alleen maar door versterkt: zij houdt het midden tussen plant en egel, plant en vogel, plant en spin. De dichter veroorlooft zich een experiment dat eerder ligt op het terrein van het magisch-realisme dan van de proefondervindelijke biologie. Bovendien blijft deze situatie in zijn poëzie niet zonder parallel. In Galanthus, op blz. 117 van zijn bundel, lezen we: Ik heb haar naam in sneeuwklokjes / geschreven, de houten vloer staat vol. Dat Van Geel een plant vermenselijkt of tot een andere staat van leven wekt, is, zoals we reeds zagen, niet ongewoon. Men vindt het, om konkreet te zijn, ook in Rapunsel (blz. 56), terwijl hij in Droom (blz. 103) te horen krijgt: Vingerhoedskruid heb / jij, zei ze, vingerhoedskruid adem in geblazen.Ga naar voetnoot4) |
|