| |
| |
| |
Bruegel
IX
‘De lustige weg naar de galg’
Je ogen moeten zo wel opengaan.
't Licht tjirpt trouweloos & onbekommerd
op myriaden uitverkoren blaadjes; elk daarvan
werpt schaduw af, werkt mee
aan nieuwe gradaties van 't bladgroen,
zo aan de vorming van een tweede,
zeer veel vermeerderde Laokoöngroep duisternis
in dit tableau. Dit licht
viert feest, danst in het meervoud
door de brosse kruinen van 't bos,
gaat een fatale flirtation aan met zand
en onderhout, likt pervers & spottend
één flank af van de galg, die de in dit festijn
centrale plaats is toegewezen;
ook het kruis, dat uitgevoerd in eender
materiaal op lager plan ten opzichte
van de galg spiegelt met één, die zonder naam
of haast de broek laat zakken, kan zonder meer
z'n portie krijgen: licht kiest geen partij.
Wat dit voor licht is? De zon
staat erbuiten, schijnt 't; dit licht
is schijn, een gloed, een straling, die
zoals 'n watervlak wel kippevel
kan krijgen van een koeltje, als koolzuur uit
| |
| |
Wat 'n dans, zeg! Daar, in 't dal,
wordt 'n watermolen aangedaan, iriserend
alsof hij in de toekomst lag, en niet
aan een reeds ruisend beekje, buur
van 'n grasveldje voor varken en geit.
Nu rankt het licht zich speels & snel,
kamperfoelie die de tijd bedriegt, 'n boomstam
om, - die krijgt 't op z'n heupen,
begint een slangedans, maar - te laat, te vroeg:
het licht is al weer verder.
Het ontbloot zijn buikjes schater-
end in de toppen, waar fris als pepermunt
de verte aan de nabijheid groeit; verstilt,
slaat zedig neer, wordt ijle sfeer,
doorwasemt een complete vlakte, koeien,
alleenstaande bomen, rivier met obligate boot;
assimileert de vruchtbare aarde aan 't naakt
gebergte, het kaal massief weer aan de lucht;
't zwenkt, en komt in polonaise op
de stad in, wast daarvan de oksels, rilt
en ritselt, ook nu het terug is waar in vele schakels
het de putdeksel oplicht van z'n eigen tegendeel.
| |
| |
Zou het aan de mensen moeten zijn,
goed van aannemen als 't om 't aantal blaadjes gaat
dat hen omringt, lichtgelovig, gaat het
om de herkomst en bestemming van dat
aanstekelijke licht, om deze polonaise
te weerstaan? Kom nou! Deze levenslust
Daar zijn de mensen al, de stad
straalt hen als 't ware uit.
Zij voegen muziek toe aan 't licht,
ze pakken mekaar in paren in de arm,
zetten de andere hand op hun heupen,
en dansen! Mee met het licht,
het kostelijke, stimulerend-vrije licht;
dat gaat weer naar het middelpunt,
dat trekt, zonder de attenties van 't loof
zo links als rechts ook maar een fractie
van zo'n frauduleuze seconde te
veronachtzamen, in gave optocht naar
het centrum waar de galg staat,
en geeft dat midden kopjes als een kat,
kijkt uit de scherpe hoeken van zijn lange,
gele ogen guitig naar het peloton.
Bekijk je dat eens, invité.
|
|