Raam. Jaargang 1967(1967)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Maxim de Winter De civilisatie van het Oosten reizen met de rug van een kameel door zand van abraham mijn geest in deze eenzame woestijn (een oase van bloemen). bedoeinen verwelkte nomaden hun tenten opgeslagen onder het oog van radar. deze storm zandkorrels tussen mijn tanden mijn ogen bloeddoorlopen met adertjes van steen. kalm ravijn een palmboom in mijn vriendschap (een arabier van rood gras) dit hemelhoge waterloze landschap. een kaktus een orchidee in drijfzand van ebbehout een rookkolom van mijn boortoren deze olie van mijn protest. [pagina 49] [p. 49] De hele dag 1[regelnummer] ik ontwaak, stervend als mijn rechtervingerzweer, schijndood roepend: rook wierook! brand de mirre! - en lig divans, krepeer lakoniek als een mossel. 2[regelnummer] een elektriese duif tast mijn handen aan. mijn rumoer smoort in hoeveelheid. anoniem berust ik, zwaai mijn handen niet meer - een vriezende vreemdeling haalt mijn lintworm boven. 3[regelnummer] hij noemt dit schild: een schelpdier. stimulerend eet mijn adem dat schelpdier. 4[regelnummer] duikelend, hooglopend, weense zee in mijn branding, voelt de zon ritme in mijn spieren en slaan de vogels wanneer het onweert aan. 5[regelnummer] teruggekeerd, ik zie nogsteeds dezelfde draden aan mijn lichaam hangen, een ziekte aan mijn voeten, breekbaar bloed stuift over mijn hoofd. 6-7[regelnummer] een eenzame, reële verdoving van mijn lichaam. Vorige Volgende