‘Nou neemt u het dan mee. Wat gaat het mij aan? Het IS niet van mij!’
‘Hoe kunt u toch zo spreken over dit arme bloed?’ De agent was nu duidelijk kwaad: ‘Hebt u dan helemaal geen hart?’
‘Agent, waarom valt u zo tegen míj uit? Gaat u toch eindelijk eens naar INTERNATIONAL POSTORDER, en arresteert u daar de dader van deze onverantwoorde grap!’
De politieman, nu haast sissend van nijd: ‘Meneer, op het hoofdbureau zullen ze wel beslissen, welke stappen er in deze zaak genomen dienen te worden!... Maar als u wilt weten hoe ik erover denk?... Mijns inziens, zit de vermoedelijke dader hier, in deze keuken!... U zit daar maar, meneer... en u hebt niet ook maar het geringste gevoel getoond voor dit arme kind hier... Meneer, weet u, wat ik denk dat u bent? U bent een psychopaat. Goedendag, meneer!’
Hij liet zijn collega, die inmiddels boekje en potlood weer had opgeborgen, voor, de gang in. Sloeg vervolgens met heel de kracht van zijn verontwaardiging de deur achter zich dicht.
Opnieuw was Morsdam alleen met het kind.
Morsdam stond voor het keukenraam. Hij zag het mager lapje grond, de verpieterde seringenboom, waar wat mussen uit opvlogen. De grauwe schutting. De drie lange smalle schoorsteen walmend daarachter; een deel van het dak van de gasfabriek. Een kind? Wat moest hij met een kind?
Bestond er maar magie. Als ik nu kijk, gaat het kind in vlammen op.
Maar achter zijn rug ving opnieuw het huilen aan. De baby viel niet te ontkennen. Caco ergo sum. De baby was een krijsende, schijtende realiteit. Morsdam draaide zich driftig om, beende de gang in opnieuw naar de telefoon. Maatschappelijk werk. Erger dan de politie konden ze daar toch niet zijn.
‘Met het bureau van Maatschappelijk Werk.’
‘Met Morsdam. Kan er iemand langs komen? Het is dringend.’
‘Waar is het voor, als ik vragen mag?’
‘Dat kan ik u niet aan de telefoon uitleggen.’
‘Ach, meneer, wij krijgen zoveel te horen. Zegt u het maar.’
Zilvergrijsharige stem. Tweed geruit mantelpak. Juffrouw Caritas... er is geen grein wereldleed, dat niet op haar begrip kan rekenen! Niets is maatschappelijk zo nuttig als geborneerdheid.
‘Nee, mevrouw, ik sta erop dat iemand hier naartoe komt. Ik wil namelijk iets laten zien.’
De vriendelijke doch gedecideerde damesstem, steeds minder vriendelijk, steeds meer gedecideerd: