Raam. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Margaretha H. Schenkeveld
| |
[pagina 42]
| |
bijzonders aan de hand. Frits, Jaap en Louis kennen elkaar vanaf de schoolbanken en hebben allerlei gemeen: het verleden, een morbide smaak voor het pesten van dieren en voor gruesome stories, een cynische kijk op anderen. In hun gesprekken bereiken ze elkaar nooit werkelijk, hoeveel ze ook te vertellen hebben. Van meer dan oppervlakkig contact is geen sprake. Geen wonder dat Frits tenslotte nog niet weet, waarom Louis geen overjas draagt (pag. 181, ed. 19677). Anders is de relatie tussen Frits en Victor Poort. Hij is een vriend van later datum, student, heeft een blozend uiterlijk, vertoont geen enkel teken van ziekte, zelfs niet van kaalheid, woont als enige uit Frits' omgeving in een huis (met torentjes) dat niet door verval aangevreten wordt. Met hem komt Frits tot echte gesprekken, o.a. over zijn ouders, zijn mislukking op het gymnasium en God (hoofdstuk V en VII). Victor maakt boterhammen voor Frits klaar en leent hem een boekje waarvan hij verwacht dat Frits er veel plezier aan zal beleven (pag. 82). Eerder dan Frits ziet hij de goedheid van diens ouders (pag. 82). Er is nog een vierde ‘vriend’, Maurits Duivenis. Ook hij is student. Frits zoekt hem nooit uit zichzelf op, maar komt hem op gezette tijden tegen. Hij is bang voor Maurits, die de kwade eigenschappen van Frits, snoepen, jokken, dieren plagen, in het groot en openlijk vertoont. Maurits is een dief, een leugenaar en een sadist (vgl. het gesprek op het kamertje van Maurits 's nachts om 12 uur op pag. 93-94). De angst van Frits voor Maurits behoeft geen verbazing te wekken: Maurits Duivenis met zijn ene oog en zijn zwaargeladen naam is de geïncarneerde duivel. Van hem nu terug naar Victor Poort, uit wiens presentatie ik enkele trekken naar voren heb gehaald. Wie de ware Maurits heeft ontdekt, ziet nu ook een verband tussen de naam Victor Poort en sommige van zijn handelingen: hij vertoont, hoe zwak ook,Ga naar voetnoot4) enkele trekken van de Goede, van Christus. Ik noem een derde roman-persoon op wier gedragingen ik nader in moet gaan: Bep Spanjaard, de enige ongetrouwde vrouw in De avonden. Haar naam verraadt niets, haar karakter en daden wel. Ze is vriendelijk, begrijpend, geeft Frits behalve het cadeautje voor zijn moeder, ook het wollen konijn mee, ‘dier der verzoening’, ‘symbool van zachtmoedigheid’ (pag. 139), dat in hoofdstuk X onschuldig moet boeten.Ga naar voetnoot5) Zij is het ook die Frits de toegang verschaft tot de hemelse euforie van De groene weiden. Bij nader toezien vertoont Bep Spanjaard trekken van Maria. Omringd als hij wordt door Kwaad en Goed, | |
[pagina 43]
| |
krijgt Frits van Egters iets van een Elcerlyc.Ga naar voetnoot6) Nog op een andere wijze blijkt het algemeen menselijke in de individu Frits, wanneer hij n.l. ‘deel krijgt aan het lijden van Christus’. In hoofdstuk IX is er iets dat herinnert aan de Intocht in Jeruzalem: in een soort van extase werpt Frits zijn overjas op de grond en loopt er overheen (pag. 157). In X, na het laatste (avond)maal van het jaar (appel-bessenwijn en oliebollen), voelt hij zich van al zijn vrienden verlaten als hem nergens wordt opengedaan en zegt hij: ‘Uit de diepten heb ik geroepen’, het De profundis uit psalm 130 (pag. 197). Vlak voordat hij de overwinning behaalt, spreidt hij zijn armen uit (pag. 199). Dit geheel van met elkaar samenhangende symbolen maakt De avonden niet tot een allegorie. Frits c.s. zijn geen ‘Sinnekens’. De figuren aan wie een symbolische meerwaarde gegeven is, maken evenzeer deel uit van de gewone werkelijkheid van deze romanwereld als de rest van de personen.
Het verhaal speelt in een grote stad. Het is wel en niet Amsterdam. Enerzijds is Amsterdam duidelijk herkenbaar, ook voor niet-Amsterdammers, anderzijds wordt er een sterke vervreemding bereikt, doordat verschillende steeds terugkerende punten in de stad, de rivier, de grachten, een groot plein niet bij name genoemd worden.Ga naar voetnoot7) Dit proces van reductie en stilering maakt Amsterdam tot ‘de’ stad, het wordt een symbool. Tegen dit decor viert Frits zijn isolement bot. Vanuit het centrum, Schilderskade 66, beweegt hij zich langs vaste routes. Zijn vrienden Jaap, Louis en Victor kan hij op één wandeling allemaal aandoen en broer Joop nog daarbij. De andere route is die naar kantoor: heen en terug dezelfde weg (behalve in het laatste - uitzonderlijke - hoofdstuk). Wie niet tot zijn vriendenkring behoren, wonen van de gewone route af. Twee excentrisch gelegen plaatsen die Frits bezoekt, zijn het Berens-gymnasium (hoofdstuk II) en de nachtclub (hoofdstuk VII). Zij symboliseren de ongewone vrije-tijdsbesteding op de desbetreffende avonden: de ontmoeting met niet-intimi en de confrontatie met het afgeweerde, verdrongen verleden. Niet de willekeur der werkelijkheid dus in de gekozen plaatsen, maar een betekenisvolle organisatie. De symbolische kracht van een aantal plaatsen in De avonden versterken het isolement waarin Frits leeft. | |
[pagina 44]
| |
Hoofdstuk X is door zijn opbouw symbool van de tenslotte gevonden synthese. Binnen het bestek van één hoofdstuk gebeuren de dingen die zich op de negen avonden van de voorafgaande negen hoofdstukken afgespeeld hebben, nog eenmaal, maar nu op één middag en één avond. Het isolement van Frits, dat ten diepste een vlucht voor de dood als deel van het leven is, wordt in het laatste hoofdstuk doorbroken. Als het nieuwe jaar begonnen is vindt Frits in een flits van goddelijke genade het antwoord op de vraag: wie ben ik?: ‘Ik leef... Wat kan er nog gebeuren? Er kunnen rampen komen, pijnen, verschrikkingen. Maar ik leef.’ Hier wordt de dood-in-het-leven voor het eerst aanvaard, ontstaat er een synthese van die twee. Er zijn andere vormen van synthese in hoofdstuk X. Terwijl Frits iemand is die ‘scherp moet toezien’ en graag precieze indelingen maakt, vervagen er op de laatste dag van het jaar een aantal grenzen. Op pag. 159 driemaal: ‘de dienst is als op zaterdag. In werkelijkheid is het echter een dinsdag. Morgen is het een zondag, maar het is een woensdag. Wanneer we weer aan het werk gaan, is het dus een maandag, maar tegelijk donderdag. Dan zullen we dus kunnen zeggen: overmorgen is het zaterdag’. ‘Valt er nu regen of niet?’, zei hij bij zichzelf. ‘Er is een toestand dat het regent en een, waarbij het droog is. Daartussen is niets. Toch zijn er minuten, dat je het niet nauwkeurig weet, je hand uitsteekt en niet zeker er van bent.’ ‘Heerlijk’, zei hij zacht, over het water van de gracht ziend, ‘het lijkt wel of de mist uit het water dampt.’ Op pag. 165: ‘Kijk’, dacht hij, ‘zie toe, hoe het licht binnenvalt in de kamer. Licht is het niet, maar onvolledige duisternis.’ Pag. 166: ‘Dit is de laatste dag van het jaar’, dacht hij, ‘tot middernacht is het nog december van dit jaar. Onmiddellijk daarop is het de eerste januari. Daartussen is niets.’ Pag. 171: ‘Ik ben bang’, dacht hij, ‘maar toch geniet ik. Ik geniet van de angst. Hoe kan dat?’ Pag. 191: ‘In een donkere kamer’, dacht hij, ‘ik ben hier in het donker. Alles wat om me heen gebeurt, kan ik zien en zelf ben ik onzichtbaar.’ Deze vervaging van grenzen is opvallend door de frequentie ervan en symboliseert het verdwijnen van de grote grens tussen leven en dood. In het vlak van de realiteit van De avonden - een literair symbool heeft alleen kracht als het ook werkelijkheidswaarde bezit - duidt het op de verandering die al bezig is zich in Frits te voltrekken, op gang gebracht door de dronkenschap in hoofdstuk VII en De groene weiden.Ga naar voetnoot8) Een zelfde dubbele functie hebben een aantal andere passages in hoofdstuk X. Op 31 december neemt Frits voor het eerst een andere weg van kantoor naar huis (pag. 159); | |
[pagina 45]
| |
hij schrijft in spiegelschrift zijn naam op een beslagen ruit bij Louis, een bewijs dat hij zich even niet een spion voelt, zoals zo vaak achter ramen. (pag. 176). Het water van de rivier is niet bevroren, door ‘een gat in de wolken’ zijn er sterren aan de hemel zichtbaar (pag. 195), terwijl in hoofdstuk I de rivier geheel bevroren was (pag. 7) en er aan de hemel geen enkele ster was te zien (pag. 15). Er komt nog een andere kategorie van symbolische handelingen en situaties in De avonden voor. Ik noem er een paar van om nogmaals te wijzen op de knappe vervlechting van symboliek en realisme in dit verhaal. Zonder het indringend realisme zou de symboliek van de roman onzindelijk geworden zijn. De symbolen die ik op het oog heb, zijn de psychologische. Zij zijn niet bepalend voor het boven gesignaleerde symbolisch karakter van De avonden, doordat zij in het vlak van de (psychologische) realiteit liggen. Hun functie is het isolement van Frits mee uit te beelden. Zo bijvoorbeeld de zolder, de ramen en de radio. Angst voor de zolder lijkt me bij iemand die op een bovenhuis zonder kelder woont, te duiden op angst voor het onderbewuste. (Die manifesteert zich ook in het ontbreken van de monologue intérieur in een boek waarin zoveel monologen voorkomen).Ga naar voetnoot9) Staande voor de ramen kan men de vijandige buitenwereld bespioneren, de radio wordt altijd uitgedraaid om die wereld weer buiten te sluiten.Ga naar voetnoot10) Psychologisch bepaald lijkt ook de kwasi-bijbelse taal, die Frits gebruikt zodra er iets aan de hand is tussen hem en zijn ouders (pag. 9, 21, 51 enz.) Wanneer de ouders Frits teleurstellen, neemt hij onbewust zijn toevlucht tot een hogere macht. Tot een symbool van synthese worden de woorden van het laatste gebed, waarin hij tot God spreekt over zijn ouders en na de verschrikkelijke dingen van elke dag opgesomd te hebben, zegt: ‘Maar groot is zijn goedheid’ en ‘Zie haar onmetelijke goedheid.’ (pag. 198). Door aanhalingen als de laatste en vooral door te spreken van een flits van goddelijke genade die aan Frits geschonken wordt, loop ik het risico te suggereren dat ik De avonden zou zien als een bekeringsverhaal met het eind-goed-al-goed optimisme van een zondagsschoolboekje. Dat is niet het geval. Als we ons de laatste blik op de vader in ondergoed die ons via de ogen van Frits gegund wordt, te binnen brengen en de laatste woorden die de moeder spreekt: ‘Val niet over het snoer’, dan beseffen we dat de ver- | |
[pagina 46]
| |
schrikkingen er niet minder op geworden zijn en er geen water in de wijn gedaan is. De verandering voltrekt zich in de visie van Frits en betekent na de benauwenissen van de voorafgaande dagen ruimte. Naar die ruimte verlangde Frits: ‘Meer ruimte’, zei Frits bij zichzelf, ‘ruimte’ (pag. 173). De ruimte is er in de symbolen van de open plek aan de bewolkte hemel en de niet afgebakende tijd van het nieuwe jaar. Maar dan is het verhaal uit.
15 oktober 1969 |
|