Raam. Jaargang 1966(1966)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Helle Alofs Gedichten IV Het laatste bed heeft zijn kansen verdaan aan narrige onderdanen in nachtgedaante in slaapwandel wadend ijl door de adem van een blussend romige obelisk want schanddaad en onschuld zijn te smal geworden tot elkaar te beslapen zo min als de witheid nog warm wil lopen voor het licht dat nu eeuwig worden zal zo weelderig schijnt de holte van een hand te kleine donkerheid omsluitend immers ongestutte leegte zakt tot niets de vorm van een kwal staat niet op poten en iedere lengte is tot liggen te breed als de laatste rustplaats is bijgezet zal elk bloed het huilen zijn vergaan. [pagina 23] [p. 23] VI Schransende geruchten als een hond in de pot glijden smerend door de geschraapte keel en geven geluid als een ondoorvoed oordeel aan de pracht van glanzende gierende remmen die tegen de knarsende gapingen echoën door een gezwollen geeuw geslagen in het holst van het vernuftig gehucht - een drijvende wig op effen luchtbanken doelbewust tegen de schenen geschopt snijdt zich aan de steunbalk tegen het ingewand en de wasem der dorpse zielen schokt als een vloeibare ketting in bewogen ketel botsend als scheel klotsende golven, want het smeuïg in zich slapende licht breekt op tot in zijn schrokkende dimensie geteerd als het lasterend reukwater van etmalen. Vorige Volgende