Raam. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Victor E. van Vriesland
| |
[pagina 41]
| |
blijken van het poëtische uit. Niet van het volledig dichterlijke evenwel: geestelijke verdieping moet nu eenmaal blijven ontbreken aan ongetransformeerde, uit het onbewuste vrijwel in hun eersten staat overgenomen uitingen. Met den onontkoombaren en onnozelen deun van aftelrijmpjes, in welker merkwaardige samenstelling ik eveneens een slechts schijnbaar toevallige, maar buiten het waakbewustzijn wetmatige taalmanifestatie vermoed, prenten deze verzen zich ons in. ‘Zondert men het tweede gedicht uit, dan blijven En Rade, en Vera Janacopoulos. Bij deze beide gedichten ziet men, dat een doorbraak heeft plaats gehad van het geordende gedachtenleven, niet door een geestelijk vervuld uiterste aan psychische spanning, niet door de verfijnde en exacte benadering van een gewaarwording of een gemoedsstaat, maar door een passief opgaan in klankverbinding en voorstellinglozen woordval. Het woord is hier “Selbstzweck” geworden. Een gedachteloos, wellustig onderduiken in het taalmysterie: het geheim van het psychisch automatisme, dat wellicht een fascinerende ontdekking van onbekend gebied betekent, doch met een lijdelijke, gevaarlijke ontbinding van het centrale ik de grenzen der poëzie te buiten gaat. Maar het lijkt misplaatst, deze zwaarwichtige en nuchtere Hollandse bedenkingen te stellen tegenover de zoete, zonnige charme, die van een gedicht als Vera Janacopoulos een wiegend, bedwelmend toverformulier maakte, zo vlinderlicht en beminnelijk, dat alle critische overwegingen er het zwijgen toe doen.’ Deze eerste reacties uit 1931 op de door Engelman ingezette vernieuwing van onze poëzie zijn natuurlijk slechts houdbaar als eerste impressie en voor het overige niet geheel meer te handhaven. De verdere ontwikkeling van de Nederlandse dichtkunst heeft ons een veel verder gaande wijze van associatief dichten leren kennen, maar tevens duidelijk gemaakt dat wij hierboven niet ten onrechte het woord pionier hebben genoemd. In de classicistische, wat zeg ik: academische dichtwijze van die dagen - ik beperk mij nu tot Nederland - behoorde er juist grote geestkracht toe om op deze wijze de conventie te doorbreken en te trachten volgens gecontroleerde invallen die zich nauwkeurig projecteerden in het klankbeeld een stijlverandering te beoefenen die zich langzaam maar zeker in de dichtkunst zou veralgemenen en in de toekomst geen aanstoot meer geven. Het past ons bij de zeventigste verjaardag van de dichter met grote dankbaarheid te herdenken hoe hij de eerste is geweest om experimentele poëzie te schrijven. Maar geheel los daarvan hem te huldigen als buitengewoon erudiet geleerde wat de schilderkunst en haar geschiedenis betreft, en als te schaars publicerend maar boeiend en scherpziend literatuurcriticus. Wij zijn hem ook bijzonder dankbaar als mens en als vriend; zeer velen heeft hij met onvermoeide beminnelijkheid terzijde gestaan zo lang zijn gezondheid hem dat nog toeliet. Zijn poëzie, ook geheel afgezien van verzen als Vera Janacopoulos heeft een zeer bijzondere en geheel aparte plaats in het totaalbeel van de Nederlandse verskunst. Deze poëzie is een monument van rijkdom en levensvreugde, op overweldigend bekwame wijze tot uiting gebracht in een opbouw, zo vol, bloeiend en levend dat alleen de barok-kunst hiermede verwant schijnt. De barok is in Jan Engelman tot een nieuw en hedendaags leven gekomen. Wij zijn hem dankbaar voor wat hij ons technisch geleerd heeft maar veelmeer voor de schoonheidsontroering die zijn zo levende en blijvende dichtwerk ons in overstelpende mate heeft gegeven. Hier volgt dan de brief over het gedicht Vera Janacopoulos. Hij is helaas ongedateerd en ook op het poststempel van de enveloppe was de datum en zelfs het jaartal niet meer | |
[pagina 42]
| |
te ontcijferen. Ik vermoed dat ik er niet te veel naast ben wanneer ik de brief dateer in de aanvang van de dertiger jaren.
Verklaring van ‘Vera Janacopoulos’ (voor menschen die geen verklaring noodig vinden en vragen, en haar misschien tòch wel weten). Het gedicht draagt de naam van Vera Janacopoulos omdat ik in deze zangeres verscheidene malen de verpersoonlijking zag van liefdegevoel en algemeen musisch gevoel. Ik wilde een ‘cantilene’ zingen, even onbevangen en goddelijk licht als zij het vaak deed. Maar het gedicht is eigenlijk niet voor háár geschreven, - maar voor een vrouw die ik zoo hevig bemin, dat ik mij noch de aarde, noch den hemel kan voorstellen zonder haar. Ik noem haar Ambrosia. Volg nu de opeenvolging der sensaties: Ambrosia komt er aan en direct voel ik mijn gansche wezen zóó sterk geschokt, dat het mij is, of ik door een andere en betere wereld word beroerd. Ik zie haar profiel, het veld van haar gezicht (schedel, wat doet het er toe, het klinkt goed) en als ik dat tegen mij aan leg werkt dat éven als een verkoeling. Totdat de appels blozen, als in het aardsche paradijs... Maar het volgend gevoel is er een van groote schuldeloosheid en kinderlijkheid, van eeuwig spelen als het ware, wat mij aan een frisschen, jongen mond, aan de zee en aan bloemen doet denken. Ik ontdek dan dat mijn minnares óók mijn muze is, dat ik alles ervaar dóór haar, bezing vóor haar. En daar moet een divien, een goddelijk beginsel in schuilen. Ik begrijp niet hoe het kan, ik kom er, denkend en dogmatisch, heelemaal niet uit, - zulk een ‘aardsche’ liefde, met zooveel schuld, zóó licht en wit en onbezwaard. Dat moet meer zijn dan erotiek. Zou ik het Elysium noemen? Of het duizendjarig rijk? Het is éven licht en sereen als mijn ‘centrale droom’ (v. Eyck). Is het niet mijn centrale droom? Ik zal dat later wel ontdekken. Laat dit voor een enkele keer een uitzondering zijn op de gewoonte, om niet te trachten het ontstaan van gedichten te verklaren. Ik doe het omdat jij je voor dit geval zoo sterk schijnt te interesseeren. Je ziet nu wel dat ik ‘Vera Janacopoulos’ ook wel veel langer had kunnen maken en de gevoelens en begrippen had kunnen ‘omschrijven’. Maar dan was het toch heel anders geworden. Het is inderdaad, in dezen korten vorm, in een half uurtje ontstaan. De aria van Mozart die Janacopoulos had gezongen was óók kort en gevuld met een, au fond, niet te omschrijven gevoel. Wie poëzie voelt kan toch wel zien, dat ‘alles er in zit.’
Kan je mij de Belgische blaadjes niet bezorgen, waar Nederlandsche gedichten in zijn verschenen (in vertaling)? Een week of 3, 4 geleden schreef je er, geloof ik over.
Heb je óók wel eens ontdekt, dat muziek van Mozart soms direct-inspireerend werkt? De vergelijking van Ter Braak met Speenhoff is banaal. Hij had moeten zien dat er, behalve een ‘verwerken’ van beteekenissen, ook een climax van ver-ontstoffelijking in zit.
Beste v. Vriesland
Je moet deze mededeelingen natuurlijk voor je houden. Ze zijn alleen voor jou, als zoo zeer belangstellende.Ga naar voetnoot*) Beste gr. |
|