Raam. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De kunstenaar drinkt & naaitDe Stichting Beeldende Kunst Tentoonstellingen te Maastricht stuurt ons een kennisgeving: ‘Martin J.G. Verstraaten toont ons echte schilderijen’. Daaronder een hymne van Pieter Beek op de exposant uitlopend op de regels:
‘als iemand die denkt over de
dingen die om hem heen gebeu-
ren....
als iemand die veel drinkt en
graag naait.
zo ken ik martin verstraaten’.
Tot nu toe was min of meer de top van verbazingwekkendheid bereikt als de kunstenaar de aan thuis verkleefde gemeente mocht melden, dat hij helemaal naar Frankrijk of Italië had gestudiereisd, soms liefst op kosten van het Rijk, op advies van een deskundige en al eveneens door het Rijk bekostigde commissie. Nu openen zich weer heel andere perspectieven. Hoe ken ik W.F. Hermans? Als iemand die graag achter de keukendeur de tuin in pist. Hoe Karel Appel? Als iemand die denkt over de dingen die om hem heen gebeuren. Die kniest over de dingen die om hem heen allemaal niet gebeuren. En vooral als iemand die bijwijlen diep in zijn neus peutert. Hoe ken ik Theo Olof? (Want ik ken nog al wat kunstenaars.) Als iemand die met luste een scheet laat onder het strijken. Hoe A. Roland Holst? Als de prins der dichters, maar het liefste dat die doet is poepen aan de Hondsbosse. En het geheim van Rembrandt dat ik toevallig ook ken? Dat die naaide in het clair en schilderde in het obscuur. Gezwegen van Vondel: ontzettend had die geboerd en gegast, had hij zich niet mogen lozen in d'Altaergeheimenissen en andere dichten. En zo is er immers nog veel dat de mensen niet weten van de Kunst & de Kunstenaars en dat zo volop het weten waard is. Met een verhoudingsgewijze geringe verhoging van het CRM-budget moet onze gemeenschap toch te bedienen zijn?
Lambert Tegenbosch | |
Uit het leven van een feministeDe heldin van deze geschiedenis, Frits Bos, ontwaakte. Eigenlijk heette ze Fritzy van Egters, maar ze wilde geen vrouwelijke voornaam, dat was discriminerend, en van zichzelf heette ze Bos, dus had ze de naam van haar man niet nodig. Wel iets anders. Want door zijn ruime (intellectuele upperclass) inkomen had ze een grote hoeveelheid vrije tijd. Het was voor een feministe noodzakelijk een man met een behoorlijk inkomen te trouwen, anders had je geen tijd genoeg om je bezig te houden met de vraag waarom vrouwen toch geen boeiende, goed betaalde part time-baantjes konden krijgen. Politiek opportunisme dus. Bovendien had je man dan ook een boerderijtje in Friesland, en dat hadden alle collegaatjes van Man Vrouw Maatschappij, dus dan had je ook de weekends wat vlotter contact hè. Frits Bos (voor intimi Fritsje) ontwaakte dus. Naast haar, in het tweepersoonsbed, lag haar vriendin. Frits was, vanzelfsprekend, bisexueel. Wie klassebewust was was bisexueel. Er waren immers nog maar twee klassen, mannen en vrouwen. Kolonisator en gekoloniseerde. Dat had Froukje onlangs nog weer eens zo raak gezegd, in een interview in dat boekje van die Paul Vlaanderen, of Paul de Vlaming of hoe die heten mocht. En Froukje, de theoreticus/ca van Man Vrouw Maatschappij, kon het weten, want die had ook nog een vooraanstaande plaats in de P.v.d.A. bekleed. Ze was pas uit de politiek gegaan toen bleek dat het een zuivere mannenpolitiek was, d.i. machtspolitiek; ze wilden haar allemaal naaien! In de partij waar Frits lid van was, D'66, lag dat gelukkig gunstiger. Maar goed, Froukje dan had betoogd dat de marxisten en dat soort vogels zich vergist hadden in hun maatschappij-analyse: de onderdrukte groepen, dat waren niet alleen (en nu zelfs: niet méer) de arbeiders, boeren en kleine middenstanders, maar ook de vrouwen! En die waren nog stéeds de lul! Nu ja, het haasje, Froukje had gelijk, je kon het in het Westen goed zien; de arbeidersklasse bestond niet meer, die lui hadden allemaal auto's, er waren alleen nog wat kleine oneffenheden weg te werken in de woningverdeling, meer niet; de boeren waren allemaal steenrijk (alleen al van die boerderijtjes die ze aan de stedelingen verkochten!), om over de middenstanders maar niet te spreken. Nee, wat dat betreft was het | |
[pagina 2]
| |
maatschappijbeeld vereenvoudigd: onderdrukten, de vrouwen, en onderdrukkers, de mannen. Er zou in deze maatschappij dan ook pas werkelijk iets veranderen als de vrouwen in opstand kwamen. Daarom was, in navolging van de arbeider die in een auto reed, de klassebewuste vrouw bisexueel. Zo zat dat. Via de ‘normale’ politieke wegen was de emancipatie, uiteraard, niet te bereiken. Het kwam daarom aan op het werk aan de basis. Dat deden de feministen in Man Vrouw Maatschappij en Dolle Mina. Dàt was nog eens geweldig, dat werken aan de basis! Je moest er wel tijd voor hebben natuurlijk. Jammer dat er geen arbeidersvrouwen in Man Vrouw Maatschappij zaten. Het was ontzettend moeilijk die wijven te ‘bereiken’. Die wilden bijv. helemaal geen leuk baantje overdag! Die wilden niet eens een vriendin, of zelfs maar een minnaar, al was dat dan een onderdrukker. Ja, eigenlijk werkte er wel een volksvrouw op Man Vrouw Maatschappij, de koffiejuffrouw. Die had dus wel een baantje, en wat voor een! D'r buurvrouw zou d'r handen dichtknijpen. Maar zij scheen het helemaal niet zo geslaagd te vinden. Het was ook wel een stomme trut hoor, jezus wat een niveau. Nee, er zou nog heel wat werk verzet moeten worden voor je die types klassebewust had gemaakt! Frits Bos ontwaakte dus. Ze kon nog heerlijk wat blijven liggen. Vandaag was het Guusje zijn beurt om voor het ontbijt te zorgen (haar man heette eigenlijk Bas, maar ook hij vond dat een autoritaire naam). Het was nogal laat geworden gisterenavond; ze was met Kees, haar vriendin die nu nog sliep, de secretaris van het C.O.C. tegen het lijf gelopen. Dat betekende praten en nog eens praten, en dan nog snel een nummertje maken met z'n drieën, je moest toch ook een beetje fit blijven nietwaar, en sinds op haar gymclubje ook van die dikke wijven met boodschappentassen waren gekomen was ze daar geen lid meer van, en was dit het enige. Maar aangezien Kees lesbisch was (die was dan ook nòg radicaler dan Froukje!) had zij het in zo'n drietje wel het zwaarste! Enfin, ze kon nog wat blijven liggen. Straks bracht Guusje hun twee kinderen naar het particuliere montessori-schooltje en om half elf kwam de werkster, die dan meteen voor koffie zorgde. Nadat Guusje het ontbijt gebracht had en de kinderen hun gedag gezegd hadden, sliepen Frits en Kees weer in, en ontwaakten pas om kwart voor elf. Woedend stapte Frits uit bed. Kon ze voor de zóveelste keer zelf koffie gaan zetten, en dan halsoverkop naar het feminarium. Dat was weliswaar twee straten verderop, maar met parkeren was je tegenwoordig meer tijd kwijt dan met rijden! Net toen ze het water in de koffiezetmachine had gedaan stoof de werkster de keuken in ‘Sorry mevrouw, mijn band begaf het,’ hijgde het mens. Wat een smoes, dacht Frits, maar ze weerhield zich nog nèt het te zeggen ook. Beter de vrede te bewaren; het was toch al zo'n toer een hulp te krijgen tegenwoordig, laat staan eentje die je boel niet verruïneerde of een belachelijk uurloon vroeg. ‘Hindert niet hoor,’ zei ze dus maar, ‘alleen had ik toevallig ontzettende haast vanmorgen. Wilt u vast koffie inschenken? Ik móet over tien minuten de deur uit zijn.’ ‘Waarom werkt u dan ook zo hard?’ vroeg de werkster. ‘Nooit heeft u eens rustig de tijd voor uzelf. En als u het nou nódig had voor de centen, zoals ik!’ ‘Ja God,’ zei Frits, ‘je wilt wat nuttigs doen in je leven hè.’ ‘Wat voor nut heb dat dan, al dat vergaderen?’ Frits haalde haar schouders op. Met dat mens viel eenvoudig niet te praten. Nog stommer dan die koffiegriet op het feminarium. Eenmaal in haar Coopertje kwam haar humeur snel weer op peil, vooral toen het parkeren minder problemen opleverde dan gewoonlijk. Op het feminarium waren de leden van de werkgroep net aan de koffie, terwijl een van hen enthousiast vertelde over het laatste artikel van Tamar in VN, die daarin briljant afrekende met die stomme studenten en hun duizend gulden-acties. Ja, die Tamar, daar konden ze nog wat van leren. Goed wijf was dat, en zo spits. Van twaalf tot vier zouden ze hun actie ‘meid, laat je nakijken’, die de afgelopen weken gehouden was en die zo succesvol verlopen was, evalueren. Zoals meestal wanneer ze aan het evalueren sloegen werd het later dan de bedoeling was. Het was dan ook van het grootste belang dat er nu spijkers met koppen geslagen werden; wel tientallen vrouwen hadden zich tijdens de actie immers opgegeven voor de praatgroepen die overal in het land als | |
[pagina 3]
| |
paddestoelen uit de grond rezen, en wilden ze dit prachtige resultaat effectueren moest er vooral aan het inhóudelijke aspect van die groepen veel aandacht besteed worden. Het was dan ook pas tegen half zes dat ze haar wagentje in hun straat parkeerde. Ze was doodmoe. Dertig meter verderop stapte toevallig net ook Guusje uit zijn Eend. Frits zag dat hij ditmaal godzijdank de loempia's niet vergeten had. Ze moest er niet aan dènken nu nog te moeten koken ook, na zo'n dag. Bovendien waren ze nu lekker vroeg klaar, want ze wilde eigenlijk wel eens een avondje bijkomen, gewoon lekker relaxed voor de TV. Het was trouwens VPRO vanavond, en dat wilde ze voor geen goud missen.
J.J. Wesselo | |
Een herfstwandelingHet leek een heel gewone dag: grijs kartonnen licht en een armoedige schrale wind als tocht in een stal; strontlucht uit de voren van de akkers links en rechts van het karrespoor achter Heeze. Maar zie: de linker akker was katholiek, de rechter protestant. Links pikten 203 grijze duiven in de voren. Zonder teken of voorteken kwamen ze plots op de wieken met één zelfde draai; even Escher-silhouetten, toen over mijn hoofd ruisend en alweer terug naar dezelfde akker waar ze vleugeltippend de lucht loslieten en buigend tussen de voren nipten. Rechts 58 kraaien, zwart gelijkhebberig en oneens krassend, stappend maar niet geleid door één koraal van beweging. Verschrikt, verstoord wiekten ze op, draaiden hun rafelig toertje over mijn hoofd en vielen als op hun achterpoten remmend op de eigen akker. Nog geen vijftig meter van elkaar twee zwermen vogels, zich voedend uit de voren: duiven links, kraaien rechts. Inmiddels gevorderd tot waar dat schuurtje staat zie ik plotseling dat er een snor ligt. Hij moet hier al jaren liggen, maar vandaag is hij voor mij zichtbaar geworden door een onvermoed samenspel van de krachten der natuur: het licht, het uur, de wind en de maand december. Tussen Heeze en Leende ligt midden op een akker een snor van tachtig meter breedte, met een maximale hoogte van een kleine vier meter. Die snor is enigszins rossig, mooi vol en keurig gewelfd, beschaafd afgerond naar de uiteinden. Ik zei ‘midden op een akker’. Dat moet men niet terloops verstaan als ergens een eind van de weg af. Nee, de snor ligt voortreffelijk geplaatst in een ruimte die wordt begrensd en geaccentueerd door de coulissen van haaks op elkaar staande bosranden. De toenemende grijsheid naar het einde van de akker versterkt de indruk van diepte. Tussen ver en dichtbij ligt de snor, geen vlak, geen wand, maar een voorwerp waar je achter langs kunt. Andere snorren zijn projecties op een vlak, op een gezicht of een masker. Dit is de eerste snor die zich puur ruimtelijk voordoet. Maar, bedenk ik, dit is slechts verbeelding van me. Want - en zie de subtiele samenhang der natuurverschijnselen, hierboven reeds aangeduid en nu uit te breiden met levende wezens - de duiven van ginder en daareven zoeven over mij heen en maken een verre bocht; ze zweven recht over de snor heen. Terstond besef ik dat voor God, de engelen en hun duiven de snor toch tegen die akker zit, precies!: als een carnavalssnor op een wat doorploegd gezicht. Deze relativering van het punt mijner subjectieve waarneming - meer vanaf de kin kijkend dan vanaf de aarde - doet overigens niets af aan een andere, zelfs enigszins wonderlijk te noemen sensatie. Ik zei reeds: tachtig meter breed is die snor. Maar wie denkt dat dit dus een reusachtige snor moet lijken, vergist zich. Die snor daar in de ruimte imposant? Kom nou. Het heerlijke gevoel is dat ik, vanwaar ik sta, met mijn hand achter die snor om kan, zoals volkomen natuurlijk zou zijn bij een normale namaaksnor. Die snor bemerkt dat er een totale schaalverandering optreedt: de akker en de bomen passen zich aan bij de maat van gewone snorren. Het bos is twee keer zo hoog als de snor, dus niet meer dan zes centimeter. Ik geniet de grootsheid van een bergbeklimmer: ik kan het hele landschap overpissen, inclusief het winters elzenbosje dat door de wind zo mooi gemodelleerd is tot de vitale snor met de rossige glans.
Jan Bakker |
|