Dood in den Ast verschenen is in 1926, een jaar voor het onschuldige juweel dat met zo minutieuze vlijt vervaardigd werd door Roelants.
En nu Weisgerber het boeiend perspectief van een voltooiingsproces van een genre versmaadt, is het des te onbegrijpelijker dat hij zijn bespreking der afzonderlijke romans wel weer openhoudt voor vergelijking met ander werk van dezelfde schrijver. Want dit is een terugval naar het biografisch uitgangspunt dat niet zozeer aspecten van de roman beziet (zoals de titel belooft) als wel wat hijzelf noemt (p. 6) bepaalde aspecten van bepaalde schrijvers, m.a.w. wel geen regelrechte aanslag op de integriteit van het afzonderlijke kunstwerk, maar toch meer belangstelling voor de merkwaardigheden van de kunstenaar, die ertoe bijgedragen heeft. Psychologie die dan ook herhaaldelijk het zicht op de artistieke betekenis van de roman belemmert, het ergst nog in de bespreking van De Zwarte Keizer (wat trouwens niet eens een roman is), maar ook heel gevoelig in het geval van Het Dwaallicht waar Weisgerber eenvoudig in de val loopt. Iedereen die Het Dwaallicht leest, wil onmiddellijk weten wie Laarmans is, en niemand gaat in op het ordeningsprincipe van deze roman, dat het nl. een tocht is, net als de Odyssee, Walewein, Ferguut, of Les Routes de Flandre van Claude Simon.
Die biografische preocupatie zal dan wel weer verklaren dat nergens uit de b[...]deling van Daisne en Lampo blijkt dat juist deze twee de grote sof geworden zijn van de Vlaamse romanschrijverij. Te beweren dat Lampo met wat meer geestelijke moed en verbeeldingskracht in staat zou geweest zijn de meeslepende roman over de grote gissingen te schrijven (p. 192) staat gelijk met de slag in de lucht dat Weisgerber zelf met wat meer geestelijke moed etc. in staat zou geweest zijn een meeslepend opstel over de roman van overmorgen te schrijven. Want net zo min als Lampo grote gissingen beproeft, heeft Weisgerber er een vermoeden van, wat romans werkelijk zouden kunnen zijn. Hij is een professor. Maar hij is geen betweter, en hij is ook niet academisch in de wereldvreemde zin van het woord. Het interesseert hem oprecht waarover geschreven wordt, en ook wel een beetje hoe dat in zijn werk gaat, maar veel minder wat er wordt geschreven. Hem zal een roman niet uit zijn evenwicht brengen. Romans zijn ongevaarlijke studieobjecten voor zijn traditionele wetenschap. Het interesseert Weisgerber daarom helemaal niet dat respect voor een kunstwerk en ook ontvankelijkheid ervoor begint met de erkenning dat het kunstwerk zelf iets is, waarvoor zelfs zijn maker is teruggetreden en waarin zijn voorlopige ideeën overwonnen zijn, en dat alleen de babbelaars maar niet tot zwijgen brengt. En toch zal bij de huidige stand der kunstwaardering dit boek wel weer heel welkom zijn. Het is levendig en zorgvuldig geschreven,