| |
| |
| |
Correspondentie
Druiventroszwangerschap
Naar aanleiding van de vertaling die P.H.H. Hawinkels heeft gemaakt van Andrew Marvell in Raam 36, een paar kleine kanttekeningen.
In uw voetnoot 5 verklaart de heer Hawinkels Marvell's opmerking over een zeer talrijke worp van ene Margreet met de verwijzing naar een fabeltje. Dit is historisch onjuist. Het bijzondere geval waar Marvell op duidt is medisch bekend als mola of druiventroszwangerschap. Juist in zijn tijd is er inderdaad in de kuststreek van Holland (ik meen Voorschoten of daaromtrent) een dergelijke zwangerschapsafwijking zeer bekend geworden. En curieus genoeg heeft men de vrucht van die zwangerschap, bestaande uit een 365-tal druifvormige zwelsels ook gedoopt. Daarvan is tenminste een gravure, maar ik meen zelfs ook een ander historisch ‘gedenkteken’ bewaard gebleven. Een en ander is uitvoerig behandeld in de dissertatie van dr. J. Smalbraak over Chorionepithelioma (Propboblastic Growth, A clinical hormonal and histopathological study of hydatidiform mole and chorionepithelioma, promotor prof. Platen, Utrecht; uitg. Elsevier Publishing Cy, Amsterdam 1957).
Noot 6. De stoof is tot in de 20ste eeuw middel tot verwarming in kerken geweest. Wat die stoven in uw vertaling aan de westzij van de kerk moeten betekenen, blijft voor mij raadselachtig. Misschien is ‘it’ de tempel, die ondanks de oosterse rookoffers toch door iedereen nog tot de westerse kerk wordt gerekend.
Het bewijs voor de ongeciviliseerdheid van de Hollanders door het gebruik van de stoven in de kerk, hebt u m.i. niet geleverd zoals Marvell dat doet. Hoe ging het toe in een oude kerk? Achterin, aan de westzijde bij de ingang, zaten de stovenzetsters met hun rokende stoven met de gloeiende turf in het aardse testje; vestaalse figuren. Iedereen is een aanhanger van de tempel met dergelijke altaren. Maar wat doen nu die Hollanders voor iets vreemds en ongeciviliseerds? Iedereen plaatst toch zijn altaartje aan de westzijde, hoewel rookoffers in een vestaalse tempel natuurlijk aan de oostzijde van de tempel moeten worden gebracht. De priester heeft er dan ook alleen maar last van.
De interpretatie van het ontstaan van Amsterdam klopt niet. Het schip van de religie liep aan de grond en brak in stukken. De mensen daar plunderden (‘jutten’) wat zij konden grijpen. Zo werd Amsterdam (‘grew’) Turks, Christelijk, Heidens en Joods, tot een stapelplaats van sekten en munterij van schisma's. (Een mint of money is wel een berg geld, maar Amsterdam was juist in de 17de eeuw internationaal vermaard als munt- | |
| |
stad. Ook was het internationaal centrum van de wisselhandel; de stadswisselbank legde de grondslag voor en was het centrum voor de geldhandel in West-Europa. D.w.z. hier werden niet slechts vreemde valuta's gewisseld, maar er werd geld gegeven op wissels, dus op de kredietwaardigheid van betalingsbeloften in de toekomst. Dit aspect vormt de basis voor de vergelijking met religieuze gewetenzaken.) Amsterdam had al ca 1300 stadsrechten; het ontstond niet in de 16de eeuw.
Uit de beperking tot deze kritische opmerkingen gelieve u niet mijn gebrek aan waardering voor de knappe vertaling van Hawinkels af te leiden.
Hoogachtend,
J.J.M. Bakker
Leende, 17 juni 1967
| |
Naschrift
Zeer geachte heer Bakker, hartelijk bedankt voor uw kritische opmerkingen bij mijn vertaling van Marvell's Character of Holland. De komende dagen zal ik elke dag vijf minuten lang proberen om het woord ‘chorionepithelioma’ van buiten te leren.
Uw kritiek op mijn ‘interpretatie van het ontstaan van Amsterdam’ lijkt me wat overdreven en, op de keper beschouwd, niet houdbaar. Niemand zal de desbetreffende regels anders opvatten dan als een allegorische verklaring van de wijze waarop Amsterdam zo'n sectenstapelplaats geworden is. Ik geef toe, dat ‘Zo werd Amsterdam een sectenstapelplaats, een muntplaats van schismatiek gepraat’ iets preciezer geweest zou zijn dan de manier waarop ik het vertaal- en versificatieprobleem nu heb opgelost, maar een onjuistheid kan ik daar niet in ontdekken.
Uw opvatting van ‘splitting’ als het in stukken breken van het schip der relegie, van tussen welks brokstukken de Amsterdammers dan aan het jutten zouden slaan, lijkt zeer redelijk. De bijbehorende vertaling zou zijn:
Want toen religie scheep ging, en vanuit
De Oost naar 't Westen voer op eigen schuit,
Toen liep die vast, viel uit elkaar op on-
Bekende grond: elk jutte wat hij kon.
Het nadeel van deze vertaling, van Uw opvatting, is dat Marvell op deze manier een grammaticale fout in de schoenen geschoven wordt. Misschien wel een aardige wraakneming voor al het fraais dat hij ons kikkerlandje toe-schatert, maar voor een vertaler toch niet aanbevelenswaardig. ‘Splitting’ hoort bij ‘each one’: de bevolking van het schip der relegie, een allegaartje, verspreidt zich, en slaat aan het plunderen. Elk van de leden dier bemanning, het Turkse geloof, het Christelijke enz. neemt het eerste beste
| |
| |
stukje van die onbekende grond in bezit. Zo ontstaat die sectenstapelplaats Amsterdam.
Om het ongeciviliseerde gedrag der Hollandse kerkgangers en -gangsters beter uit te drukken, maar het onduidelijke van Marvell's Engels ook in het Nederlands te bewaren - ook dat lijkt me een een taak van de vertaler, de vertaling niet duidelijker of mooier te maken dan het origineel, maar daar kun je natuurlijk over twisten: was het origineel in zijn tijd veel duidelijker dan nu, dan mag je wat expliciteren - zou ik in een volgende druk van deze vertaling ‘zet het op ter westerzij’ misschien door ‘zet het toch ter westerzij’ vervangen. Ik weet het nog niet.
Met vriendelijke groeten, hoogachtend,
P. Hawinkels
Nijmegen, 25 juni 1967
| |
Toch de waarheid
Van het al enige tijd overleden tweemaandelijks literair tijdschrift ‘Merlyn’ brengt een jongeman, die belang stelt in poëzie, mij de September-aflevering-1966, waarin de onvermijdelijke Vera Janacopoulos weer op de proppen komt. B.M. Salman schrijft over ‘Het woord van de dichter’ en betwijfelt of de man betrouwbaar is. Niet meer of minder onbetrouwbaar is hij dan zijn broeders in Apollo, dit weet ik uit de beste bron, maar sommige dingen herinnert hij zich heel goed. Ik weet b.v. dat hij niet heeft gejokt, toen hij in een brief van 7 februari 1956 aan Jan H. Cartens schreef, dat hij de ‘cantilene’ die de naam draagt van de toen in Parijs wonende zangeres, die zoveel opgang maakte (haar man was exploitant van de op alle comforen van de Franse hoofdstad geurende gepofte kastanjes), omdat zij zo ‘musisch’ zong, in vijf minuten heeft geschreven. Ja, sterker nog, ik kwam juist thuis van een concert in het voormalige ‘Tivoli’ te Utrecht, waar Vera Janacopoulos liederen had gezongen en waar ook de Jupitersymphonie van Mozart was gespeeld, eveneens een nogal ‘musisch’ muziekstuk. Cartens vermeldt dit feit in het boekje, dat hij in 1960 aan mij heeft gewijd in de serie ‘Ontmoetingen’ van Desclée De Brouwer. Het heeft in 1967 zijn tweede druk beleefd. Maar de heer Salman meent te kunnen aantonen, dat ik mij in die brief lelijk vergist heb, want, bladerend in oude jaargangen van het maandblad ‘De Gemeenschap’, heeft hij in die van 1928 op pagina 65 (februari-aflevering) het vers ‘Kanaän’ gevonden en dit eindigt met de naam... Vera Janacopoulos. Wat bewijst dit? Dat de heer Salman een goed napluizer is. Maar ook, dat het zingen van de zangeres mij al in 1928 bekend was. Ze heeft enige jaren triomfen gevierd, niet heel lang, maar toch langer dan Ursula van Diemen, die óók zo betoverend zong, dat iedereen behekst
scheen te zijn. Zij kwam uit Arnhem, schoot
| |
| |
omhoog als een meteoor, trouwde en hield haar mond, althans in het openbaar. En wie herinnert zich Mia Peltenburg, die een paar seizoenen alle minnaars der muziek aan haar voeten heeft gehad? Waar is zij? Van Vera Janacopoulos weten we tenminste, dat zij in Zuid-Amerika is overleden, na een lespraktijk te hebben gehad.
In de jaargang van 1928 was ik mijn ‘instrument’ aan 't stemmen. Dat heb ik al eens meegedeeld. De barokke programma-muziek wilde ik kwijt, het humanitaire, de z.g. godslyriek. Op pag. 296 van dezelfde jaargang van ‘De Gemeenschap’ vindt men ‘Arne Borg’, dat ook in veel bloemlezingen voorkomt. Het portret van de Finse prachtzwemmer staat erbij, de man was juist tijdens de Olympische Spelen van Amsterdam te zien geweest en had iedereen verbaasd. Wie de jaargang doorleest ontdekt trouwens, dat de ganse Utrechtse groep een zekere ‘lichtheid’ verkoos boven het vele gepreek. Maar de bekende arts en moralist Van Dieren te Amsterdam vond het vers ‘Arne Borg’ het werk van een krankzinnige.
Inderdaad, aan die vijf minuten Ambrosia is het een en ander voorafgegaan. De veelgeciteerde ‘cantilene’ is niet in ‘De Gemeenschap’ gepubliceerd, maar in ‘De Vrije Bladen’, later. Het is een liefdesgedicht, dacht ik. De titel is ‘Vera Janacopoulos’, een mooie naam, goed in de mond liggend, betere dan Neeltje Naaktgeboren of Pietje Clotterboke.
Augustus 1967
Jan Engelman
| |
Correctie
In de Prufrock-vertaling van P.H.H. Hawinkels is na de strofe die begint met En zou het 't waard geweest zijn, per slot, een strofe die met dezelfde regel begint weggevallen. Deze weggevallen strofe, behorende te staan tussen de regels Daar ging het absouut niet om’. en Nee! Ik ben geen Prins Hamlet, luidt als volgt:
En zou het 't waard geweest zijn, per slot,
Zou het de moeite waard geweest zijn, na die
Zonsondergangen allemaal, die voortuintjes en bemotregende straten,
Na de romans, de theekopjes, na 't slepen der rokken steeds weer -
En dit nu, en nog zoveel meer? -
Het is onmogelijk mijn bedoelingen kenbaar te maken!
Maar, had nu 'n toverlantaarn mijn pogen geprojecteerd op 'n laken:
Zou het de moeite waard geweest zijn, indien,
Terwijl ze 'n kussen zou schikken of 'n shawl loswond,
Iemand, 't gezicht naar 't raam, zou zeggen:
‘Daar ging het absoluut niet om,
Daar ging het mij niet om’.
|
|