| |
| |
| |
[Nummer 51]
Journaal
Enkele overwegingen voor mensen die een goede opvoeding hebben genoten
Ik ben bang, mijne dames en ook heren, dat ik absoluut buiten staat ben om anders dan op wellicht zeer vreemde wijze naar iets van Mozart te luisteren. Zet ik bijvoorbeeld Don Giovanni op, niet het minst verbluffende aller meesterwerken toch, en naar elke waarschijnlijkheid meer recht bezittend op het te vaak aan Carmen toegekende predikaat ‘de beste opera van allemaal’, dan kan de verbaasde onderzoeker mij reeds niet meer dan weinige ogenblikken later nerveus schaterend door de kamer zien lopen, uitroepen de ter plaatse allerminst maagdelijke atmosfeer instotend als ik daar geriefelijk voor U opsommen wil: ‘Goed zo.’, ‘Zet hem op!’, en ‘Dat heeft hij hem weer eens knap geleverd!’. De ernst, de wijding is, men ziet het en knoopt het kniezend in zijn slokdarm, een volkomen nonexistent aspect van mijn luistergenot. Ik beleef plezier aan Mozart. Een eerder nu, dan dit oneerbiedige gegeven terug te voeren op een hopeloos ongeneeslijke onbenulligheid en oppervlakkigheid van mijn idiosyncrasie, ben ik de neiging toegedaan de verklaring te zoeken bij of in een karaktertrek zelf van deze muziek. Zou ik Mozart ooit voor een genoeglijk samenzijn in de geestelijke sfeer op mijn kamer krijgen, dan zal ik hem, stel ik mij zo voor, wanneer de roerendste trio's en de meest furieuze aria's en instrumentale gedeelten, - we houden ons om wille van de overzichtelijkheid maar even bij bovengenoemde opera met het bekende detonerend huichelachtige koor van Telegraaflezers aan het eind -, ten gehore schallen uit de luidsprekers van mijn provisorische grammofooninstallatie, cordiaal in de Salzburgse zij porren, knipogend van ‘Je máákt het weer helemaal, man!’, - ik vind namelijk, dat deze muziek op een bepaalde manier niet gemeend is,
toneelspel is, eerder dan regelrechte expressie of op een basis van expressie berustende vertolking van menselijke ervaringen. Nu weet ik heel goed, dat de karakteristiek ‘acteur’ bij voorkeur op Wagner toegepast dient te worden, en dat er een reden is voor deze prioriteit, maar het komt mij voor dat zij in het geval van Mozart op een bepaalde manier met meer onverbiddelijkheid opgaat. Er is in deze muziek geen geloof geïmpliceerd, geloof aan de emoties, passies en stemmingen die zij vertolkt: men heeft de indruk, dat de componist precies wist hoe hij met zijn muziek de menselijke gegevens van het libretto een soort ideale versie moest aandoen, dat hij precies wist hoe het hoorde, - maar dat hij het zelf allemaal wel geloofde, het allemaal niet zo direct nodig vond, en daarom niet alleen gevoelens opofferde aan hun ideale versie, maar ook uit nonchalance, superioriteitsbesef een offer bracht in zijn muziek, en de ideale muziek uitstelde voor het hartverwarmende scheppen van een optimale. Zo lijkt Mozart niet alleen niet geloofd te hebben in de roerselen van zijn personages, dieper gekeken te hebben dan dat, maar ook nauwelijks in de buitenkant van de muziek die men om deze illusies te herkennen telkens opnieuw van hem verwachtte, - niet zoals iemand als Beethoven geloofd moet hebben aan zijn muziek in al haar aspecten, en zeker niet zoals de dichtbegroeide Brahms zijn hele leven lang zwetend en drukkend ten onrechte aan zijn muziek heeft zitten geloven. Men kan hier een aanleiding in zien om Mozarts muziek een soort superieure humor toe te kennen, men kan de rechtvaardigheid bewonderen waarmee hier de rechten van de muziek op hetzelfde plan gehouden worden als die van de mens, - zeker is dat ik toen ik jonger
| |
| |
was dan ik ben, en dat is oud, lang een uitgesproken hekel aan Mozart gehad heb, hem een gladde jongen achtte: hij deed me te academisch, te gemaakt, te technisch, en de grote scheurende passies vond en vereerde ik bij Coltrane, bij Mahler, Bruckner en ook bij Bach de maker van de ideale muziek. Ook toentertijd lachte ik bij Mozart - maar anders, dédaigneus en hatelijk. Ik vond de bepruikte en gegalonneerde, galante en serviele Wolfgang Amadé iemand die zijn lesje keurig geleerd had en briljant opzei. Maar later ben ik begonnen met hem mee te voelen, zoals hij doet wat de mensheid wil en nodig heeft, en zelf daar achter staat, met een allesomvattende, zwijgende wanhoop in zijn ribbekast. En die, die vond en vindt enkel soelaas door het, onder het contractueel vertolken van de diepste emoties door, clandestiene genoegen aan andere, ongrijpbaardere dingen: het uitproberen van steeds vloekender en gemener harmonieën, het uitdokteren van vormen en contrastwerkingen die in hun geheime, onderaardse domein de menselijkheid de menselijkheid, de psychologie de psychologie laten en doen wat alleen bevrediging schenkt: de relaties, de schema's, de wetten, waardoor alles wordt gestuwd op allegorische wijze recht aandoen door het onrecht van wat abstract is, zinvol en sluitend. Want zoals de emoties, zoals de psychologie niet zijn, niet is wat men ervan denkt en weet, en wat de muziek dus als een soort veredelde ballast kan mededelen, zo zijn de wetten van het lot niet, wat de wetten en de anti-wetten van de muziek zijn, maar oneindig veel gecompliceerder. En waar Mozart het hoogste wat er aan het de spijkers der menselijkheid op de kop slaan te verrichten is schouderophalend verricht, daar doet hij zijn werk in het aangeven van het net van relaties tussen alles en alles, de relativiteit van alles wat er aan de orde is of komen kan met heel wat meer gedrevenheid en passie: het geheim van het ongebruikelijk boeiende van zijn naar
de letter ongemeen saaie zedespelen. Hier ook is het, waar het geheim ligt van zijn demonie: koud en ongeïnteresseerd het hoogste en het warmste tot stand brengen, gepassioneerd borduren op een stramien voor het zinledige, de werkelijkheid waarvan de werkelijkheid een banaal en zinvol deel is. Hier tenslotte is het, waar Mozarts menselijkheid vaak doorbreekt. Dan steekt er, achter de correcte, in opperste mate humane vertolking van een onderhoudend menselijke passie door middel van een fraaie, de estheet aangenaam kittelende melodiek, plotseling een barbaarse storm van harmonievoering op, waarvan de aandachtige luisteraar de haren te berge rijzen. Dan schrijnt en kermt er iets, zonder duidelijk aanwijsbare reden, en men zit vastgenageld aan zijn stoel, omdat er door de communicatie een glimp naakte, ijskoude, ontzinnende muziek breekt: vanwaar dit onverhoedse, redeloze, onderaardse leed? Het antwoord luidt: omdat het niet kan, omdat de muziek, als elke andere vorm van orde, zinloos is, niet bij machte om de relativiteit te vangen, te excerperen, te symboliseren anders dan op primitieve, onbevredigende manier, - omdat dan de vrees oplaait dat al die relaties en banden niet bestaan, dat er niets is, dat zijn kan.
P.H.H. Hawinkels
| |
De buch & de mug
Boven een boud en schrander artikel van Leopold de Buch, handelend over de Baudelaire-tentoonstelling in Parijs, schrijft Vrij Nederland: ‘Een vlieg kan wel vliegen, maar een mug niet muggen.’ Dat is ook de aanhef van De Buchs beschouwing. Het is er daarenboven de kwintessens van.
De Parijse tentoonstelling in het Petit Palais is gewijd aan de kunstcriticus Baudelaire, en interessant ingericht, want men kan zijn kritiek lezen binnen de reconstructie van tentoonstellingen die Baudelaire heeft besproken. Men krijgt dus een aantal negentiende-eeuwse tentoonstellingen te zien en concludeert dan, met De Buch, tot de
| |
| |
machteloosheid van kunstkritiek. Een vlieg kan wel vliegen, maar een mug niet muggen, en zo kan ook een literair criticus wel literatuur voortbrengen, maar een kunstcriticus geen kunst. Handtastelijke kunstkritiek uitgezonderd: als Marcel Duckamp een snor plakt op Leonardo's Monalisa, is dat tegelijk kunstkritiek en zelf ook kunst. Maar van de kritische teksten schrijvende pen komt geen kunst.
Het eerste aardige woord over kritiek moet nog gesproken worden, kritiek schijnt van zichzelf een zó onaardig bedrijf, dat zelfs de meest Olympische poëet in verband met recenten alleen op het idee van ‘honden’ en ‘doodslaan’ komt, maar bij de zo genotzuchtig voltrokken lijkschouwing van De Buch schijnt me de dokter door zijn eigen boze verlangens in de luren gelegd. Recht afstevenend op het centrale argument van de vlieg en de mug: de mug kan óók vliegen. Het overkomt niet alleen kunstcritici als Baudelaire, dat ze onbeduidendheden ten onrechte verheffen en toekomstige algemeen erkende grootheden over het hoofd zien. Dat gebeurt ook bij literaire critici als Busken Huet. Alle kritiek is erop aangelegd tenminste bij fragmenten de risée van de toekomst te worden. Als dat niet zo was, zou het kwalijk gesteld zijn met de kunst: het zou betekenen, dat die op het eerste gezicht compleet uitputbaar was. Ook de grootste criticus vervangt niet de geschiedenis van alle mensen die na hem komen. Er zullen na de grote criticus nog anderen komen, zelfs minder grote, die meer zien dan die hele grote. Gewoon omdat ze later komen, en bijvoorbeeld op de schouders van die grote kunnen klimmen. Vergissingen zijn noodzakelijk in kunstkritiek. Maar die mug kan dan nog wel vliegen: het zou best kunnen, dat die mug literair voortreffelijke teksten afleverde. Kunstkritisch niet zo waardevol, maar literair van het allersappigste.
Daarnaast echter kan een mug ook muggen. Dat De Buch daar niet aan gedacht heeft. Een vlieg kan (1) vliegen en (2) vliegen - dit tweede ‘vliegen’ dan op zijn Heideggers: vlieg zijn met alles drom en draan. Zo kan een mug: (1) vliegen net als de vliegen, maar ook: (2) muggen, wat geen vlieg de mug nadoet: mug zijn met den aankleve van dien. Een mug is een mug. Ze kan niet olifanten en niet slangen, ze autoot en menst niet, maar ze mugt. Ze kan dat niet alleen, ze kan niet anders. Ze moet dat.
De vraag is nu: wat voor zin heeft een muggende mug, als daar de kunstkritiek en het kunstkritieken mee wordt bedoeld? Het is onzin de mug te verwijten, dat ze niet olifant, maar heeft het muggen van de mug zin?
De kwestie is van belang, want ze voert rechtstreeks naar kunst, hoe die bestaat en werkt. Immers: wat is kunst anders als het muggen van de mug? Een kunstwerk is helemaal niets als het niet wordt bekeken, ter sprake gebracht, bewonderd, miskend, goed of fout geïnterpreteerd, terecht of ten onrechte bemind. Het kunstwerk is juist deze interpretatie en deze liefde. Er bestond geen kunstwerk, als er niet gemugd werd. Een daarom heeft De Buch ongelijk, als hij denkt, dat het vliegen (1) van de vlieg literatuur maakt. Dat doet eerder zijn vliegen (2): niet zozeer het feit dat iemand literair over literatuur schrijft, maakt literatuur, maar dat hij erover schrijft, maakt dat er literatuur is. Zo maakt het muggen van de mug, dat er kunst is. De mug is een stuk creatiever dan De Buch denkt. Sterker, de mug betekent de onmisbare voltooiing in het creatieve proces, dat ergens bij de geïnspireerde artiest begint en dat eindigt in de eveneens geïnspireerde kijker, lezer, mug of hoe het nu verder heten mag.
Lambert Tegenbosch
| |
Een smartlap
Zoals U, zonder dat U er nu direct minder goed om gegeten, geslapen of gemediteerd heeft, heel goed weet, stellen Leger
| |
| |
en Marine momenteel alles in het werk om het teruglopende animo voor de doelstellingen die zij heten te behartigen, enigermate adequaat tegemoet te treden. De Marine plaatst brooddronken advertenties, waarin het rondborstige ‘Zorg dat je er bij komt’ en het dreigende ‘Zorg dat je er ook bij komt’ van vroeger vervangen zijn door een dithyrambe op het, in tegenstelling tot het muffe sleurbestaan onder een baas of op een kantoor, échte leven dat er op en onder onze oorlogsbodems in NAVO-verband te genieten valt. Het Leger wil niet achterblijven, en, de romantiek van het krijgsmansbestaan collegiaal overlatend aan die nautische zusterinstelling, ook de reclamedeskundigen onzer landrotten proberen een nieuwe, vlotte, frisse, moderne aanpak: zij doen begrijpelijkerwijs geen beroep meer op militaire heldenmoed of vaderlandsliefde, nee, zij gooien het over de boeg van het eigenbelang der soldaten, een vondst waarmee zij als echte kenners van onze landsaard menen hoge ogen te zullen gooien. En van nu af aan wordt de argwanende bioscoopbezoeker, teeveekijker of gezinsbladlezer tegemoet gegrijnsd door montere maten, die iets van hun diensttijd hebben gemáákt. Zij hebben zich middels een handtekening en een betrekkelijk korte tijd van langer en vaster dienen dan de doorsnee-dienstplichtige een diploma verworven, waarmee zij na hun ‘opleiding tot specialist bij de landmacht’ in de burgermaatschappij terecht en vooruit kunnen. Tenminste, dat wordt hun voorgespiegeld; als pressie moet dan nog de verbazende trut dienen, die behalve voor dit doel in de ogen van de reclamemannen enkel nog bruikbaar is als soldatenliefje; zij spreekt aan het slot van de filmpjes, waar we het hier over hebben, bedachtzaam & verlekkerd de zin uit: ‘Tja! Ik zie er wel wat in!’
Een gewone meid voor een gewone Jan Soldaat; kan het volkser, aantrekkelijker? Dat kan niet, maar valser kan het evenmin. Want wat moet zo'n gewone kerel uit het volk eigenlijk in de burgermaatschappij, die hem wordt beloofd? De expert, die in het bedoelde filmpje min of meer onvoorzien begint te geilen: ‘Ja, als zo'n man na zijn diensttijd terugkomt in het bedrijfsleven..’ die verraadt meer dan hij wil of U begrepen had. Want afgezien van de wederdienst die het leger met deze aflevering van gediplomeerde arbeidskrachten klaarblijkelijk voorheeft aan het adres van het bedrijfsleven, welks in de politiek werkzame commissarissen het nog zo recentelijk bedacht hebben met een sommetje van 225.000.000 pop, gerechtvaardigd met een verwijzing naar het na Ruslands blunder in Tsjecho-Slowakije allerwegen losgebarsten concert van hysterie, verontwaardiging en onverbloemde bloeddorst, met weledelgeboren Heren als Luns en Leonard Huizinga als Stehgeiger voorop, zegt deze uitlating precies wáár onze met een diploma beschilderde soldaat na zijn dienstverband terecht komt: in het bedrijfsleven, als arbeidskracht, - in de arbeidsklasse, en niet in de burgermaatschappij, waar de burgerij elkaars hand na het eten langdurig vasthoudt, en waar de gewone man soldaat nog steeds weinig te zoeken of te vertellen heeft. Moge ik dit illustreren, mannen, met het volgende waar gebeurde verhaal, zó uit zijn sukkelgangetje in de realiteit in de lurven gegrepen en zonder omhaal op het papier gekwakt.
Er was eens een middelgrote stad in dit, ons landje aan de zee (als er soms iemand het Wilhelmus wil gaan zingen, dan wil ik zijn bril wel even vasthouden) en daar waren drie kazernes. Zo'n stad heeft, en deze had dan ook, een zgn. garnizoenscommandant, een hoge piet, die buiten de kazernes zelf groter aanzien geniet, en ook genoot, dan erin. Hij is, en deze was, kind aan huis bij alle fabrikanten en andere notabelen in zo'n stad; hij maakte deel uit van de betere burgerij, de haute bourgeoisie. Hij beweegt zich als een vis in het water in de burgermaatschappij. En onze garnizoenscommandant bezat een dochtertje, gevormd op het duurste internaat in een straal van honderd kilometers rond zijn stad. Een fraai meisje, gemodelleerd uit het kwali- | |
| |
teitsvlees dat eeuwen van weldoorvoede tradities als trots resultaat kunnen aanvoeren, en begiftigd met het oorspronkelijke en gedifferentieerde innerlijk, dat in de betere families de aanvullende pendant moet vormen van de ontnuchterend prozaïsche wijze waarop het gezin aan zijn geldelijke en geestelijke uitzonderingspositie gekomen is. Maar of het meisje nu wat te lang in de zon gestaan had toen het nog in de wieg lag, - het verschafte de garnizoenscommandant en zijn echtgenote, ene van W.H. tot Z. en nog aan de gezant in Parijs geparenteerd, veel zorg. Stel U voor: zij knipte haar haren kort, daarmee de in haar kringen obligate secretaresse-look met losse lok versmadend, zij droeg geen twinsets met gerande rokken en simpele parelcolliers, zij kleedde zich met fantasie. Denkt U zich de gruwel eens in: haar rokken kwamen boven de knie. Zij droeg gekleurde panties, en zwarte truitjes en op haar universiteit, - gelukkig in dezelfde stad, waar zij dan wel op een kamer woonde, maar toch nog een beetje in het zicht was gebleven - ging zij ook met leden van jongere disputen om, ja, zelfs met artiesten! Zij interesseerde zich niet om zelf in die suspecte kringen af en toe een poging tot
zelf-expressie te wagen. Het laat zich raden, dat de mogelijkheid van een éclatant huwelijk voor haar op deze manier uiterst twijfelachtig werd, vooral sinds zij op een gegeven moment democratische gedachten begon te ontwikkelen, en zelfs belangstellend vergaderingen van de kritische Universiteit ging bijwonen.
Een ieder zal inzien dat haar ouders, vooral haar vader, de garnizoenscommandant, die toen zij jong was toch veel van zijn wildebrasje had gehouden, niet zelden 's nachts wakker lagen en overdag samen zaten te piekeren. Maar ingrijpen konden zij pas, toen het meisje tot hun ontzetting meer dan één keer in de stad gezien werd in gezelschap van een sergeant! Een dienstplichtig onderofficier, afkomstig, zoals informaties al spoedig uitwezen, uit het gezin van een metaalarbeider in de Achterhoek. Wat het meisje ook in hem heeft gewaardeerd, - zijn spontaneïteit en natuurlijkheid, groter dan die zij in de huizen van haar ouders' kennissen of in haar eigen kringen aan de Universiteit aantrof, dan wel de gelegenheid die de omgang met hem haar bood om haar opvattingen over de gelijkheid van alle mensen en haar begaanheid met het lot der lagere standen te concretiseren, - in elk geval had zij al gauw het nakijken, toen haar vriend werd overgeplaatst naar een garnizoensstad die nog verder van haar af lag dan haar internaat van het ouderhuis gelegen had.
Ik bedoel maar, wij zien hier dus een voorbeeld van een dienstplichtige, die op eigen initiatief aarzelend zijn vingers en andere lichaamsdelen - hij máákte iets van zijn diensttijd! - uitstrekte naar een connectie met de burgermaatschappij, - en we zien ook, hoe de burgers reageren, als het mindere volk zich tracht in te dringen. Dat heeft zijn plaats te kennen, en als het hogerop wil, dan kan dat. Op gepaste wijze, het kan een diploma halen, en dan maken dat het vooruit komt. In het bedrijfsleven.
P.H.H. Hawinkels.
|
|