Raam. Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Pierre Borgue
| |
[pagina 9]
| |
Pierre Borgue
| |
[pagina 10]
| |
Des lèvres nocturnes s'endorment dénouées au centre. Sans décret ni tison. Je m'habite lassement. Interrogé par un désir qui se sait vain. Que si la joie s'allume, quelque oeil répondra. Veiller? Dormir? - Plus bas, sous moi, une tête s'incline dévidée songe. Sait-elle? Neige goutte à goutte. Ame soumise. - De quelle ardeur la fille du nombre? De quelle splendeur la face dérobée? - Le présage trompe. L'idole s'élucide album des nostalgies. Grimée de lampadaire. - Je tisse un rideau d'aveugle. Derrière peut-être une plateforme d'adoration. Serait-ce beau l'autre côté de la chair. L'autre face de la louange respirée. On marche moi-et-autre. Harcelé de doute. Ni pur. Ni parfumé de chasse. Menti. Dévoré. Si au moins l'on osait l'arche fugitive. Creux d'eau. Existence fixée en bougeant. Dédain de prière. Dédain de lait. D'amour quel mode se dresse? Quelle ombre se redouble. Descendante.
Figurine. Lune. Calice mélodieux. Tassé de caresses. Apte aux liens fauves des heures insensées. S'amasse centre. Hasard. Entendu gémi face. A l'image des voeux le royaume monte. Vaste proue de fauve. Armé de regards. Pourpre panique. Paix. A travers des doigts nus. L'envie s'invente treille, Heure transparue plus proche. Songe composé issue. Liturge la nuit passe longue. L'âme s'abaisse. Courbée sur un grand fleuve d'argile. Entré sans vigueur dans l'informe. Espace. Acte qui danse rompu masse. Le front touche ce corps. Quel orgueil va lisser ce péril? Haletant jusqu'au jour. Imaginaire. Innocence. Veillée riche détour. Tressée riche désert. Sort. Egaré de tourments. Mordu de roc. Sucée de lait une vierge s'enlace à la lueur. Blessée. Daignée luire. ● Alcyonée: mon gros géant vaincu. Et l'autre Alcyonée, de Delphes, arrachée au monstre Lamia par la force amicale. - Je déposerai mes yeux dans une coupe auprès de ma tête. Pour dormir comme un coq paresseux. Assommé d'un coup de bûche enflammé. Vidé d'une trop longue suite. - Jours-alcyon qui récusent la tempête, la robe de corruption. Indicible palais trois fois dévoré de soleil. - Ellipse écailleuse. Eau de l'oeil. Larmes pesantes. Un coeur triste | |
[pagina 11]
| |
die aan de grijze deur hangt trekt mij aan en het overkomt me dat ik er hartstochtelijk naar verlang mij door het leer te laten opslokken. Als ik het zou kunnen, misschien zou ik dan mijn hoofd en schedel met zwaar leer bedekken - maar met twee gaten erin om te kijken. Dakstro vervuilt mijn dak. ● Nachtelijke lippen slapen in, tot in het hart losgemaakt. Geen wet meer, ook geen smeulend vuur. Ik zit zwaar in mijn lichaam. Aan de tand gevoeld door een verlangen dat zich ijdel weet. Als toch de vreugde ontbrandt, zou er wel een oog zijn dat antwoord geeft? Waken? Slapen? Lager, onder mij, buigt een hoofd voorover, van dromen leeggespoeld. Is er weten? Sneeuw, druppel voor druppel. Onderworpen geest. Welke driften in de godin van de harmonie? Welke schoonheid in het verhuld gelaat? Het voorteken bedriegt. Het idool verheldert zich: platenboek van nostalgieën. Geschminkt door toortslicht. Ik weef het gordijn van een blinde. Daarachter misschien een platform van verering. Zou het mooi zijn, de andere kant van het vlees? De achterzijde van de ademgeworden aanbidding? Ik ga voort, ik-en-ander. Door twijfels bestookt. Niet argeloos. Ook niet van jachtgeuren doortrokken. Bedrogen, Verteerd. Als je tenminste achter de ronddolende ark durfde aan gaan. Waterput. Bestaan, in rondtrekken vastgelegd. Minachting van gebed. Minachting van melk. Welke vorm van liefde tekent zich af? Welke schaduw verdubbelt zich? Afdalend. Godenbeeldje. Maan. Klinkende kelk. Uit liefkozingen opgestapeld. Toegerust voor de wilde omhelzingen van uitzinnige uren. Tot middelpunt verdicht. Toeval. Verstaan zuchtend gelaat. Heilige verlangens nemen gestalte aan en het rijk verheft zich. Eindeloos boegbeeld. Wild beest met blikken gewapend. Purperen paniek. Vrede. Door lege handen angebracht. De begeerte maakt een netwerk van ranken. Uur dat versluierd nadert. Mijmering die een uitweg vindt. De nacht, liturg, gaat traag voorbij. De geestkracht zakt. Gebogen over een brede stroom van modder. Futloos in het vormeloze binnengegaan. Grenzeloze ruimte. Dansende daad in veelvormige massa gebroken. Het voorhoofd raakt eraan. Welke fierheid zal een dergelijk gevaar vergulden? Hijgend. Tot het licht wordt. In beelden. Onschuld. Behoed als een vruchtbare omweg. Geweven als een vruchtbare | |
[pagina 12]
| |
entre deux portes. Idée instable. Porte des nuages. - J'espère une danse variée et tendre comme une soierie de Chine. Fille limpide. Châtiée pour avoir procuré une émotion trop vive. Cithare vivante. Un coeur sans poussière. Des doigts de loisirs. Des paumes pures exorbitées de tambour. Ce vigoureux génie des origines. Art de couper la tête. | |
[pagina 13]
| |
woestijn. Ongrijpbaar door kwellingen. In rots gehouwen. Verzadigd van melk kronkelt een meisje zich in het schijnsel. Gewond. Waardig gemaakt lichtend te worden. ● Alcyoneus:Ga naar voetnoot1) ach, mijn geweldige, overwonnen reus. En de andere Alcyoneus, van Delphi, die aan de greep van het monster Lamia ontkwam door de kracht van de vriendschap. - Ik zal mijn ogen neerleggen in een schaal dicht bij mijn hoofd. Om te slapen als een luie haan. Neergeslagen door de klap van een brandend houtblok. Ontledigd door een te lange duur. - Alcyon-dagenGa naar voetnoot2) die de storm, de mantel van verderf, verre houden. Onuitsprekelijk paleis, drievoudig van zon verteerd. - Ellips vol schubben, Water van het oog. Zware tranen. Een droef hart tussen twee deuren. Onzekere gedachte. Draagt wolken. - Ik hoop op een dans, afwisselend en zacht als zijde uit China. Doorschijnend meisje. Getuchtigd omdat het te felle opwinding teweegbracht. Levende citer. Een onbestoft hart. Vingers van vrije tijd. Zuivere, uitzinnige handpalmen van de trommelslager. Die krachtige demon van de oorsprongen. Kunst van het onthoofden. |
|