Raam. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Frans A. Janssen
| |
[pagina 38]
| |
merkbaar. Van de lectuur van de auteur weten we verder dat hij in de jaren 1936-1938 Multatuli, Slauerhoff, Von Kleist, Nietzsche, Kafka, Céline en Freud las (Hermans in HP 1, p. 87, 89, in Mandarijnen, p. 62, in Am. Crt., in Boek van nu en in Het Vaderland 12-1-1952). Eind 1940 ging Hermuans studeren, eerst sociografie, na een jaar fysische geografie (Fotobiografie, p. 184-186). De oorlog was er de oorzaak van dat hij vóór 1944 niets publiceerde. Schrijven deed hij wel. In 1941 schreef hij de verhalen Een ontvoogding en Atonale.Ga naar voetnoot2) Uitgever Meulenhoff, aan wie het eerste verhaal voor Criterium aangeboden was, sloot met de auteur een optiecontract om hem na de bevrijding in zijn fonds te kunnen opnemen (Hermans in Am. Crt., Ratio, p. 28 en Mandarijnen, p. 19). Twee andere verhalen, Loo-Lee en Tezaam naar Ostende, werden in 1942 geschreven. Toen de bezetter in 1943 de loyaliteitsverklaring ook van studenten eiste, hield Hermans op met studeren. ‘Ik las. Ik schreef’, noteerde hij later over zijn activiteiten in de jaren 1943-1944 (Fotobiografie, p. 188; cf. Ratio, p. 28). Van zijn productie in 1943 ken ik het verhaal Elektrotherapie!, de roman Conserve en een essay over Focquenbroch (voor het laatste zie het interview van H.U. Jessurun d'Oliveira in diens Scheppen riep hij gaat van Au, Amsterdam, 1965, p. 17). Meulenhoff las ook het manuscript van Conserve; zijn raadgever Binnendijk keurde de roman af; ook uitgever Van Oorschot, die het begin 1944 las, zag er niets in (Mandarijnen, p. 19). Van de hier genoemde zes verhalen en van de roman kan men zeggen dat zij beeldend en met fantasie zijn geschreven; soms blijkt een duidelijk irrationalisme (o.a. droomtoestanden). Zij hebben mislukking, onbegrip, (zelf)vernietiging en misverstand als thema. In 1944 volgde nog het hierbij aansluitende verhaal Manuscript in een kliniek gevonden. In datzelfde jaar 1944 ging Hermans clandestien publiceren. In het ondergrondse gestencilde literaire blad voor debutanten Parade der profeten (De Jong nr. 998; UBA nr. 574) publiceerde hij in de afleveringen van aug.-sept. en okt.-dec. 1944 in totaal negen gedichten (Janssen-Delvigne nr. 28-29), die soms grillige en evocatieve beelden vertonen. C. Planije en Jan Prins, de samenstellers van het poëzienummer van okt.-dec. 1944, rekenen Hermans' gedichten, met die van Rodenko, tot de irrationele poëzie (p. 192). Eén van deze gedichten werd opgenomen in Hermans' eerste publicatie in boekvorm: de bundel Kussen door een rag van woorden, een gedichtencyclus eigenlijk, die Meulenhoff in 1944 clandestien en zonder impressum in een oplaag van 30 exemplaren voor hem uitbracht (De Jong nr 381; UBA nr 232). De gedichten uit deze bundel zijn nogal traditioneel zowel naar vorm als naar inhoud. Deze entree in de Nederlandse literatuur in 1944 ging gepaard met de kennismaking met een aantal jongere en oudere schrijvers. Hermans leerde Morriën, Aafjes en de auteur-vertaler Ch.B. Timmer kennen (Hermans in Am. Crt. en in Mandarijnen, p. 106; Morriën en Timmer in HP 2, p. 36). Begin 1945 bezocht hij een Amsterdamse literaire salon, waar hij Debrot ontmoette en waar Roland Holst, Van Vriesland, Keuls, Voeten, Binnendijk, Hoekstra, Spierdijk en Morriën kwamen (Laatste resten, p. 119; J. Bernlef, Anekdotes uit een zijstraat, in Avenue dec. 1972, p. 205; Bert Voeten, Notities over de oude prins, in HP 21-5-1973, p. 36). Vóór augustus 1945, de datum waarop het hier te bespreken artikel verscheen, moet Hermans nog poëzie geschreven hebben: in dit stuk spreekt hij over de ‘nieuwe bundel Horror Coeli, die binnenkort verschijnen zal’ (de bundel verscheen in het voorjaar van 1946). | |
[pagina 39]
| |
Er bestaat overigens een door de auteur getypte versie van de bundel die vóór 19 maart 1945 moet dateren: een exemplaar dat ik onder ogen heb gehad bevatte een opdracht met de genoemde datum. Een groot aantal van de nieuwe gedichten verschillen van die in Kussen door een rag van woorden, die overigens, in gewijzigde vorm in de nieuwe bundel herdrukt zijn. Opvallend in deze gedichten, die vaak de nachtzijde van het bestaan tot onderwerp hebben, is de hier en daar irrationeel getinte beeldspraak waardoor een uitstijgen boven het reële bewerkt wordt. Na de bevrijding, in augustus 1945, bevond Hermans zich in Brussel. Hij ontmoette er Van der Veen en Dubois (Adriaan van der Veen, Blijf niet zitten waar je zit, Amsterdam, 1972, p. 67). De literatuur dankt er een in december van dat jaar gepubliceerd gedicht Tuin in Brussel (Janssen-Delvigne, nr. 37) en de boeiende Brusselse hoofdstukken uit De tranen der acacia's aan. In het najaar publiceerde Hermans nog twee stukken in De Spectator, het weekendblad van De Nieuwe Standaard (Janssen-Delvigne nr. 35, 39). Om samen te vatten: Toen het artikel dat mij hier bezighoudt in De Nieuwe Standaard verscheen, was de auteur bijna 24 jaar. Hij had afgezien van de bijdragen aan de schoolkrant, één verhaal en (clandestien) nogal traditionele poëzie gepubliceerd. Hij beschikte over een grote hoeveelheid manuscripten: een aantal gedichten verschillend van aard van de gepubliceerde bundel, maar aansluitend bij die in Parade; (op één na in 1948 in Moedwil en misverstand gebundeld) en één roman (in 1947 gepubliceerd) - proza met irrationele tendenzen. Hij kende enkele uitgevers en een aantal jongere en oudere schrijvers. Hij bewonderde Kafka, Céline, Multatuli, Nietzsche en Freud. Op het moment dat de oorlog, die hij als een hindernis voor zijn mogelijkheden als schrijver ondervond (Fotobiografie, p. 200), afgelopen was, schreef hij voor Belgen die vijf jaar geen culturele contacten met Nederland onderhouden hadden, een stuk waarin hij de situatie van de Nederlandse literatuur uiteenzet en zijn eigen plaats daarin bepaalt. In de hieronder volgende samenvatting heb ik mijn toevoegingen tussen vierkante haken geplaatst.
Hermans beperkt zich tot in de oorlog gepubliceerd werk, en na 1942, zegt hij, betekent dat clandestien gepubliceerd. Omdat de verzetspoëzie in artistiek opzicht meestal geen vernieuwing betekende, sluit hij deze buiten zijn overzicht. In de gedurende de oorlog verschenen publicaties ziet hij een voortzetting van twee richtingen, die al vóór 1940 merkbaar waren: een beweging van rationele realisten en een van irrationele fantasten. Als buitenland voorbeeld voor de realistisch-rationalistische stroming, die het meest verbreid is, noemt hij Léautauds Le petit ami [De Jong nr. 492; UBA nr. 299]. Als Nederlandse voorlopers worden vermeld Du Perron, Greshoff en Hoornik. De beoefenaren van dit genre wordt epigonisme verweten. Namen worden niet genoemd, wel het tijdschrift Parade der profeten, waarin de poëzie van de dagelijksheid en van het klein geluk een publiciteitsmogelijkheid vond. [Hierin publiceerden o.m. Van der Graft, Den Besten, Warren, Deak, Rodenko, Van der Molen, Langen, Schuur, Hermans.] Als buitenlands voorbeeld voor de fantatisch-irrationele stroming, die de meest belovende wordt genoemd, wordt de vertaling van Kafka's De gedaanteverwisseling door N. Brunt opgegeven [De Jong nr. 439; UBA nr. 267]. Bordewijk, Vestdijk en Hendrik de Vries zijn hier de Nederlandse voorlopers. Hier noemt Hermans wel namen van jongere auteurs: de dichter Rodenko, die in Parade publiceerde maar daar een uitzondering is en die onder de invloed van de Franse surrealisten Eluard, Breton en Supervielle schrijft; de | |
[pagina 40]
| |
prozaist W.J. van der Molen en tenslotte zichzelf [beiden ook Parade-debutanten]. De aan zichzelf gewijde passage citeer ik hier in zijn geheel: ‘Van Willem Frederik Hermans verscheen een kleine bundel gedichten. Vooral zijn nieuwe bundel Horror Coeli, die binnenkort verschijnen zal, is sterk irrationeel getint.’ Vervolgens wijst Hermans op het niet-zichtbare deel van de literatuur in de oorlog: op het vele dat in manuscript moest blijven [ongetwijfeld denkend aan zijn eigen proza] en op de literaire bijeenkomsten in de winter van 1944-45 [hij zal de hierboven genoemde salon op het oog gehad hebben]. Tenslotte noemt hij enkele kunstenaars die verwantschap tonen met de irrationalistische stroming: de roman Afgunst van de Rus Oljesja, vertaald door Timmer, die ook als bijzonder dichter genoemd wordt, en het werk van de schilders Melle en Langeweg. Schrijvers als Schuur, Deak en Langen [die met Timmer ook in Parade publiceerden, zij het niet als debutanten] zijn slechts even vermeld, omdat Hermans zich in zijn stuk beperkt tot auteurs die voor de oorlog onbekend waren.
Wat meteen opvalt is dat Hermans in augustus 1945 slechts drie gedurende de oorlog gedebuteerd hebbende jongeren tot in de titel van zijn artikel genoemde Nieuwe figuren in de Nederlandsche literatuur rekent. Ze zijn Parade-debutanten maar worden van het tijdschrift losgemaakt en tot de irrationele fantasten gerekend. Sluit deze plaatsing van zichzelf aan bij Hermans' hierboven geschetste literaire activiteiten? Er is over het algemeen geen aansluiting bij de gedichten in de bundel Kussen. Impliciet neemt hij in zijn Brusselse artikel dan ook afstand van deze poëzie: hij noemt de bundel wel even (overigens zonder de titel te vermelden), maar de karakterisering irrationeel wordt op Horror coeli rechtstreeks toegepast. De gedichten uit Parade en uit Horror coeli (twee gedichten uit Parade werden overigens in de bundel herdrukt) passen grotendeels wel in de irrationeel-fantastische stroming, evenals een groot deel van zijn proza, dat hij niet noemt omdat hij zich in zijn artikel immers tot gepubliceerd werk beperkt. Bovendien is er zelfs verwantschap met sommige schoolopstellen. de belangstelling van irrationalisten en surrealisten voor gruwel- en spooktoestanden en voor Poe is bekend. Ook zijn lectuur van Freud kan hiermee in verband gebracht worden. Dat Hermans zijn poëzie als surrealistisch beschouwde, blijkt nog uit een brief uit ca. 1949 aan Rodenko (door deze geciteerd in HP 2, p. 37). Hij heeft na augustus 1945 nog herhaaldelijk blijk gegeven van zijn belangstelling voor irrationalisten, fantasten en surrealisten, voor Hendrik de Vries, Bordewijk, Rodenko, Kafka, Melle en Langeweg en tegelijk polemische stukken tegen het rationeel realisme (o.a. Du Perron) geschreven. De schrijver Hermans heeft vanaf zijn jeugd een duidelijke voorkeur voor de irrationalistische stroming aan de dag gelegd. Een kenner van het surrealisme zou kunnen nagaan waar invloeden hiervan zich in concreto in het werk van Hermans van vóór 1945 en ook van daarna manifesteren. Hier kan men zich de vraag stellen of deze belangstelling voor irrationalisme, fantasie en surrealisme niet in tegenspraak is met zijn in essays uitgedrukte belangstelling voor exacte wetenschappen, positivisme en analytische filosofie, of de schrijver van De tranen der acacia's en van Wittgenstein in de mode wel dezelfde is. Een paradox, geloof ik. In Hermans' opvatting van de wereld als chaos heeft de mens twee wegen om ordenend op te treden. Met de middelen van de wetenschap, en dat betekent dan de controleerbare en betrouwbare gegevens van de logica en van de natuurwetenschappen, bestrijkt hij slechts een deel van zijn wereld. Over alles wat daarbuiten ligt, dus over zijn filosofie, ethiek, | |
[pagina 41]
| |
psychologie etc. valt rationeel niets te zeggen. Daar kunnen alleen met irrationele middelen verbanden worden ‘aangetoond’ en dieper liggende onbewuste ‘waarheden’ worden blootgelegd. En dat is wat de schrijver doet. De veel geciteerde uitspraak van Hermans ‘Romanschrijven is wetenschap bedrijven zonder bewijs’ moet in dit licht worden bezien.Ga naar voetnoot3) Zijn belangstelling voor zowel exacte als niet-exacte bewegingen berust op dezelfde grondslag.
juni 1973. |
|