| |
| |
| |
[Vervolg Ludieke Dominiek]
zijn ware trui van kleur. ‘Wil je eens drinken, bekje?’ Hij hield haar zijn sherry onder haar neusvleugels die éven trilden en ik zag haar pupillen kleiner worden, maar verder reageerde ze niet. ‘Godverdommese hoer’, gromde Jacques en goot het verkleurde vocht over haar witte handen, ‘wil je nou onderhand niet eens levend worden!’
‘Godverdommese hoer’ klonk het plotseling door de luidsprekers over de bezoekers heen die dan toch maar zoals gewoonlijk langs doeken en beelden slenterden, blij waren wanneer ze een bekende ontmoetten, blij dat ze al dit naars konden vergeten, en nu geamuseerd elkaar aankeken, godverdommese hoer, nou nou,
‘wat een lekker stuk’ riep Dominiek,
‘moet je dáár 'ns voelen’ riep Dominiek,
‘zou die buste echt zijn’
‘allemachtig, wat een lelijke knieën heeft die meid’
‘die griet kan tegen een stootje’
‘als dát geen kouwe kikker is’
‘kom Arnold, er is nog wel meer te zien dan dit meisje’
‘dooie ogen, hoor, dooie ogen’
‘daar zou jij best eens mee naar bed willen hè’
‘duurt een tijdje voor die op temperatuur raakt’
‘die verwonder zich blijkbaar nergens meer over’
‘ik zou wel willen maar ik mag niet van mijn moe’
‘hoe hou je 't vol, liefje’
en ook riep Dominiek
‘zalig de schoot die u gedragen heeft en de borsten die u hebben gezoogd’ een openbare onthulling van wat wij hadden gezegd en gedacht, en terwijl allen zo wat grinnikten of zich geneerden riep Dominiek ten slotte
‘de show neemt nu een aanvang’
en toen stroomden de bezoekers gretig op haar af in het vreemde licht, want ze was opgestaan. Hoorde ik haar gewrichten knarsen? Een standbeeld werd levend, het wonder dat je fantaseert, zittende vrouw, hurkende vrouw, liggende vrouw, zittend naakt, hurkend naakt, liggend naakt, doodstil gezwegen jarenlang in parken en zalen, bekeken, beoordeeld, bewonderd, bespot, uitgelachen, aangerand, verkracht, uitgescholden, geliefkoosd, oorzaak van tranen, erecties en glimlach, dat wonder vond nu plaats voor onze ogen. Smaller dan je verwacht had stond Dominiek rechtop in haar strakke zwarte tricot, een zittende vrouw heeft altijd iets breeds omdat haar billen uitzakken naar beide kanten, maar
| |
| |
staande trok Dominiek haar billen bij elkaar, rank, dat is het woord, wie durft het nog te gebruiken, ik ben de wijnstok en gij zijt de ranken, rank, zo stond ze daar en lenig stapte ze op de verhoging waar de katafalk stond opgesteld, zwart bij zwart, jawel, maar leven bij dood, en wij drongen allemaal samen in een halve cirkel vuil, gemeen, vals licht. Hier was dan eindelijk het e-ve-ne-ment, ik zag Joris van Bruggen op de achtergrond, het brein dat dit alles had bedacht, glimlachend, superieur, benieuwd, daar was iets bijzonders op til. Een saxofoon stierf weg en te leven begon het lied dat gezongen wordt voor een gestorvene die verantwoording af moet leggen voor de heer van leven en dood, dies irae, met david en de sibylle als getuigen, wonderlijke monnikenstemmen, sonoor, weldadig, een feest voor wie de gruwelijke tekst niet kende, niets zal ongewroken blijven namelijk door de koning van angstaanjagende majesteit, o laat mij niet eeuwig branden in venijnige vlammen, gun mij een plaats onder de schapen aan uw rechterhand, straffende gerechtigheid; en solemneel als deze sequentia, even statig, voornaam en imposant in een gedragen ritme en met bedaarde gebaren ontdeed Dominiek zich van haar kleding, gespte ze haar zwarte schoenen los, stroopte ze als in trance de zwarte maillot van haar benen, haalde ze als in trance de zwarte trui over haar hoofd, quidquid latet apparebit, alles wat verborgen is zal onthuld worden en de schuldige zal staan met wangen rood van schaamte, maar rood waren de wangen van Dominiek niet, dat kwam door de verf die blozen verborg, akkoord, maar er was geen enkele reden om zich te schamen, u moest zich schamen, welk dier schaamt zich voor zijn lichaam, welke koe schaamt zich voor haar uier, welke stier voor de pluim onder zijn buik, welk paard voor zijn lange klepel midden op straat. Wij merkten echter dat we belazerd werden, want toen Dominiek dan haar tricot had afgeworpen, de zwarte beha losgegespt, weggestapt was uit haar
zwarte slip, toen, dames en heren, stond er een levend geraamte op het podium. Was het fluorescerende verf, was het nóg een huid? Twaalf ribben, een bekken, scheenbeen, schouderbladen, spaakbeen en ellepijp, dát was wat het publiek te zien kreeg, en nu trok Dominiek een grijns over haar kalken gezicht bij het klagen van de monniken, bij het teleurgesteld mopperen van de menigte waaruit ook wel instemmend gehinnik opsteeg, lekker voor de gek gehouden, maar Dominiek die alles had uitgetrokken trok zich nergens wat van aan, maakte een paar passen achterwaarts, zodat je al haar beenderen en gewrichten zag bewegen, ze sloeg het doek van de katafalk opzij, een doodkist kwam bloot, blank hout, mooi hout, zo op het oog dúúrzaam hout, solide in elkaar gevoegd, gespijkerd, gelijmd, hout dat meegaat een mensen leven lang, daar zult u geen spijt van krijgen, ze klapte het deksel open, stapte charmant in de kist,
| |
| |
ach wat, in de laatste verblijfplaats van broeder lichaam, lieve zuster ziel, en precies op die dag druipend van tranen, lacrimosa dies illa, trok ze het dak over zich heen, de heer geve haar de eeuwige rust, dat zij ruste in vrede amen, prachtig getimed op een seconde af.
‘Ze zullen er toch wel gáátjes in geboord hebben’, zei Jacques, ‘o, o, wat een godgeklaagde kloterij, die hele vertoning’, maar ik zag dat zijn ogen gespannen stonden naar de afloop, en iedereen stond gespannen te wachten wat er nu zou gebeuren. Want dit was geen slot, deze irriterende frustrerende strip-tease niet, deze onbehoorlijke tantaluskwelling, en zeker niet dit na het feest in de kist stappen, afgelopen uit, overlevenden ik dank u voor de belangstelling. Ofwel er waren gaatjes in het hout geboord, ófwel Dominiek beschikte over een buitengewone ademhalingstechniek, hoe lang kun je niet onder water blijven zonder te ademen, seconden worden dan hele happen in de tijd, mondenvol tijd, maar op de chronometer blijven het seconden, zestig tikjes een wijzerplaat rond en dan heb je nog maar een minuut. De toeschouwers werden ongeduldig. ‘Natuurlijk zitten er gaatjes in’, zei Jacques, ‘anders was ze al lang gestikt’. Onwaarschijnlijk wat het dat Dominiek ter plaatse zou omkomen door gebrek aan zuurstof, astronauten overkomt dat,
ruimtereizigers zoals wij allen, geworpen door het moederdier op een planeet die we niet kennen, waar we aarzelend onze eerste stappen zetten, een planeet met kraters en vreemde gesteenten en gevaarlijke stralingen en geheimzinnige ziekten. Is er léven mogelijk op de planeet die aarde heet? Ja er is leven mogelijk op de planeet die moeder aarde heet, al hebben velen er geen leven, zij die geboren worden met kroeshaar en dikke lippen, zij die geboren worden met mongolenogen, zij die geboren worden met het voorkomen van jezus van nazareth, zij die geboren worden in landen waar prelaten en staatslieden innig hun handen leggen op één buik, en de goedgelovigen hebben er geen leven, de dommen en de eenzamen; is er diérenleven mogelijk op die planeet? ja, er is dierenleven mogelijk op deze planeet, het verhaal gaat dat god vogels, vissen en viervoeters schiep, in reservaten zijn alle soorten te bezichtigen, maar voor jonge zeehonden o.a. is het oppassen geblazen; is er plántenleven mogelijk op die planeet? ja, er is plantenleven mogelijk op deze planeet, paardebloemen en orchideeën wedijveren in schoonheid, vergeetmenietjes vragen voorzichtig om aandacht, bomen leveren vruchten om te watertanden, tenzij ze vernietigd worden met giftige gassen. Kan men zich wapenen tegen klimatologische invloeden? ja, men kan zich wapenen, tegen hitte en kou, men kan zich, geachte vreemdeling het beste wapenen met gasmaskers en asbestpakken al komt dat vrij hoog op uw begroting; een- | |
| |
voudiger is het graven van onderaardse holen, bunkers, mangaten als u wilt: periodiek vinden namelijk epidemieën plaats, neen, niet gebonden aan een bepaalde keerkring noch aan de stand van de zon het zonnetje, noch aan de stand van de maan het maantje, inherent aan de bewoners zelf die zich onderling plegen uit te roeien, he-ka-tom-ben offeren grote goden aan wie?
nee, stikken zou Dominiek stellig niet, wij werden allen ongedurig, de baby van Anton en Hanneke zette een beschroomd geklaag in en dat brák de vervelende stilte een beetje, en toen, wij zagen het en haalden opgelucht adem, daar ging het deksel van de doodkist zijwaarts langzaam omhoog, op een kier, half, helemaal, omgeslagen in zijn scharnieren en we zagen dat het een blánke arm was die de ban brak, plotseling viel het paarse licht uit de lampen weg en straalde een oranje gloed over de jonge vrouw Dominiek naakt in haar eigen waarachtige menselijke huid, een vrouw uit duizenden, één vrouw uit de miljarden die de aarde bevolken, zichzelf oprichtend uit de kist, het prachtige gladde haar om haar hoofd, haar schouders, ‘haar borsten als twee welpen van een hert, haar navel een welgevormd bekken, haar slanke leest als een palm, haar wiegende heupen als snoeren door een meesterhand gemaakt, haar schoot als een tarweschelf, wat zijt gij verrukkelijk, liefste, een crocus van de Libanon,’ Dominiek glimlachte terwijl frühlingsglauben, afgezaagde ontroerende melodie van elke lente opnieuw, sereen haar verrijzenis begeleidde.
‘Daar moet een hoopje tricot in die kist liggen’, zei Jacques, ‘en rommel om je af te schminken, make-up bovendien, godallemachtig, wat een idéé!’ Magnifiek zag Dominiek er nu uit, haar lippen als een band van purper, haar wangen blozend als de helften van een granaatappel, een warme kleur op haar oogleden, de oranje gloed verhevigde het oker van haar huid, ze stapte uit de kist op het podium, de kleine borsten trots en stevig voor zich uitdragend, een vrouw uit het bad, vitaal, uitgelaten, geurig, soepel, een ongelofelijke metamorfose, dáár had de hand van Jacques gelegen en dáár had míjn hand gelegen met de vingers wijzend in de richting van de kleine behaarde driehoek waar de benen samenlopen of scheiden al naargelang. Eén vrouw uit de miljarden die de aarde bevolken, ongeboren kinderen voeden met hun bloed, woorzien van zuurstof met hun eigen ademhaling,
misbruikte bazen in eigen buik,
bordeelslavinnen,
wasautomaten, bakovens, stofzuigers, boodschappentassen,
zelfvergeten moedertjes met voorrang bij bombardementen,
verrukkelijke minnaressen,
| |
| |
nest van veiligheid,
schoot van zaligheid,
beminnelijke moeder,
bewonderenswaardige moeder,
moeder van goede raad,
eerwaardige maagd,
lofwaardige maagd,
wij zagen hoe Dominiek de kaarsen rondom de katafalk uitblies en daarbij helde ze met haar bovenlichaam een weinig naar voren zodat haar kleine borsten telkens even trilden, wie heeft er handen genoeg om een vrouwenborst te omvatten, te strelen, zachtzinnig te kwellen tot de tepels verstijven van vreugde, en daarbij stak ze haar hoofd een weinig naar voren zodat de lange lijn van kin naar kuiltje in de hals zich rekte, geen man raakt verzadigd van kussen op een vrouwenkeel, en daarbij trok ze haar lippen rond om te blazen, de zuignappen waaraan je je vasthecht tot je stoot op ivoor en tongen stoeien naar hartelust, oorzaak van onze blijdschap, heerlijk gat van godsvrucht, mysterieuze roos, troosteres van de bedroefden.
En of het nu kwam door de intense spanning waarin ze gedurende lange tijd roerloos had gezeten, of door de opluchting van dit ongedwongen optreden, of misschien hoorde het allemaal bij het plan de campagne van Joris van Bruggen, die met glanzende ogen het tafereel vanuit de achterhoede opnam, ineens greep Dominiek naar haar schoot zoals kleine meisjes met een handje in hun onderbuik duiken in hoge nood, ze ging op haar hurken zitten en haar handen steunend op de vloer liet ze
schitterend goudgeel water de vrije loop,
in oranje schijnwerpers, een fantastisch schouwspel,
een warme waterval, een stroom van levend water,
een verlichte fontein bij avond,
zacht klateren en uitruisen, een bedeesde damp trok vluchtig voor haar buik voorbij.
Toen deinsden een aantal heren met hun dames, achterwaarts, knepen hun neuzen dicht, stopten hun vingers in hun oren, ‘abject exces, entameren voor capabel gremium, discutabele teneur’ hoorde ik de heer in het mooie blauw mompelen en hij verliet de zaal, een groep aanhangers met zich mee voerend, maar wij applaudisseerden uitbundig, stampvoetend stond Jacques naast me in zijn handen te klappen.
‘jezus nog aan toe, ze bezeikt ons allemaal’, kreunde hij, en dat dééd ze,
| |
| |
ze bezeikte alles wat aan de wanden hing,
ze bezeikte de wanhoop, de ellende, de duisternis,
ze bezeikte het eigenhandig omgeknoopte touw, de te grote dosis,
ze bezeikte de fatsoenrakkers, de geniepige bedekte termen, de geile knipoog,
ze bezeikte de farizeeërs op de erste rij, het addrengebroed,
ze bezeikte de arsenalen, het harnas, de anti-anti, de loopgraaf in de hitte,
vlaggen bezeikte ze, de stars en stripes, de rode ster, de wit-gele,
welgedane politici, generaals en prelaten bezeikte ze,
ze bezeikte het tweede huisje, het privé zwembad, de playboys,
ze bezeikte de ronde tafel, het groene laken, de bevelvoerende hamer,
en bovenal bezeikte ze de dood,
vanuit haar diepste wezen bezeikte ze de dood,
er waren jongelui die duim en wijsvinger tussen de tanden staken toen Dominiek rechtop stond, haar armen uitspreidde en allen omhelsde in één wijde beweging, glimlachend, want
‘ik ben de weg, de waarheid en het leven’, sprak zij door een microfoon, ‘wie in mij gelooft zal leven al is hij ook gestorven, want sterker dan de dood is de liefde’.
En een jonge vrouw, genaamd Hanneke, drong met haar kind door de menigte naar het podium zoals teeners handen uitstrekken naar elektrische gitaren en lakschoenen, idolen, en ze reikte het kind, huilend en wel, over aan Dominiek, en Dominiek nam het kind in haar eerbiedige handen, één hand onder de nek, de andere onder het rose plastic broekje, en in diepe stilte hief zij het kind omhoog, zeggend
‘dit is ons vlees’
mijn god, zei ik zacht, niets dan de waarheid,
toen knuffelde ze het kind even, aaide het over zijn kopje en suste het
want het was gaan huilen, wiegde het in haar armen tot het bedaard was, en wederom hief zij het kind omhoog, zeggend
‘dit is ons bloed’
en zij gaf het kind terug aan de moeder die het de tranen van het gezicht kuste.
Maar sommigen begonnen te roepen ‘deze lastert god!’, duwden hun sigaartjes plat in cementen schalen en met grote stappen verlieten zij vol boze bedoelingen het museum en Dominiek richtte zich tot de overgeblevenen en dat waren er velen en vroeg ‘moeten jullie óók niet gaan?’ En Jacques riep boven de menigte uit: ‘waar zouden we naar toe moeten gaan? Meid, je ziet eruit als het eeuwige leven’ en ik zag hoe hij temidden van het rumoer,
| |
| |
het gefluit en geroep haastig in zijn broekzak zocht tot hij het gevonden had, een plastic fluitje, gekocht op een vogeltjesmarkt, met een rood mondstuk, een geel pijpje en een witte stift die hij heen en weer kon bewegen om zelfs niet bestaande vogels te scheppen, een kinderfluitje waarmee hij, vuile schurk, 's avonds merels van streek en van de wijs bracht, merels die op teeveemasten uitzongen dat ze gelúkkig waren en vríj en vol vréde; een lachwekkend gezicht was het, die reusachtige man met zo'n tiereliertje tussen de tanden, het klonk doordringend, oorverdovend en vrolijk, dat vooral, met een rood gezicht stond hij te jubelen tegen Dominiek die naar hem wuifde, net zolang tot ze zich buigend als een ballerina naakt aan het publiek had onttrokken.
Het licht werd wijselijk oranje gelaten; een groot succes, deze expositie, gesprek van de dag, opzienbarend. In de stilte na de storm, het uitdrijven van het enthousiaste orgasme, zei ik tegen Jacques: ‘Kom, we hebben 't wel gezien’. ‘Moment’, zei Jacques. Hij raapte bij een chocoladekauwende groep een stuk zilverpapier op, liep naar de hoek waar zijn sombere schilderij hing, spuwde op het zilverpapier en streek het toen glad midden in het zwart, deed een paar passen terug en knikte. De tweetonige hoorn die ik ta-tu-ta-tu hoorde naderen dronk tot hem nog niet door.
15 mei 1970
|
|