| |
| |
| |
Ben Wolken
E. Janssen
(een vervolg op Eenhoorn Janssen, Roeping 32e jrg. nr. 10, febr.-mrt 1957)
Er zijn bronnen die spreken
over de laatste gedaanteverandering van Eenhoorn.
Het zijn te droge stemmen, te licht, of gesmoord,
ze weigeren voor de mikrofoon.
Er is alleen diffuus gepraat
van een buur, een kelner of winkelier
met de handen in de zakken
Zeg nou zelf, E. Janssen,
daar kun je toch niet mee leven.
De vreselijke uitverkiezing, anders te zijn
dan alle anderen, dingen te kunnen
die niemand kan, een stem te hebben
uit duizenden te herkennen, een gezicht
onvervreemdbaar als de vingerafdruk,
erger, een unieke lever, schildklier en lymfe,
een individuele stofwisseling, vetvorming
en wat al niet tengevolge daarvan
aan karaktereigenschappen en inzichten.
Was dit te genezen? Kón hij
de gemiddelde toonhoogte bereiken?
| |
| |
Bij de rondkoppige anderen,
zag hij geen spoor van deze kwalen.
Ze leefden als getrainde wezen,
volwassen sinds hun eerste schaamhaar,
onkwetsbaar in fluitspel en vuistgevecht
ook al speelden ze vals of verloren ze.
Niet meer de wurgende macht tot wurgen,
de honger naar te eten geven.
Gewoon een mens, met armen en benen,
ogen en oren, als iedereen.
(zijnde de woorden waarin een Hollander
zich op een drama bezint: rei van Hollanders.)
In de winkel annex werkplaats
voor zwakbegaafde doehetzelvers.
De man aan de decoupeerzaag
kreeg het glad voor elkaar.
‘Een mooi stukkie ivoor’.
(sympathieker aspekt: de materiaalkenner
sprekende tot zijn evenknie.)
Hij keek respektvol naar de kalende
meneer die zijn eigendom zenuwachtig
onder zijn jas langs zijn hart stak.
E. Janssen vroeg waar een hoedenwinkel was.
Hij waadde door de houtkrullen
| |
| |
De dichte lucht bebroedde zijn besef.
Onder de keurige bomen keurig stappend,
wandelend in een groeiende beroering,
voelde hij zijn eenzelvigheid losraken,
steeds bewuster wordend van zijn
klokte in zijn tenen en vingers.
In vijf minuten voltrok het zich
onder 't passeren van drie dwarsstraten
naast een pavane van neuriënde auto's.
Op het punt waar vanaf gevels
luidsprekers hem dompelden
ontschoot hem in een schok van lust
het overrijpe, gehate besef.
De winkelstraat geurde in haar oksels,
willigheid schemerde in haar ooghoeken.
Hier begon de werkelijke geboorte,
in drogisterijen vol bruine dijen
meubelzaken vol smachtende banken
fotohandels vol op te nemen momenten.
En het geruststellend wonder:
overal de brave klokken gelijk.
Ogen onverbaasd langs de zijne
lippen onverbloemd openbloeiend
jassen openlijk strijkend langs de zijne,
| |
| |
Bruiden strooiden bruidsuikers over de paardevijgen,
Bruidegoms bezongen de heupen van bruidsmeisjes,
volbepakte vrouwen klommen in bevlagde trams,
in café's zaten rose dikzakjes onomstotelijk
Had hij 't eerder ooit gezien?
Schoenmerken groeiden als ballonnen aan de bomen,
een boekenweek was over een steeg gespannen,
schoorstenen rookten mixture en tussen
hemel en aarde schreef een zilveren engel
de naam van de beste sigaret.
Hoe mooi waren de jonge moedertjes
hoe geruisloos voeren de kinderwagens
en verkeersborden verkondigen luid het heil.
E. Janssen besloot ook veel te kopen.
Alles wat hem was toegezongen, viel
door zijn ogen en oren in zijn handen.
Eindelijk wist hij niets meer dan whisky.
Hij zag de gezichten van de medeburgers
elk in hun eigen film optreden
en werd weer tot kopen verrukt.
En toen nam hij zich alles,
d.w.z. behoorlijk betalend, weldoend
de winkelier die hem weldeed door zijn
gaven, d.w.z. het gekochte
en het wisselgeld en goede middag.
En de goede middag gaf hij haastig terug.
| |
| |
Gezien het voorbeeld van kennissen
en de aardappelen in het pension
en het herfstige haar van de hospita
- gezien de poespas van de vriendinnen
de doffe oogopslag van de hoeren
en de trieste nasmaak van de hand
- gezien de staat van zijn betrekking
kamde hij de plek op zijn schedel dicht
en vroeg een keurig meisje, de naam Janssen
De eerste nacht tot niets in staat,
droomde hij dat de hoorn weer groeide.
Toen haar ontwakende hartstocht
zijn slinkende bruskeerde,
keerde hij ontdaan terug onder het
gezapig gezag van de hoeren.
Weldra geloofde hij ook daar niet meer in,
hij liet ze alleen nog kwispelstaarten.
Zijn geliefd geloven ging nu uit
naar het watermerk waarvoor ze kwispelden,
het krakend papier dat hij ophield.
Niet het besteden maar het verdienen
was een taak voor het lange leven.
In zichzelf zei hij soms nog
dat hij niet kon wat hij niet deed.
| |
| |
zijn achteraf het meest dood?
Hij waardeert, het glas in de hand,
de zakenlunch misgelopen.
toen hij nog een voornaam had
staan in één en dezelfde straat
die buiten voorbijschuift.
Tot zijn herstel schreef hij:
hier is een protest op zijn plaats
ik weet namens velen te spreken
waarom wordt hier niet tegen opgetreden
ieder weldenkend mens begrijpt
ik zou deze heren willen aanraden
hier ligt een taak voor de overheid
met mij zullen velen dit afkeuren
maar gelukkig is ons volk nog gezond.
Hij volgroeide tot een gevreesd recensent
een principieel politicus.
Beroemd was het zegenend gebaar
waarmee hij tegenstanders weerloos maakte.
Hij hoefde niet meer naar vrouwen,
zijn buik zwol, zijn ballen slonken,
hij had zichzelf bezwangerd voorgoed.
| |
| |
meestal leeg om te kwaken.
de vingers vertoonden gezwellen
Zijn breedte kwaakte tegen zijn lengte op.
Maar toen begon de schedel te vertederen
glanzend door dun klef haar
als eerder, voor 55 jaar,
toen hij zijn moeder scheurde
Een biljartbal in positie voor massage.
Er was geen stomp te zien
Het ogen sluiten en koud worden
van de 60-jarige meneer Janssen
is ons buren ontgaan. Het was louter
een bescheiden bezigheid in eigen tijd
die zijn nagedachtenis verrijkte,
misschien wel niet toevallig.
Hij is nu teruggegleden in Baarmoeder Aarde
met het onbegrip dat daarbij past
Wij zagen de foto in 't zilveren lijstje
op de schoorsteen van mevrouw Janssen
verbleken in de loop der visites.
Misschien hield zij nog iets over,
nee zeker, zij die lief en leed met hem deelde,
maar voor ons was 't onherstelbaar.
| |
| |
Wij willen niet spotten met E. Janssen,
als wij hem gedenken uit barre nood.
Dood is hij, en wat zijn wij?
Wij vallen niet hard over zijn graf
van gelogen zwart-marmeren eenvoud,
noch huilen wij om de selekte kitsch
in zijn betraande huis oprecht bijeen.
Spot zou ons troosten, en wij hebben geen recht
op troost. Alleen als tijdpassering
gunnen wij ons het heimwee
die toch nog ergens in een la moet liggen.
Want biljartballen maakt men van plastic
|
|