| |
| |
| |
D. Overkleefh
Ernst en on-ernst
Een outline:
I | Aan de hand van ‘Tom Poes en de wilde wagen’ worden algemene aspecten van het Tom Poes beeldverhaal aan de orde gesteld: de verhouding beeld-tekst, tegemoetkomingen aan de dagbladlezer. |
II | Van hetzelfde verhaal worden opbouw en structuur nader bezien. Volgt een poging, de onderlinge verhouding van de hoofdpersonen in schema te brengen. |
III | (Eventueel) ‘Tom Poes en de wisselschat’ en ‘Tom Poes en het kukel’ worden onderzocht op aspecten die overeenkomen met dan wel verschillen van de verworvenheden van I en II. |
IV | Tom Poes taalkringen, d.i. de taal die de diverse personen in het verhaal bezigen en die welke de schrijver gebruikt in beschrijvende gedeelten van de tekst. |
V | Toetsing aan wat is vastgesteld van enkele eerder verschenen beschouwingen over Tom Poes. |
| |
I Algemeenheden
In ‘Tom Poes en de wilde wagen’ heeft de uit een voortijd stammende magister Pas door de gnoom Knar een touringcar laten vervaardigen die wordt voortgedreven door een wiel-geworden rad van avontuur. Ollie B. Bommel, door Markies de Cantecler gekleineerd inzake het bereisd zijn, wordt gestrikt voor een ‘exclusief reisje’. Met Tom Poes beleeft hij een drietal avonturen, doet hij evenzovele reiservaringen op, waarbij het absoluut stellen van achtereenvolgens de goedheid, de goede manieren en de reinheid over de hekel gehaald wordt. Een avontuur apart vormt het thuiskomen.
De goede afloop wordt gewaarborgd door enerzijds Tom Poes die de zaak
| |
| |
doorziet en tegenmaatregelen neemt, en anderzijds Bommel die zich op het kritieke moment aan een door zijn goede vader gestelde vuistregel houdt. Pas' opzet, van de reiziger een zwerver te maken, mislukt.
Het verhaal bestaat uit 65 pagina's (4889-4954) die voor de (bovenste) helft worden ingenomen door 3 à 2 prentjes waaronder twee kolommen tekst van plusminus 15 regels elk.
| |
Functie van het beeld
Het kan niet voldoende zijn, zoals het in het bovenstaande is gebeurd, bij het resumeren van een beeldverhaal alleen aandacht te schenken aan de tekst, het beeld latend voor wat het is. Het is al een probleem op zich van de term beeldverhaal het primaire deel aan te wijzen; er zonder meer van uit te gaan dat het bestanddeel beeld van een Tom Poes afhankelijk is van de tekst, is op z'n zachts gezegd prematuur.
4 aspecten onderscheidend volgt derhalve een omschrijving van de functie van het beeld.
| |
Het illustratieve aspect
Zeker voor kinderen - en voor wie dus niet - is de aan- of afwezigheid van afbeeldingen in een boek een criterium waarnaar de waarde van dat boek mede wordt afgemeten. Welnu, in een Tom Poes staan plaatjes en de het lezen veraangenamende werking die daar van uitgaat zouden we het louter illustratieve aspect kunnen noemen.
| |
Het aanvullende aspect
Wanneer de personen die in het verhaal optreden worden geportretteerd, betekent dit bepaald niet dat deze portretten slechts illustraties zijn bij wat beschreven is. De personen zijn namelijk niet beschreven. Hooguit wordt vermeld dat iemand, boosaardig of klein is, maar nergens in ‘De wilde wagen’ wordt iemands uiterlijk beschreven. Deze beschrijving en zo ook grotendeels die van landschappen en voorwerpen wordt overgelaten aan de tekeningen, die in zoverre dus de tekst aanvullen en een noodzakelijk deel vormen van het verhaal.
We kunnen hieraan vanzelfsprekend toevoegen dat we alleen uit de tekeningen weten in welke dierengedaante de Heer, de jonge vriend, de Markies etc. door het leven gaan. Alleen uit de tekeningen komen we te weten
| |
| |
dat uitgerekend de tot een andere wereld behorende Pas en Knar een mensengezicht hebben. Dat daarbij de laatsten niettemin over slechts drie vingers per hand blijken te beschikken maakt het theoretiseren over hun vermenselijking alleen maar moeilijker.
| |
Het ondersteunende aspect
Slechts een klein deel der afbeeldingen heeft alleen de hierboven vermelde aanvullende functie. Niet alleen worden personen, landschappen e.d. ‘beschreven’, ook worden uit het verloop der gebeurtenissen gelichte scenes vastgelegd.
De keuze van deze scenes is zeker niet willekeurig. Per kolom tekst wordt de belangrijkste gebeurtenis in beeld gebracht, terwijl voor het op de meeste pagina's voorkomende derde plaatje een keus wordt gemaakt uit de resterende gebeurtenissen van de gehele bladzij. Het laatste met de nodige uitzonderingen, bijvoorbeeld kan een ‘derde plaatje’ alleen situatietekenend zijn (zie ook: Tegemoetkomingen aan de dagbladlezer). Al met al kan worden vastgesteld dat steeds de hoogtepunten van het verhaal zijn samengevat in de afbeeldingen die hierdoor in die zin een ondersteunende functie krijgen dat ze te zamen een de tekst beleidende inhoudsopgave vormen, een ‘basso continuo’ die het lezen en vooral het herlezen vergemakkelijkt.
Ter ‘illustratie’: Om op de plaatsen van zijn reizigersbestemmingen te komen stapt Bommel vier keer in en uit de wagen. Het instappen wordt steeds, het uitstappen slechts één keer afgebeeld. En terecht. Het instappen vormt de aanvang van de reeks avonturen en is als zodanig een hoogtepunt in het hele verhaal. De drie keren dat er daarna nog ingestapt wordt zijn evenzovele afsluitingen van een vlucht, en welk moment, als men de vluchtende in zijn vlucht al eens gekiekt heeft, kan men beter vastleggen dat juist het einde van rennerij. Het uitstappen daarentegen in belangrijkheid onderschikt aan de steeds direct erop volgende ontmoeting met het wachtende avontuur, een scene, veelal in de zelfde kolom verhaald, die meer aanspraak maakt om te worden uitgebeeld. De ene keer dat het uitstappen wel een plaatje waard was, is bij de aanvang van het tweede avontuur. Ten overstaan van een zo verregaande deftigheid als Bommel daar ontmoet is het aankomen en uit de wagen stappen al een avontuur op zich; Bommel neemt dan ook prompt de gelegenheid te baat, een eerste flater te slaan: voor de voeten van een overdeftige lakei valt hij op zijn gezicht.
| |
Het eigen-aardige van het beeld
Ook de minder oplettende lezer van Tom Poes zal kunnen beamen dat, kent
| |
| |
men eenmaal het verhaal, men bij het terugzoeken van een passage kan volstaan met plaatjeskijken. Sterker: licht men de dialogen uit de tekst en plaatst men ze in balonnen boven de figuren in de tekeningen (vlg. de nieuwere Tom Poesen in de Donald Duck) dan ontstaan volledig te volgen strips. M.a.w. de afbeeldingen nemen de complete situatietekening voor hun rekening met inbegrip van de met de dialogen gepaard gaande gesticulaties e.d.
Hoewel men slechts sporadisch in de tekst (in hoofdzaak in de aan elk avontuur voorafgaande inleiding op de plaats van handeling) beschrijvingen aantreft van landschappen enz. wordt toch ook hier een situatietekening gegeven: men kan uit de tekst opmaken waar een avontuur zich afspeelt, welke personen er bij betrokken zijn, wie van deze verbaasd, woedend of ontdaan is, - alle aspecten van de totale situatie die ook alle in de tekeningen naar voren komen. Dubbelop dus? Het lijkt de moeite waard tekst en tekening op dit punt te vergelijken.
Reeds de eerste pagina van ‘De wilde wagen’ toont hoe in de tekeningen in zeker opzicht afstand genomen wordt van het in de tekst gestelde. Citeren: ‘Zo kon men langs het eens zo verlaten Donkere Bomen Bos een verkeersweg aantreffen)...) die de Burgemeester Dickerdack Avenue genaamd was.’ De bijbehorende tekening toont allerminst datgene wat we bij het woord Avenue (later ook ‘verkeersader’ genoemd) zouden verwachten. We zien een onbesuisd dicht langs een ravijn gaande stenige pas, in de berm waarvan puin, een runderschedel en afschuwelijke bomen. De tekening weerspreekt hier de tekst, zet als het ware het daarin gestelde tussen aanhalingstekens.
Dit eenmaal ontdekt hebbend moet men er bij het leeskijken voortdurend op bedacht zijn dat de tekenaar de schrijver met de nodige korrels zout neemt. Hij gaat de lezer voor in het interpreteren van de tekst en hij doet dat gekscherend. Hij is in druk gesprek met de schrijver gewikkeld maar niet dan herhaaldelijk terzijde knipogend. Als de tekst vermeldt dat ‘iedereen die iemand was, was uitgenodigd’ op het afscheidsfeestje van de Markies, concludeert de tekenaar daaruit niet alleen dat ook de politiecommissaris er zal zijn, hij laat, geheel ongevraagd de goede man met fles, glas en oerlelijke deftige dame, stevig aangeschoten door het park wandelen. Het in de tekst een welvaartsstad genoemde Rommeldam blijkt een somber middeleeuws gehucht. Spreekt de tekst van een ‘bejaarde mors’ (pag. 4936) dan antwoordt de tekenaar met een ‘niks oude mors’ en hij maakt alle tientallen morsen krek eender. En, om even buiten ‘de wilde wagen’ te treden, het zo statige Bommelstein heeft op de naargeestige avond waarop Bommel thuiskomt, beslist meer uit de hengels hangende luiken dan op zonnige zomermorgens in diverse andere verhalen.
| |
| |
Een reeks voorbeelden die we vanzelfsprekend moeten afsluiten met het feit dat het de tekenaar is die aan de dramatis personae de diergedaante toebedeeld heeft.
Al met al kunnen we vaststellen dat de samensteller van Tom Poes in zijn tekeningen zijn eigen verhaal in een wat ironiserend licht stelt. Waarmee we een eerste tweezinnigheid (om van de bijbetekenis van dubbelzinnigheid af te zijn) op het spoor zijn. Wat als een serieuze mededeling in de tekst gegeven wordt, wordt tot ‘on-ernst’ in de tekeningen. Op het effect ofwel het doel hiervan gaan we, temeer daar met andere middelen hetzelfde effect bereikt resp. hetzelfde doel nagestreefd wordt, later in.
| |
Tegemoetkomingen aan de dagbladlezer
De dagbladlezer krijgt, zoals bekend mag worden verondersteld, een Tom Poes per dagelijkse pagina (2 tekstkolommen, 3 à 2 tekeningen) voorgeschoteld. De samensteller van althans ‘Tom Poes en de wilde wagen’ is er kennelijk van uit gegaan dat deze eerste lezer enige hulp nodig heeft bij het overbruggen van de pakweg 24 uur die hij na het lezen van een pagina moet wachten op de volgende. Enerzijds heeft hij hiertoe de pagina's op een spannende dan wel verrassende wijze afgesloten met gebeurtenissen die de volgende dag uit het lezersgeheugen gemakkelijk opvraagbaar zouden zijn, anderzijds heeft hij dit opvragen vereenvoudigd door aan het begin van de pagina's een onopvallende samenvatting van het voorafgaande te geven.
Om met het laatste te beginnen: pagina 4893 begint met: ‘De burgemeester nam afscheid omdat ambtsbezigheden hem riepen, zoals hij zeide. Maar de markies liet zich hierdoor niet storen’. Deze alinea leert de lezer van de voorafgaande pagina dat daar de markies en de burgemeester in gesprek waren, in die zin dat de markies praatte over een onderwerp dat de aanwezigheid van de burgemeester in feite overbodig maakte. De derde gesprekspartner, Bommel, wordt op het eerste plaatje van de pagina afgebeeld, als ook de stilletjes toeluisterende Pas. Voegen we erbij dat het onderwerp van gesprek, de wijn, in forse glazen zichtbaar is in de handen van de markies en Ollie, dan kunnen we de lezer van deze pagina als afdoende ingeleid beschouwen in de juiste situatie, d.i. de situatie zoals die op de voorafgaande pagina was. Dat Bommel in de loop van 4893 grondig door de markies op zijn teentjes getrapt wordt en Pas tot de conclusie is gekomen dat de tijd rijp is voor zijn reisbureau, vinden we terug aan het begin van 4894: ‘Heer Bommel liep grimmig over het gazon naar de uitgang. Om hem heen bewoog zich het tuinfeest onder beschaafd gesprek en luchtige scherts; maar hij had er geen aandacht voor.’ Op het plaatje zien we dat Pas, met de kennelijke bedoe- | |
| |
ling hem in te halen, hem naloopt.
Op deze wijze haakt elke pagina zich aan de voorafgaande en wordt het de lezer gemakkelijk gemaakt zich de voorbije gebeurtenissen te binnen te brengen. Enkele met vrij grote regelmaat gehanteerde tekstsnufjes waarborgen dit effect:
De eerste alinea van elke pagina is sterk descriptief gehouden: slechts 6 bladzijden, en dat in een tekst die voor het overgrote deel uit dialogen bestaat, beginnen met aanhalingstekens.
Het van een pagina belangrijkste personage vormt in veruit de meeste gevallen het onderwerp van de eerste zin van de volgende. 28 pagina's, alleen al hieruit kan men opmaken wie de hoofdpersonen zijn van het verhaal, beginnen met de woorden ‘Tom Poes’, ‘Heer Bommel’ of daarvan het equivalent ‘Heer Ollie’, een aantal dat zeker tot boven de 40 komt als men aan de voorafgaande bijwoorden voorbijziet.
Eerste alinea en eerste plaatje voegen over het algemeen weinig nieuws aan een bestaande situatie toe. De eerste in beeld gebrachte handelingen vormen veelal een directe voortzetting of zelfs een gedeeltelijke herhaling van wat op de vorige pagina reeds te zien was. Een zelfde tendens valt op te merken in de tekst.
In aansluiting op het laatste: situatieveranderingen vallen slechts sporadisch samen met de overgang naar een nieuwe pagina. De gevallen waarin dit wel gebeurt staan bovendien meestal aan het begin van één der hoofddelen van het verhaal, de betrokken pagina's vormen in hun geheel daarop een inleiding. Pag. 4902: ‘De aanblik die het oude, oude Gor aan de passerende reiziger biedt is nogal neerdrukkend....’ Deze regels hebben in het geheel geen refererende functie, alleen de naam Gor komt de lezer bekend voor. Niet zo merkwaardig dan ook dat juist hier de tegenwoordige tijd gebezigd wordt en dat juist hier een neutrale instantie als de ‘passerende reiziger’ wordt ingevoerd. Eerst aan het eind van de pagina wordt aansluiting gezocht met het voorafgaande: de wilde wagen met Bommel komt aan.
Zijn de gebeurtenissen eenmaal op gang dan worden situatieveranderingen op de paginagrens zoveel mogelijk voorkomen. Men gaat zelfs denken aan een tegenhanger van de eerste alinea als men constateert hoe vaak een nieuw element ‘nog gauw even’, zoals op 4902, aan de situatie wordt toegevoegd. Waarmee het aanhaken van de volgende pagina als het ware wordt voorbereid.
De enkele malen dat de lezer toch voor het feit wordt gesteld dat, sinds hij de vorige pagina las, de cameraopstelling is veranderd of een nieuwe figuur in beeld getreden is, wordt hij daar op niet mis te verstane wijze van
| |
| |
op de hoogte gebracht. Tekst en tekening hebben in zo'n geval hun ‘intussen’, hun ‘onderwijl’ waarmee wordt aangegeven dat men zich dient te verplaatsen in een situatie die niet direct aansluit op, maar daarentegen parellel loopt aan wat in het voorafgaande is verteld.
Tekstvoorbeelden:
Pag. 4897: ‘Het toeval wilde, dat Tom Poes juist een wandeling in de buurt maakte.’
Pag. 4907: ‘Voor Tom Poes was het een lange en moeilijke tocht geweest.’
Pag. 4911: ‘Tom Poes had een lange tijd zoekend door het oude Gor gelopen.’
Pag. 4947: ‘Tom Poes liep intussen hevig ongerust...’
Geen lezer die, zijn geheugen wantrouwend, de krant - van - gisteren gaat zoeken om na te gaan waarom de nieuwe pagina niet rechtstreeks refereert aan wat hij zich meent te herinneren.
Van het ‘intussen’ van de tekeningen geeft pagina 4897 een goed voorbeeld. Wanneer daar Tom Poes zijn intrede doet in het verhaal (‘Het toeval wilde...’) is het zaak dat we ons realiseren dat Bommel op dat moment met Pas in het reisbureau is. Op de eerste tekening van deze bladzij is dit reisbureau op de achtergrond zichtbaar.
Al met al kunnen we 65 bladzijden van ‘De Wilde wagen’ welhaast als evenzovele paragrafen beschouwen, compleet met een inleiding, een nieuwsbrengend gedeelte en, in vele gevallen, een voorbereiding van de volgende paragraaf.
|
|