Het feit dat er zo nog wel meer kleinigheden zijn aan te stippen, doet niets af aan het belang van dit glossarium. En het belang van dit glossarium doet op zijn beurt weer niets af aan het feit dat ik een ander recent boek van Wolfgang Ruttkowski heel wat interessanter vind. Eveneens bij Francke verscheen zijn studie Die literarischen Gattungen (D.M. 16,80), waarin hij het probleem van de literaire soorten of ‘genres’ aan de orde stelt. Een nog intensief te bediscussiëren en reeds veelvuldig bediscussieerd probleem, zoals al onmiddellijk blijken kan uit de 32 bladzijden ‘Anmerkungen’ en de 12 bladzijden ‘Internationales Literaturverzeichnis’ waarmee Ruttkowski besluit. Behalve een extraatje voor bibliografen en detaillisten, bereikte hij door deze dichtbedrukte toegift dat zijn eigenlijk betoog overzichtelijk en leesbaar kon blijven.
Met de term ‘literair genre’ worden verschillende zaken bedoeld: ten eerste bepaalde vormcategorieën zoals ‘sonnet’ en ‘roman’; ten tweede bepaalde inhoudsaanduidingen zoals de hiervoor genoemde ‘griezelroman’, naast de ‘detectiveroman’, de ‘historische roman’, de ‘politieke’ roman etc.; ten derde de sedert de Grieken bestaande onderscheiding tussen ‘lyriek’, ‘epiek’ en ‘dramatiek’, waaraan dan soms nog als vierde ‘genre’ de ‘didactiek’ wordt toegevoegd. Ruttkowski spreekt in het eerste geval van Gattungen, in het tweede van Typen, en in het derde (op het voorbeeld van Emil Staiger en Wolfgang Kayser) van Grundhaltungen (bv. ‘lyrisch’) en Grundbegriffe (bv. ‘lyriek’). In het Nederlands zouden we kunnen werken met de termen ‘vormgenre’, ‘themagenre’ en ‘hoofdgenre’. Waar Ruttkowski het nu over hebben wil, is het laatstgenoemde genre-begrip, dat men wat mij betreft ook gewoon zou kunnen aanduiden als de ‘presentatie’ - of ‘voorstellingswijze’. Een voor de hand liggend bezwaar tegen Ruttkowski's boek is daarom het simpele feit dat het een verkeerde titel heeft. Ruttkowski schrijft niet over wat hij zelf ‘Gattungen’ noemt, maar over de ‘Grundhaltungen’ en ‘Grundbegriffe’. Blijkens de inhoud én de ondertitel van zijn boek (Reflexionen über eine modifizierte Fundamentalpoetik) heeft hij bezwaren tegen de bestaande indeling der ‘Grundbegriffe’.
Uit de standaardwerken van - vooral - Emil Staiger (Grundbegriffe der Poetik, 1946) en - minder - Wolfgang Kayser (Das sprachliche Kunstwerk, 1948) blijkt voldoende dat de eeuwenoude literaire driedeling in verband kan worden gebracht met driedelingen op andere gebieden: lyrisch heeft (vooral) te maken met de syllabe, de eerste persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd, de uiting, het gevoel, de monoloog en het gezang; episch met het woord, de derde persoon enkelvoud van de verleden tijd, de mededeling, het denken en het verhaal; dramatisch met de volzin, de tweede persoon enkelvoud van de tegenwoordige (toekomstige?) tijd, de aansporing, het willen, de dialoog en het spel. Dit alles (wat me veel te schematisch lijkt en elkaar