uit de glimmend koperen hoorns van de muzikale vereniging Sinte Michael weerklonken, stapte de enige ongenode gast op de bruid toe en voerde haar hoffelijk ten dans. Een afkeurend gemompel steeg op onder de feestgangers en de bruidegom ontstak in hevige woede.
Toen de drie trawanten naderbij kwamen vloog het huisraad al door de lucht. De krijsende bruid vluchtte met gescheurde sluiers recht in hun armen, achtervolgd door een menigte verhit volk in zwarte gesteven pakken. Daan ving haar op en zette haar meteen zijn mes op de keel. Verschrikt deinsde de meute terug. Alleen de zatte molenaar wiekte wild met zijn armen door de lucht en wilde zich naar voren storten. Maar de omstanders hielden hem tegen.
- Pas toch op, Sef, zeiden ze tegen hem, die drie Galgebrokken hebben het boze oog op je dochter gericht.
De molenaar werd bleek en trilde als een blad in de wind. Dan knielde hij neer in het stof en hield smekend de handen omhoog.
- Oh God, bad hij, geef me mijn dochter terug.
Een toevallig in de buurt verblijvend pastoor kwam hierop naderbij en stelde zich van de toestand op de hoogte.
- Hier helpt geen bidden of smeken, verklaarde hij dan, hier helpt god noch gebod.
En hij zette zich aan de feestdis en deed zich te goed aan spijs en drank, weldra gevolgd door de bruiloftsgangers die het voorval snel vergaten. Niemand lette meer op de huilende molenaar, die naar boven klom en de wieken van zijn molen in razendsnelle beweging bracht om god alsnog tot een uitspraak te dwingen.
Een eind verderop zaten de drie trawanten langs de kant van de weg. De kettinghond lag aan hun voeten en likte slaafs hun zolen. De bruid zat naast hen, vastgebonden en ingewikkeld in haar eigen sluiers, zodat ze geen vin kon verroeren. De zon ging onder. Trommels klonken zachtjes in de verte, over de heuvels. Een herder speelde op zijn schalmei. De bruid blonk en schitterde, haar kettingen en ringen rinkelden en lichtten op in het donker. De trawanten naderden haar en weken weer terug, mompelend en fluisterend. Daan sperde zijn oog wijd open, het kraakte en knarste, de korsten barstten open en hij keek.
Hij zag katten met gespreide poten over de daken rennen, jammerend en jankend, en een krolse kater die spuugde en grauwde. Hij sloot zijn oog, want het deed pijn. Hoofdman ontdekte tussen de wirwar van zijn gedachten naakte wijfjes, die elkaar achtervolgden en haasje over sprongen in groene weien. Hij zag hun achterste op en neer wippen en wist niet meer of het vrouwen of konijnen waren. Ze rolden door het gras, aten slabladen en grote rode wortels. Ze wilden naar buiten, ze klopten tegen de binnenkant van zijn schedel, ze wilden eruit. Segher de Zevenster had zijn haak vastgehakt in de grond en