Raam. Jaargang 1970(1970)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] j. carel damsté straten zonder naam 1 de aardkloot dekt zich in de morgen met een kleed van zedig roze klinkers met haakse verhogen als hoekige holen gewichtig tegenwicht voor de naakte natheid van de zinnelijk oseaan op de straten slapen klanken steelband-music als glazuur - goden grieken en barbaren lopen door met dichte ogen terwijl van vroeg tot ver - ergens - een toptune jankt van vergankelijkheid 2 de hongerende mensheid staat (in ongelijke groepen opgesplitst) de kleurenblokken blauw des hemels op te tellen ten behoeve van het stervenszieke nageslacht hun profeten profeteren - vreest! het einde is nabij - maar [pagina 54] [p. 54] op elke tweede straathoek staat hun uniforme macht gereed ons voor te houden dat wij vrij ons leven leven in een vrij vrij land van melk en vrijheid overvloeiend 3 in menig grijze ochtend ziet men otoos otoos baren parend onder wollen lagen uitlaatrook en gewapende mensen afwezig hun doden begraven intussen ontwaakt de natuur - in de stad even goed als daarbuiten (waar de oude boer van 't staren naar de hemel blauwe ogen heeft - wanneer de boerenzwaluw laag vliegt krijgen wij wellicht een strenge zomer) 4 onophoudelijk passeren duizend mensen zonder naam de brede weg nog zonder kleur : een effen mozaïek met duizend bonte randen en in de dakgoot drijft een fles in duizend scherpe stukken - op het etiket stond: schudden voor gebruik (vergif) [pagina 55] [p. 55] en wij verklaren ons onschuldig - lopen hand in hand in hand in hand om nooit alleen te zijn - zonder een doel of bepaalde behoefte 5 maar dan is het bedtijd - toch nog vroeger dan verwacht wie geen bed bezit verdwijnt (meedogenloos zijn wij gebleven) kolossale blokken kamers krot en woonkazernes worden saamgeschoven opgetast - gelieven geliefkoosd en de lichten één voor één behoedzaam uitgeblazen want de nacht laat men niet wachten Vorige Volgende