het ‘als iets vanzelfsprekends beschouwden dat ieder schilderij iets definitiefs vertegenwoordigde, dat het een tegenover de buitenwereld in zichzelf besloten eenheid vormde.’ Die beslotenheid van het picturale kunstwerk, die wel als symbool gezien mag worden van de beslotenheid van ieder kunstwerk, zoals de veralgemening verderop in het gedicht te verstaan geeft, blijkt ook uit de werkwoordelijke vormen. De derde strofe staat in de onvoltooid verleden tijd, terwijl het sterven van de schilder vermeld wordt in de voltooid tegenwoordige tijd. Dit laatste immers is een voldongen feit en daarmee historie geworden, maar het bijeenkomen van de dode kinderhand en de appel vond wel in het verleden plaats maar is geen voltooid gebeuren; het duurt voort, het is open naar de toekomst, zoals ook de op een afstand voorbijrijdende wagens het op elkaar betrokken zijn van kind en appel blijven aangeven.
Op die tegenstelling tussen het voort-durende en het voorbijgaande is ook de vierde strofe gebouwd: zoals de dood van de schilder ‘gedateerd’ is, zo zijn de technische ontdekkingen van heden door deze tijd gekenmerkt en daarmee onderworpen aan de komende vergetelheid. De kunst van de laatrenaissance handhaaft zich in het schilderij van Tintoretto, in het kunstwerk, buiten de tijd, waarvan het de vluchtige slagschaduwen, het licht en donker opvangt. De mens gaat, luidpratend, met al zijn ontdekkingen voorbij.
In het samenkomen van kind en appel zijn dood en leven samengebracht en deze relatie is de constante in het bestaan: het leven, de bloedrode appel, krijgt pas een glimp van eeuwigheid, als de dood, het kind, ermee gemoeid is. Het is niet de appel die blijft, maar
de appel in de hand van het kind
We merkten al op dat de beslotenheid van het picturale kunstwerk hier zinnebeeldig opgevat dient te worden. Deze veralgemening, - waarin de structuur van de beginstrofen min of meer